Economisch perspectief

Een economisch perspectief op de ontwerpsector moet rekening houden met de grote verschillen in verdienvermogen, organisatievormen, ontwerpopgaven en creatieve agenda’s. We richten ons op de economische component van de ontwerppraktijk. Eerst schetsen we het algemene economische beeld, zodat de daaropvolgende analyse van cultureel ondernemerschap, kleinschaligheid, financieringsinstrumenten, huisvesting en internationalisering scherper afgebakend is.

Brede economische context

De ontwerpsector heeft een grote economische en innovatieve kracht. Het is een van de snelst groeiende sectoren in Nederland en levert een belangrijke bijdrage aan werkgelegenheid en innovatie in andere bedrijfstakken. Met het topsectorenbeleid van de ministeries van EZK en OCW wordt dan ook intensief ingezet op verdere kennisontwikkeling. Dit economische beeld is herkenbaar als we naar grote bedrijven en afdelingen in de ontwerpsector kijken, zoals Philips Design Lab, ING Innovation Studio of KLM X; voorbeelden van zogenaamde ‘ingebedde creativiteit’. Naar schatting van iMMovator, die de Monitor Creatieve Industrie samenstelt, werkt twee derde van de ontwerpers voor dit soort bedrijven of voor media- en reclamebureaus en uitgeverijen. 1

Daarnaast zien we enkele toonaangevende ontwerpstudio’s zoals Studio Drift, Studio Roosegaarde, Fabrique en Studio JongeriusLab die door goed gekozen samenwerking een groter team aan het werk houden, eigen research financieren en op die manier een brug slaan tussen ontwerper en industrie. Dit geldt ook voor het modeontwerp waar merken als G-Star en Scotch&Soda bijvoorbeeld duizenden verkooppunten in het buitenland hebben.

50 procent van de omzet van de totale Nederlandse textielbranche komt uit export. 2 De totale waarde die de sector toevoegt, bedroeg in 2015 16,8 miljard euro, 2,8 procent van de totale economie. 3 Met name de toegevoegde waarde van vormgeving en ‘digital design’ liet een groei zien. 4

Het beeld is echter minder rooskleurig als we naar de sector als geheel kijken: in tien jaar tijd is het aantal bedrijven in de ontwerpsector volgens de metingen van iMMovator en het CBS weliswaar fors gegroeid, maar de omvang per bedrijf nam af. Deze schaalverkleining tempert het positieve beeld en uit zich vooral in een groeiende hoeveelheid zzp’ers en kleine bedrijven. 5 De nadelen van de organisatie in dit soort bedrijven zijn onder meer het gebrek aan onderhandelingsmacht, de matige toegang tot financiële middelen en een achterstand bij Europese of nationale aanbestedings- of toeslagregels. Het aanvragen van een PPS-toeslag die de Topsector Creatieve Industrie bijvoorbeeld mogelijk maakt als ontwerpers, overheden en kennisinstellingen samenwerken, loont eigenlijk alleen als het om grote bedragen en werkzaamheden gaat. Bureaus hebben dus een bepaald volume nodig om te kunnen investeren in innovatie, onderzoek en ontwikkeling. Daarom is het voor kleine bedrijven moeilijk om bij te blijven en te investeren in experiment en kennisontwikkeling, of om door te groeien tot een grotere organisatie.

In een deel van de sector wordt kleinschaligheid toch als een kracht gezien, juist voor de artistiek-culturele context. Het past bij een flexibele en dynamische sector die snel kan inspelen op trends en nieuwe kansen kan benutten. Door hun veelzijdigheid en lenigheid kunnen ontwerpers op vele manieren reageren op nieuwe mogelijkheden. Het veld vernieuwt razendsnel en blijkt in staat om zich continu opnieuw uit te vinden. Destructie en creativiteit gaan hand in hand. Het is juist deze wisselwerking, deze ongrijpbaarheid en complexiteit die zorgen voor de noodzakelijke dynamiek en kracht van deze sector. Het biedt de kans om daadwerkelijk creatief, speculatief en toekomstgericht te zijn.

Cultureel ondernemerschap

De kleinschaligheid in de sector dwingt tot nieuwe vormen van organisatie en financiering, bijvoorbeeld door middel van (combinaties van) crowdfunding, business angels, kredietunies of collectieven. Van die laatste zijn inmiddels talloze voorbeelden te vinden, zoals Atelier Complex De Besturing in Den Haag, A-Lab in Amsterdam-Noord, het SELF collectief in Leeuwarden of Carbon 6 in Heerlen. De Federatie Creatieve Industrie publiceerde in 2015 een overzicht van dit soort alternatieve financierings- en samenwerkingsmogelijkheden, inclusief aansprekende voorbeelden. Ook Cultuur + Ondernemen, het kenniscentrum voor ondernemerschap in de cultuursector, biedt talloze programma’s, trajecten en best practices die bijdragen aan het vinden van nieuwe financieringsbronnen. Voor leiders die werkzaam zijn in de culturele sector is er het programma LinC.

Toch zijn de economische uitdagingen in de sector groot. Ten eerste geldt voor ontwerpers die een artistieke en/of kritische praktijk nastreven dat zij soms moeilijk opdrachtgevers kunnen vinden die dat soort werk willen ondersteunen. 6 Ten tweede gaan ontwerpers nogal eens onwetend om met de economische waarde die hun culturele en creatieve productie genereert. Uit de BNO -branchemonitor van 2018 blijkt bijvoorbeeld dat de aangesloten zzp’ers en bureaus slechts 2 procent inkomsten behalen uit royalty’s of licenties. Hieruit kan worden opgemaakt dat men onvoldoende onderhandelingsmacht heeft om auteursrechten te claimen en te vermarkten. 7 Dat ontwerpers zich vaak niet bewust zijn van de economische waarde van hun werk constateerden ook de Raad voor Cultuur en de Sociaal-Economische Raad in hun advies Passie gewaardeerd. De opbrengsten uit ontwerp vloeien zelden terug naar de oorspronkelijke ontwerpers.

Ten derde merken wij dat zelfstandige ontwerpers of kleine bureaus niet altijd in staat zijn om een goede omgevingsanalyse van hun werk en mogelijkheden te maken, bijvoorbeeld als het gaat om concurrentie, de dynamiek van de markt, de eigenaardigheden van de non-profitsector of het tempo van bestuurlijke organen. In een licht ironisch betoog, stelt OMA-onderzoeker en architect De Graaf bijvoorbeeld dat net afgestudeerde ontwerpers nauwelijks zijn voorbereid op de rol die zij in de harde, op winst gerichte realiteit van de vastgoedontwikkeling gaan spelen.

Financieringsinstrumenten

Buiten het gewone opdrachtontwerp bestaat er voor de ontwerpsector een veelheid aan subsidie-instrumenten en fondsen die niet erg overzichtelijk zijn. Het Nieuwe Instituut in Rotterdam is de enige ontwerpinstelling die in de BIS is opgenomen; het heeft met name een agenderende en ondersteunende functie en een jaarlijks budget van 10 miljoen euro. Daarnaast is er het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie dat over een jaarlijks budget van 15 miljoen euro beschikt. 8 CLICKNL, het kennis- en innovatieplatform van de Topsector Creatieve Industrie, heeft geen vast eigen budget, maar geeft wel invulling aan en toegang tot diverse calls en regelingen voor onderzoek en innovatie die speciaal voor de sector in het leven zijn geroepen. 9 Ontwerpers en bureaus weten daarnaast de weg te vinden naar een scala aan private fondsen, onderzoeks- en ontwikkelingsfondsen van de Europese Unie en provinciale of gemeentelijke cultuurbudgetten en -fondsen.

De wirwar aan financierings- en subsidiemogelijkheden heeft ertoe geleid dat de grote ontwerpbureaus en -studio’s formatieplaatsen gereserveerd hebben voor het schrijven van aanvragen en de verantwoording achteraf. Hoewel begrijpelijk, loopt de sector als geheel daardoor een groot risico op het Mattheus-effect: men krijgt steeds meer aanvraagervaring en eenmaal succesvol wordt de kans op volgend succes groter. Het is daarom verheugend om te zien dat ook brancheverenigingen en andere ondersteunende instellingen in de sector zich inzetten om het subsidielandschap toegankelijker te maken.

We spraken hiervoor al over de mogelijkheden die goed opdrachtgeverschap biedt voor de versterking van de artistiek-culturele kracht van de sector. Dit geldt ook als we de ontwerpsector vanuit economisch perspectief bekijken. Voor opdrachtgevers betekent de breed geaccepteerde Fair Practice Code dat ontwerpers eerlijk betaald moeten worden voor hun werk en dat de sector zich gezamenlijk inzet voor verantwoord marktgedrag. Daarnaast hamert deze code op veel meer aandacht voor eigendom, bronvermelding en rechtenafdracht dan tot nu toe gebruikelijk is in de ontwerpsector. Opdrachtgevers en -nemers hebben hier een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het middel ‘prijsvraag’ moet in deze context herzien worden, omdat het ontwerpers dwingt om vrijwel onbezoldigd aan vooronderzoek en conceptontwikkeling te doen.

Huisvesting

Een specifieke uitdaging voor de ontwerpsector is het vinden van betaalbare experimenteer- en werkruimtes. De druk op beschikbare grond en gebouwen in de grote steden is in de laatste decennia enorm toegenomen. Veel stedelijke cultuurregio’s hebben daarom gericht beleid ontwikkeld voor zogenaamde ‘broedplaatsen’: ruimtes die voor lage huren beschikbaar worden gesteld om creatieven, onder wie ontwerpers, de mogelijkheid te geven hun artistiek-culturele praktijk te ontwikkelen. In veel gevallen treden gemeenten op als bemiddelaar tussen creatieve ondernemers en vastgoedeigenaren. Het broedplaatsenbeleid in Amsterdam geldt nationaal en internationaal als voorbeeldstellend, en is structureel in het gemeentelijk beleid ingebed. Vanaf 2000 helpt de gemeente initiatieven van creatieve ondernemers en kunstenaars met zijn Bureau Broedplaatsen. Behalve hulp met vergunningen, bouwplannen en financiering heeft het bureau ook een borgstellingsfonds dat leningen bij de Triodosbank mogelijk maakt. In Amsterdam zijn er inmiddels zo’n 70 van dit soort plekken waarin vaak diverse ontwerp- en andere cultuurdisciplines gehuisvest zijn. Ook de andere grote steden maken dergelijke broedplaatsen mogelijk, zoals onder andere De Besturing, Maakhaven en Seelab in Den Haag, de Keilewerf in Rotterdam en VechtclubX en Kytopia in Utrecht. In provinciehoofdsteden als Maastricht of Zwolle komen dergelijke broedplaatsen ook steeds vaker tot stand, bijvoorbeeld in voormalige kantoorgebouwen, industriële locaties of scholen.

Voor veel gemeenten is het nog onduidelijk tegen welke beleids- en operationele uitdagingen ze aanlopen; gedeeltelijk wordt lokaal daarom steeds opnieuw het wiel uitgevonden. Kennisdeling is ook hier cruciaal, maar is nog niet gewaarborgd. Daarnaast is het in de huidige hoogconjunctuur steeds moeilijker om broedplaatsen te ontwikkelen en/of te behouden ten opzichte van de verleiding van grootschalige, kapitaalkrachtige projectontwikkeling, met name in en om Amsterdam. In het Amsterdamse coalitieakkoord is tegen deze conjuncturele trend in besloten om ‘meer ruimtes voor kunstenaars te borgen, door het aantal (permanente) broedplaatsen uit te breiden, de ijzeren voorraad voor ateliers en atelierwoningen vast te leggen en bij nieuwbouw afspraken te maken met ontwikkelaars om broedplaatsen en ateliers(woningen) te realiseren’.

Instroom en doorstroom

Toetreding tot de ontwerpsector verschilt per discipline: een aantal, met name technische ontwerpvacatures blijkt moeilijk op te vullen, ook kent Nederland weinig belemmeringen om als zzp’er te beginnen. 10 Voor een carrière als architect of interieurarchitect is wel een titel nodig, maar voor de andere ontwerpdisciplines bestaan geen gereguleerde opleidingseisen. Toegang tot de sector lijkt daarom misschien niet heel ingewikkeld, maar de opbouw van een regulier inkomen en doorstroom naar een structurele positie zijn lastiger. Dit heeft te maken met de (bescheiden) waardering die opdrachtgevers en fondsen hebben voor het nieuwe, en met de gebrekkige financieringsmogelijkheden voor uitbreiding en consolidatie van een portefeuille met een eigen signatuur. Dat betekent dat waar vooronderzoek naar bijvoorbeeld prototypes al niet makkelijk gefinancierd worden, de verdere uitbouw en verspreiding van het ontwerp nog moeizamer gaan. Er wordt van de makers verwacht dat zij dit op eigen kracht organiseren. Dat is bijvoorbeeld goed zichtbaar in het modeontwerp: de druk is groot om direct na de opleiding een aantal eigen collecties te maken onder een eigen label. Weinigen zijn hierin succesvol, en degenen die zo’n eerste keer wel slagen, missen dan vaak de ondernemersvaardigheden en financiële middelen om verder door te breken.

Ook de inclusiviteit van de sector vraagt om aandacht. In sommige ontwerpopleidingen, met name de technische, zijn nauwelijks vrouwen te vinden en overal ontbreekt het aan studenten met een migratieachtergrond, zeker in vergelijking met andere opleidingen. 11 12 Recente cijfers uit andere Europese landen laten ook zien dat het deelnamepercentage van mensen met een migratieachtergrond in de ontwerpsector lager is dan in andere beroepen. 13 Dit is niet alleen beperkend voor de artistiek-culturele kwaliteit van de sector, maar is ook economisch en maatschappelijk nadelig. Een ontwerp moet aansluiten op de wensen die een cultureel diverse samenleving heeft, anders zal het onrendabel of overbodig zijn. In deze context zijn het mbo-onderwijs en de eerdergenoemde maakplaatsen van wezenlijk belang, omdat zij een nog niet aangeboorde bron van talent kunnen bieden. Het is belangrijk om de doorstroom vanuit deze plekken naar de sector niet alleen te bevorderen, maar ook – met het oog op verbetering – te monitoren.

Internationalisering

Internationalisering is ook van belang voor de economische positie. Nederland biedt weinig kansen voor marktverruiming, schaalvergroting en groei. De druk op de toch al kleine thuismarkt is groter geworden doordat buitenlandse bureaus meedingen naar Nederlandse opdrachten. Tijdens perioden van laagconjunctuur valt die binnenlandse vraag naar ontwerp dan ook nog eens stil. Als een bureau wil groeien en interessante opdrachten wil krijgen, kan het daarom niet zonder een internationaliseringsstrategie of buitenlandse partners. Daarnaast worden ontwerpers door de Europese regelgeving en competitie steeds vaker uitgedaagd om te internationaliseren. Ook zijn ontwerpers voor materialen en de productie van onderdelen vaak afhankelijk van buitenlandse partners.

Samen met hen worden projecten georganiseerd die kennisuitwisseling over innovatie van materialen, design en duurzaamheid stimuleren en Nederlandse ontwerptalenten ondersteunen bij de internationalisering van hun werkpraktijk. Mondiale samenwerking en een internationale oriëntatie zouden voor ontwerpers heel gewoon moeten zijn, ook al omdat de kunstvakopleidingen en de technische ontwerpopleiding bevolkt worden door internationale studenten. Toch is een internationale orderportefeuille nog zelden een standaardonderdeel van de economische strategie van ontwerpers, ook door de kleinschaligheid. De grotere studio’s staan er op dit punt beter voor.

De grote maatschappelijke opgaven zijn mondiale opgaven. Landen kunnen elkaar op een zinnige manier helpen door kennis uit te wisselen. De IABR heeft hieraan tijdens een aantal edities al een bijdrage geleverd door diverse partijen te verbinden; het heeft een memorandum van overeenstemming bereikt met de Nederlandse watergezant en doet grote projecten in het buitenland, bijvoorbeeld samen met de Asian Infrastructure Investment Bank, 100ResilientCities en GCECA. Dit soort projecten wordt medegefinancierd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de FMO. Hierbij is het essentieel dat er vruchtbaar contact is tussen de diverse ministeries.

Conclusies

We constateren dat de economische wind die de sector in de rug heeft vooral de ‘ingebedde creativiteit’ van grote bedrijven betreft en een aantal grote, commerciële ontwerpbureaus. Daarnaast zijn er enkele studio’s die floreren, maar autonome ontwerpers die als zzp’er in micro- of collectief verband opereren, lopen harder tegen de grenzen van de conjunctuur aan. Hoewel zij zeker inventief zijn geweest in het vinden van nieuwe financierings- en organisatievormen, kan het cultureel ondernemerschap nog aanzienlijk versterkt worden. Daarvoor heeft de sector zelf al verschillende initiatieven genomen: brancheorganisaties als BNO en BNA bieden op dit terrein advies en trainingen aan. Om meer grip te krijgen op een eerlijker verdeling van de opbrengsten, moet de markt- en onderhandelingspositie van ontwerpers sterker worden. De Fair Practice Code is hiervoor een concreet instrument.

Een onmiskenbaar onderdeel van cultureel ondernemerschap is een goede bespeling van het subsidielandschap. Dit is echter tijdsintensief en vergt een langdurige opbouw van expertise en ervaring, iets waarover met name de kleine spelers en jonge toetreders in de ontwerpsector nog niet beschikken. Anderzijds profiteren juist de kleinschalige bureaus en initiatieven van het gemeentelijke broedplaatsenbeleid dat zich inmiddels ook buiten Amsterdam sterk begint te manifesteren. Door een verlaging van de huisvestingslasten, neemt het verdienvermogen in de sector toe.

Om te kunnen groeien en om de overlevingskansen bij economisch slechte tijden te vergroten, is een internationaliseringsstrategie noodzakelijk. De Nederlandse markt is klein; de ontwerpsector is mede daarom internationaal georiënteerd.


 

Monitor Creatieve
Industrie 2016

iMMovator, 2017

modint.nl

Dit is de waarde die een sector zelf toevoegt en die wordt gebruikt voor de betaling van salarissen, winst, belasting, afschrijvingen, dividend.
iMMovator, 2017

Monitor Creatieve
Industrie 2016

iMMovator, 2017
pagina 43

Monitor Creatieve
Industrie 2016

iMMovator, 2017
pagina 39

dreamoutloud.stedelijk.nl

De Nederlandse ontwerpsector in beeld en getal.
BNO Branchemonitor 2018, pagina 7

stimuleringsfonds.nl

clicknl.nl

Kansrijke beroepen.
Waar ligt de krapte op de arbeidsmarkt?
(pdf)
UWV, 2017

Alleen bij de TU Delft meer vrouwen dan mannen ingeschreven als student bij Bouwkunde.
universitairemasters.nl

Niet-westerse allochtonen werken minder vaak in de kunstenaarsberoepen (circa 6 procent). Er is in die periode wel een groter aandeel van westerse migranten in de kunstopleidingen vertegenwoordigd dan in andere opleidingen.
Kunstenaars in breder perspectief.
Kunstenaars, kunstopleidingen en arbeidsmarkt

CBS, 2011, pagina 15

Creative Diversity.
The state of diversity in the UK’s creative industries, and what we can do about it
 (pdf)
Creative Industries Federation, juni 2017