Inleiding
De waarde van theater
Op een winderig eiland aan het strand, voor een publiek in regenwerende windjacks en stugge wandelschoenen, vertellen acteurs Saman Amini, Yannick Jozefzoon, Werner Kolf en Ward Kerremans persoonlijke verhalen over sluipend racisme, over inclusiviteit en exclusiviteit, over een gebrek aan intelligente rollen voor acteurs met een andere afkomst, over de angst een kind op de wereld te zetten dat geen ‘gewone’ Nederlander zal zijn. Hun voorstelling heet veelzeggend ‘A seat at the table’.
In Drenthe, in de voormalige veenkolonie Veenhuizen, speelt een cast van meer dan dertig acteurs de voorstelling ‘Het Pauperparadijs’. Meer dan tachtigduizend bezoekers leven mee met het verhaal over de geschiedenis van de Veenkoloniën op de plek waar het zich werkelijk heeft afgespeeld.
In de woordloze, poëtische mimevoorstelling ‘For the time being’ van Boukje Schweigman gaan de performers de directe confrontatie aan met het publiek. Ze jagen de toeschouwers op, tillen ze op of slepen ze aan hun trui voort. Er is voor het publiek geen ontsnapping mogelijk.
Tijdens festival SPRING dat jaarlijks in Utrecht de grens tussen performance, dans en theater opzoekt, speelt ‘Five Easy Pieces’ van de Zwitserse theatermaker Milo Rau. Met kinderen maakte hij een ijzingwekkend mooie kleine zaalvoorstelling gebaseerd op de daden van kindermoordenaar Marc Dutroux, maar ook op de kwetsbaarheid van de kinderfantasie.
‘Ivanov’ van Tsjechov, bij Toneelschuur Producties geregisseerd door Nina Spijkers, toont aan de hand van een repertoirestuk
Dit is een kleine greep uit het aanbod dat de afgelopen tijd in Nederlandse theaters te zien was. Het geeft aan hoe pluriform en veelzijdig ons theaterlandschap is. Er zijn grote gezelschappen en vrije producenten die voorstellingen maken voor de grote zaal en voor een breed publiek, en kleine gezelschappen die voor een publiek van meer doorgewinterde toeschouwers experimenteler werk maken. Daartussenin bevindt zich een breed en aantrekkelijk middenveld van toegankelijke gesubsidieerde en ongesubsidieerde voorstellingen.
Er zijn jeugdtheatergezelschappen die in theaterzalen en op scholen spelen. Amateurspelers repeteren voor een eigen voorstelling in de plaatselijke schouwburg. Die schouwburg toont niet alleen de amateurs en die beroemde cabaretier, maar probeert een huiskamer van de stad te zijn. Theaterscholen leiden nieuwe regisseurs, acteurs, vormgevers, performers, toneelschrijvers en productieleiders op die deels in productiehuizen een nieuwe stap in hun ontwikkeling zetten. Festivals tonen een spannend internationaal aanbod, bijzonder experiment en jonge theatermakers aan een groot publiek. Er is maatschappelijk engagement, een hoge kwaliteit, ambacht en talent en er is altijd een brandende behoefte om verhalen aan een publiek te vertellen. En dat publiek is er. Ondanks bezuinigingen en de economische crisis bleven de bezoekcijfers aan het theater relatief stabiel. Maar het potentiële publiek is nog veel groter wanneer het beter weet wat er te vinden is. En wanneer de sector inclusiever wordt.
In dit sectoradvies brengen wij dit brede landschap in kaart. Wat is de stand van zaken en welke ontwikkelingen zien we? Hoe kunnen positieve ontwikkelingen worden gestimuleerd en negatieve bijgestuurd?
Deze opzet leidt al meteen tot de vraag hoe theater in dit verband wordt gedefinieerd. Het Nederlandse theaterlandschap is pluriform: teksttheater, mime, beeldend theater, cabaret en circustheater maken er allemaal deel vanuit. Bovendien is het landschap niet scherp af te bakenen. Mime en dans zijn bijvoorbeeld genres die soms naadloos in elkaar overlopen. Bovendien is het veld, zoals we nog zullen zien, fluïde. Toch zullen we ons in dit advies minder met muziektheater, musical en opera bezighouden. Deze genres worden in het sectoradvies over opera en muziektheater behandeld.
De voorbeelden waarmee deze inleiding begon, geven aan dat theater en de wereld erbuiten niet los van elkaar staan. Sterker nog, ze staan in constante wisselwerking met elkaar. “Het theater ligt in de stad en de stad ligt in de wereld. De wanden zijn van huid, ze hebben poriën, ze ademen. Soms wordt dat vergeten,” schreef de Vlaamse dramaturge Marianne van Kerkhoven in
Het beschouwen van de relatie tussen de fictieve werkelijkheid op het toneel en de wereld daarbuiten is in het theater bovendien vrijwel altijd een collectieve activiteit. Makers en toeschouwers bevinden zich op hetzelfde moment in dezelfde ruimte. De aanwezigheid van de toeschouwer doet ertoe. Of ‘A seat at the table’ gespeeld wordt voor een uitsluitend wit of gemengd publiek maakt uit voor de beleving ervan. Dat de toeschouwers zich samen herkennen (of juist niet herkennen) in een wereld die op het toneel wordt vormgegeven, doet ertoe voor de betekenis van die voorstelling. Theater werkt op basis van empathie, van het je inleven in een ander, omdat je je als toeschouwer moet verhouden tot de personages op het toneel en tot de andere toeschouwers in de zaal.
Zeker in een tijd van grote maatschappelijke veranderingen, zowel lokaal, nationaal als globaal, hebben theatermakers en hun publiek behoefte om zich tot die ontwikkelingen te verhouden. Voorstellingen vertrekken vaker vanuit maatschappelijke onderwerpen en minder vanuit de klassieke canon. Theaters, festivals en gezelschappen proberen op verschillende manieren voorstellingen een verdiepende context te geven door randprogramma’s te organiseren. Schouwburgen vormen steeds vaker een ‘publieke ruimte’ in de stad, in plaats van een ‘ruimte’ waar voorstellingen kunnen worden gezien. We kunnen vaststellen dat er in de theatersector als geheel een grote behoefte is om meer mensen van dat maatschappelijke belang bewust te maken.
Als theater die maatschappelijke functie heeft en wil vergroten, is het van groot belang dat theater van iedereen is. De samenleving, de verhalen die daarin spelen en de perspectieven daarop zijn immers divers. Het theaterveld is ondanks die pluriformiteit echter nog lang niet inclusief. Zo zijn makers, acteurs en publiek nog steeds geen afspiegeling van de Nederlandse samenleving. Daardoor mist theater de kans om het grote potentiële publiek aan te spreken. Het is belangrijk dat iedereen zich herkent in de verhalen die er op de Nederlandse podia worden verteld en dat er hiervoor geen drempels zijn, zoals leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, afkomst of het feit of je een lichamelijke beperking hebt.
De rol van de overheid
Juist doordat theater over het algemeen een gezamenlijke verbeelding aanspreekt en het de toeschouwers collectief laat reflecteren op de wereld buiten het theater, maakt het tot een maatschappelijk relevante kunstvorm die pas echte waarde krijgt als hij toegankelijk is voor iedereen. Dat reflectieve karakter is op zijn grootst als het getoonde gemaakt is door goed opgeleide professionals die in staat zijn kwalitatief hoogwaardige kunst te maken. Om dit alles mogelijk te maken, is er een samenhangend toneelbestel noodzakelijk en daarvoor draagt de overheid een verantwoordelijkheid.
In onze verkenning Cultuur voor stad, land en regio hebben we vier doelstellingen van het Nederlandse cultuurbeleid
- Ten eerste vinden we het belangrijk dat talent in de theatersector zich optimaal artistiek kan ontplooien. Daarom hebben het Rijk en andere overheden samen de verantwoordelijkheid voor de juiste faciliteiten, begeleidings- en loopbaanmogelijkheden. Ook is de implicatie van deze doelstellingen dat scheppende kunstenaars (zoals toneelschrijvers, vormgevers en regisseurs, scenografen, videokunstenaars) en uitvoerende kunstenaars (zoals acteurs en performers) hun beroepspraktijk goed moeten kunnen uitvoeren, en daarvoor een acceptabele vergoeding ontvangen. Het is belangrijk dat talent in brede zin wordt opgevat. Daar horen ook talentvolle makers bij die niet binnen traditionele genreopvattingen vallen.
- De tweede doelstelling is dat iedereen in Nederland, ongeacht leeftijd, (culturele) achtergrond, inkomen of woonplaats, optimaal toegang heeft tot kunst en cultuur. Overheden moeten hiervoor samen verantwoordelijkheid dragen. Ze kunnen dat onder andere doen door een hoogwaardig, breed en door het land gespreid cultuuraanbod te garanderen. Dat betekent dat het veld zich inzet voor publiek dat nog niet wordt bereikt, omdat het drempels ervaart om naar een voorstelling te komen, of omdat het zich niet herkent in de verhalen op het toneel of in de acteurs die die verhalen vertellen.
- Ten derde bekommert de overheid zich om een pluriform aanbod van kunst en cultuur, waarin het bestaande wordt gekoesterd en het nieuwe wordt omarmd. Er wordt gezorgd voor erfgoed, maar ook ruimte gemaakt voor nieuwe artistieke ontwikkelingen, perspectieven en stemmen. Het een kan niet zonder het andere bestaan.
- Tot slot draagt de overheid ertoe bij dat de samenleving fungeert als een vrije ruimte voor kunst en cultuur, waar kritische reflectie kan plaatsvinden op de maatschappij en haar inwoners, waar via kunst elk debat mag worden gevoerd zonder beknotting van vrijheid of censuur. Dat betekent dat het gevoerde cultuurbeleid voortkomt uit ontwikkelingen binnen de verschillende sectoren, zonder dat de overheid vooraf een standpunt inneemt welke cultuur kwaliteit heeft en welke niet.
Op veel vlakken gaat het goed met theater en zijn er interessante maatschappelijke en artistieke ontwikkelingen te zien. Toch valt er nog een hoop te winnen om de genoemde beleidsdoelstellingen te kunnen waarmaken. In dit advies doen we daarom aanbevelingen die tot een inclusief, pluriform en artistiek hoogwaardig theaterveld kunnen leiden.
Verantwoording en opzet van het advies
Dit advies is tot stand gekomen dankzij het werk van een brede commissie met experts uit de theatersector. De commissie bestond uit Constant Meijers (voorzitter), Samora Bergtop René Geerlings, Harmen van der Hoek, Cees Langeveld, Anneke van der Linden, Anoek Nuyens en Henk Schoute. Zonder hun denkkracht, ideeën en ervaring hadden wij dit advies niet tot stand kunnen brengen.
Bij de voorbereiding ervan heeft de commissie gebruikgemaakt van verschillende onderzoeksmethoden. In de eerste plaats is het afgelopen jaar met een groot aantal vertegenwoordigers en deskundigen uit het veld gesproken over ontwikkelingen, kansen en knelpunten in het theaterlandschap. Die intensieve en uitermate waardevolle gesprekken vormen een belangrijke pijler onder dit advies.
Ten tweede hebben we veel schriftelijke bronnen geraadpleegd. Naast kwalitatieve bronnen hebben we gebruikgemaakt van kwantitatieve gegevens die over de theatersector beschikbaar zijn. We hebben speciaal voor dit advies gegevens uit de ‘Speellijstenapplicatie’ van het ministerie van OCW en het Fonds Podiumkunsten laten analyseren, en zelf analyses uitgevoerd op zogenoemde ‘TAS-gegevens’ van de VSCD. Hoewel OCW, het Fonds Podiumkunsten en brancheorganisaties zoals NAPK, VSCD en VVTP meer werk maken van het verzamelen van kwantitatieve gegevens, constateren we dat er nog steeds een lacune is op het gebied van cijfers die de theatersector in zijn complexiteit eenduidiger kunnen beschrijven.
Ten derde hebben we in dit advies voortgebouwd op de verkenningen en adviezen die we de afgelopen tijd hebben uitgebracht en die betrekking hebben op de theatersector. In De Cultuurverkenning zijn de belangrijkste cultuurbrede ontwikkelingen geschetst die invloed hebben op het cultuurbeleid, in Agenda Cultuur is dit uitgewerkt. Samen met de Sociaal-Economische Raad heeft de raad onderzoek gedaan naar de arbeidsomstandigheden in de culturele sector. En tot slot brachten we met Cultuur voor stad, land en regio een advies uit over een mogelijk andere inrichting van het cultuurbestel.
Het advies is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk geven we een schets van het theaterveld is en beschrijven we hoe verschillende spelers binnen dat veld zich tot elkaar verhouden. In theater vanuit artistiek, maatschappelijk en economisch perspectief worden trends en ontwikkelingen besproken. We besteden daarbij aandacht aan verschillende knelpunten en verkennen oplossingen daarvoor. Tenslotte vatten wij ons advies samen in vier hoofdaanbevelingen.
State of the Union.
Kerkhoven, M. van, 1994
Cultuur voor stad, land en regio.
Raad voor Cultuur, 2017