Beschrijving van
de ontwerpsector

De ontwerpsector is een veelomvattend creatief en innovatief veld dat zich kenmerkt door een steeds intensievere samenwerking tussen zijn verschillende disciplines. Deze trend naar convergentie en interactie is relatief recent en nog weinig onderzocht; er zijn nauwelijks adequate studies of betekenisvolle cijfers. De raad beschikt daarom niet over de bronnen om een volledig beeld te kunnen geven van de ontwerpsector als een verzameling geconvergeerde disciplines met fluïde grenzen, en heeft binnen de sectoradvisering niet de mogelijkheden om een eigen studie te verrichten.

Daarnaast gaat de adviesaanvraag over drie specifieke deelsectoren, die ieder hun eigen kracht en historie hebben en beschikken over eigen instrumentaria en netwerken. We geven in dit hoofdstuk daarom, ondanks de alom waargenomen trend tot convergentie en interactie, een aparte beschrijving per deelsector. We sluiten af met een aantal thema’s dat de deelsectoren doorsnijdt en mogelijk nieuwe ontwerprichtingen opent.

Architectuur

Beleidsgeschiedenis

Om een beeld te geven van 25 jaar architectuurbeleid, presenteerde Het Nieuwe Instituut in 2017 een reizende overzichtstentoonstelling. 1 Deze tentoonstelling sloot aan op de presentatie van de ‘Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp 2017 – 2020, Samen werken aan ontwerpkracht’. Deze agenda is de zevende editie van de Architectuurnota, waarvan in 1991 de eerste verscheen. 2 Sinds dat jaar presenteert de Rijksoverheid elke vier jaar een samenhangende visie op de meest urgente ruimtelijke opgaven, met als doel het architectonische aspect van ruimtelijke ontwikkelingen te stimuleren.

De tentoonstelling liet zien wat er in de afgelopen decennia in ons land tot stand is gebracht via nationale stimuleringsregelingen en programma’s. Om het primaire doel te bereiken – bevorderen van een architectuurklimaat en goed opdrachtgeverschap – creëerde de overheid in 1991 ook een infrastructuur met instellingen als Architectuur Lokaal, het Berlage Instituut, Het Nederlands Architectuurinstituut en een stimuleringsfonds dat een uitvoeringstaak kreeg voor het architectuurbeleid. Er kwam eveneens een regeling voor individuele ontwerpers bij het Fonds BKVB.

Op lokaal niveau werden verspreid door het land circa 50 architectuurcentra opgericht; dit alles ter stimulering van de architectonische kwaliteit en het debat daarover. De opleving van de sector kreeg veel aandacht in landelijke dagbladen en (vak)tijdschriften. De publieke belangstelling voor architectuur groeide; nieuw opgeleverde gebouwen en hun ontwerpers werden gerecenseerd in landelijke dagbladen. De politiek en samenleving werden gevoelig voor de mogelijkheden om hele gebieden tot ontwikkeling te brengen rondom spraakmakende bouwwerken. Denk maar aan de spectaculaire herontwikkeling van bijvoorbeeld oude havengebieden in Amsterdam en Rotterdam.

Vanuit het oogpunt van city branding wilde elke stad al gauw zijn eigen iconische bouwwerk: de Erasmusbrug van Ben van Berkel, het Groninger Museum van Mendini, Westpoint Tilburg van Van Aken, het stadhuis van Zaandam door Soeters Van Eldonk, de VPRO-villa van MVRDV en Beeld & Geluid van NeutelingsRiedijk. Bekende architecten zoals Rem Koolhaas, Liesbeth van der Pol, Jo Coenen, Winy Maas, Wiel Arets, Francine Houben, Adriaan Geuze; allemaal kwamen zij tot bloei in de jaren negentig, mede geholpen door startstipendia en andere stimuleringsmaatregelen.

Deze generatie architecten kreeg het label ‘Superdutch’, waarmee ze ook over de landsgrenzen bekendheid kreeg. Ontwerpend Nederland verwierf niet alleen aanzien met zijn architecten en een unieke infrastructuur, maar ook met het integrale ruimtelijke beleid, waarin ontwerpers invloed krijgen aan de voorkant van ontwikkeltrajecten. De bijzondere rol van woningbouwcorporaties en de sociale woningbouwopgaven werden in het buitenland geroemd. Dankzij deze sterke reputatie trokken de Nederlandse opleidingen meer buitenlandse studenten. Velen van hen bleven na hun studie hier werken.

Uit de huidige Actieagenda is het begrip ‘architectuur’ geschrapt en vervangen door ‘ruimtelijk ontwerp’. 3 Dit geeft aan dat het ontwerpen van stad en land niet meer is voorbehouden aan architecten, maar samenwerking tussen verschillende ontwerpende disciplines vereist. De Actieagenda voorziet tot 2020 in tien programmaonderdelen, waarvoor de volgende partners samenwerken: de ministeries van BZK (voorheen Infrastructuur en Milieu) en OCW, het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam, Architectuur Lokaal, het College van Rijksadviseurs, Het Nieuwe Instituut, het O-team, de Technische Universiteit Delft, de Technische Universiteit Eindhoven, Wageningen University & Research en de Academies van Bouwkunst.

Voor elk van de tien programmaonderdelen worden ontwerpers aangetrokken om bijvoorbeeld te werken aan Deltaprojecten, die verbonden zijn aan de wateropgave in Nederland of aan de herziening van het ruimtelijk systeem van landschappen en stedelijke en dorpse omgevingen. Hiervoor is een budget van vier miljoen euro per jaar beschikbaar. Het ministerie van OCW richt zich hierbij vooral op bevordering van kwaliteit, talentontwikkeling, experiment, vernieuwing en internationalisering. Daarnaast is voor het ministerie de samenhang tussen ontwerpopgaven en erfgoed van belang. 4

Opleidingen & talentontwikkeling

Architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur zijn gereglementeerde beroepen. 5 Niet iedereen kan dus zomaar de titel architect voeren. Accreditatie vindt plaats op basis van opleiding en wordt vastgelegd en bijgehouden door het Bureau Architectenregister. Uit de cijfers blijkt dat het aantal ingeschreven architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten over de hele linie dalende is. 6 Sinds 2015 wordt twee jaar praktijkervaring vereist, nadat in de jaren negentig een uitbreiding van de Wet op de Architectentitel tot stand kwam. Onlangs is de tussenbalans opgemaakt van de effectiviteit van deze ‘beroepservaringsperiode’ (BEP); er is de intentie om hiermee door te gaan. 7

Universitair onderwijs en onderzoek op het gebied van ruimtelijk ontwerp vinden plaats bij de TU Delft, TU Eindhoven en Wageningen University. Daarnaast zijn er zes Academies van Bouwkunst die opleidingen verzorgen die toegang geven tot het architectenregister. Op het hbo-kunstvakonderwijs worden ook opleidingen spatial design en interieurarchitectuur aangeboden, en er zijn verschillende technische hbo-opleidingen voor architectuur. Ook op mbo-niveau kan een opleiding ruimtelijke vormgeving worden gevolgd. Bij- en nascholing worden aangeboden via onder meer de branchevereniging BNA en Bureau Architectenregister.

Er zijn enkele regelingen voor starters. TU Delft biedt afgestudeerde ontwerpers een startup voucher om een ontwerp uit te werken tot een prototype. 8 Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie zet zich ook in voor talentontwikkeling met behulp van circa dertig beurzen per jaar, die worden verdeeld over de drie deelsectoren.

Arbeidsmarkt 9

In het architectenregister en de Kamer van Koophandel zijn zo’n 5.000 architectenbureaus geregistreerd, waarvan er 3.600 bestaan uit één persoon. De inschatting is dat er zo’n 1.100 eenmanszaken ook daadwerkelijk actief zijn op de markt. De totale werkgelegenheid wordt geschat op zo’n 9.000 werknemers (en zzp’ers), ten opzichte van 19.000 in 2008. 10

De economische crisis veroorzaakte een ware shake out in de bouwsector. In 2008 behaalde de architectenbranche nog een omzet van ruim 1,6 miljard euro; in 2012 daalde de omzet naar 725 miljoen euro. 11 Grote bureaus zoals MVRDV, UN Studio, Mecanoo en OMA moesten saneren en overleefden vooral omdat zij doorlopende opdrachten hadden in het buitenland. De CBS-cijfers van 2016 laten vanaf het tweede kwartaal weer een behoorlijke groei van de bouwsom zien. 12 De opdrachten hebben vooral betrekking op herbestemming, transformatie, verduurzaming en verbouw. De gemiddelde werkvoorraad onder architecten laat ook weer een lichte stijging zien. 13

Om het hoofd te kunnen bieden aan de economische malaise zijn de afgelopen vijf jaar op kleine schaal coöperatieve samenwerkingsvormen ontstaan, zoals het multidisciplinaire The Cloud Collective. 14 Een van de oprichters ontving in 2017 de ARC jong talent award, mede door zijn rol als initiatiefnemer. 15 The Cloud Collective laat zien dat ontwerpers naar nieuwe bedrijfsmodellen zoeken die hen minder kwetsbaar op de markt maken. Met name voor jonge ontwerpers, voor wie de crisis een gegeven was, biedt een collectief de mogelijkheid om sneller te groeien en grotere opdrachten te kunnen aannemen.

Opbrengst van de crisis

De crisis kende niet alleen verliezen, er waren ook opbrengsten. Zo heeft het Rijk ingezet op green deals, onder andere voor de bouw. 16 Op die manier worden experiment en onderzoek op het terrein van circulair bouwen gestimuleerd. Architecten die zich al eerder hierin specialiseerden, zoals Paul de Ruiter Architects, Thomas Rau en Studio Marco Vermeulen, plukken daar nu de vruchten van.

In de eisenprogramma’s voor nieuwe projecten wordt met het oog op de klimaatdoelstellingen meer en meer belang gehecht aan technologische, energieneutrale en duurzame oplossingen. Hoe deze milieudoelen te realiseren, is ook onderwerp van de bouwagenda die in 2017 is gepresenteerd. 17 Omdat voor deze opgave specifieke kennis nodig is, moeten ontwikkelaars op zoek naar gespecialiseerde ontwerpers of deze kennis in het ontwerpteam integreren.

Er zijn nog meer thema’s die door de crisis ineens kansen kregen, zoals het vraaggericht bouwen, met name in de woningbouw, waarvan de in co-creatie ontworpen superlofts van Marc Koehler een voorbeeld zijn. Bottom-up en door architecten zelf geïnitieerde projecten als het Schieblock in Rotterdam, de Ceuvel in Amsterdam en de Kleiburg klusflat in de Bijlmer zijn typisch projecten die door de crisis vleugels konden krijgen. Leegstaande gebouwen een tijdelijke bestemming geven, is hiervan ook een goed voorbeeld. De trend waarbij gebruikers, burgers en omwonenden meer worden betrokken bij de ontwikkeling van de buurt waarin zij wonen, werken, recreëren en zich verplaatsen, vraagt om een nieuwe rol van ontwerpers. Behalve initiatiefnemers zijn zij in dit soort processen vaak regisseur, ontwikkelaar en verbinder. 18

Maatschappelijke en demografische transities

De huidige maatschappelijke veranderingen leiden tot een meer gedifferentieerde opvatting over architectuur. Zo houdt architectuur zich steeds meer bezig met vraagstukken, zoals de gezondheid in steden en de transitie naar een duurzame energievoorziening. In het ontwerp van nieuwe woonwijken en -concepten speelt de urgente vraag hoe de wensen van diverse en veranderende bewonersgroepen vorm te geven. Bureau BPD liet in dat kader onderzoek doen naar de woonwensen van Nederlanders met een migratieachtergrond en constateerde onder meer een specifiek behoeftepakket ten aanzien van nieuwbouw, keuken en slaapkamers. 19 Woningcorporaties in de grote steden houden daar al geruime tijd rekening mee.

Ook de vergrijzing stelt nieuwe eisen aan het ontwerp. In het kader van de prijsvraag ‘Who Cares’ werkten twintig teams van ontwerpers en zorgprofessionals aan nieuwe woon- en zorgconcepten voor Rotterdam, Groningen, Sittard-Geleen en Almere. Het ging hierbij niet alleen om het ontwerp van specifieke woonvormen, zoals hofjes, maar ook om de wijze waarop eindgebruikers en zorgspecialisten met elkaar konden samenwerken. In de prijsvraagprocedure is tegemoetgekomen aan de algemeen geldende klacht dat deelname aan prijsvragen niet adequaat wordt vergoed. Alle deelnemers hebben een vergoeding van 10.000 euro ontvangen voor hun deelname.

Vormgeving

In de deelsector vormgeving wordt onderscheid gemaakt tussen grafisch ontwerp, industrieel en productontwerp en interieur- en ruimtelijk ontwerp. Ook het CBS maakt overwegend gebruik van deze driedeling. 20 Langzamerhand komen er echter steeds meer nieuwe disciplines bij, zoals social design, service design en interaction design, die minder gemakkelijk in deze deelsector zijn onder te brengen en grote raakvlakken hebben met andere deelsectoren en disciplines als artscience en social studies. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor modeontwerp en digitaal ontwerp. De BNO verdeelt de ontwerpsector in de volgende categorieën: communicatie (on- en offline) en grafisch ontwerp, industrieel en productontwerp, ruimtelijk ontwerp, service en user experience design.

‘Cultuur in Beeld 2016’ beschrijft de reikwijdte van vormgeving als ‘onder meer mode, grafische vormgeving, product- en industriële vormgeving, interieur- en ruimtelijk ontwerp en social design’. Die verbreding is ook zichtbaar in de beleidsgeschiedenis en -context.

Beleidsgeschiedenis en opkomst van Dutch Design

De Nederlandse overheid ontwikkelde tot de jaren negentig van de vorige eeuw geen specifieke beleidsvisie ten aanzien van de vormgevingssector. Haar betrokkenheid diende eerder economische dan artistiek-inhoudelijke doelen. Zo was het beleid vlak na de oorlog gericht op exportbevordering, promotie en bemiddeling. Nederlands ontwerp werd in het buitenland gepromoot als sober, degelijk en niet duur. De Nederlandse (semi)overheid trad daarnaast op als een belangrijke opdrachtgever, bijvoorbeeld namens de PTT in de persoon van Robert Oxenaar. De staatsdrukkerij beschikte tot 1988 over een eigen team van twintig ontwerpers. Ook de Nederlandse Spoorwegen speelde een belangrijke rol als opdrachtgever. De wijze waarop PTT en de NS belang hechten aan met name grafische vormgeving wordt nog altijd gezien als spraakmakend en vooruitstrevend.

In 1990 publiceerde de minister van WVC, Hedy d’Ancona, een beleidsnota over vormgeving, waarin zij pleitte voor de oprichting van een Nederlands Vormgevingsinstituut. Het doel hiervan was de kwaliteit van het aanbod te bevorderen en de vraag te stimuleren. Het instituut kwam er in 1993 en kreeg de opdracht om de culturele aspecten van vormgeving voorop te stellen. Ontwerpers konden bij de cultuurfondsen voor beeldende kunst een beroep doen op subsidiëring van individuele, autonome (talent)ontwikkeling.

De verschillende mogelijkheden voor financiële bijdragen droegen sterk bij aan de grote bloei van de ontwerpsector in Nederland en ver daarbuiten. In hetzelfde jaar als de oprichting van het Nederlands Vormgevingsinstituut presenteerden kunsthistorica Renny Ramakers en Gijs Bakker, sierraadontwerper en docent aan de Design Academy Eindhoven (toen nog de Akademie voor Industriële Vormgeving Eindhoven) een selectie van eigentijdse Nederlandse vormgeving onder de naam ‘Droog Design’ op de Salone del Mobile in Milaan. De presentatie kreeg deze titel omdat het werk betrof waarin het concept belangrijker was dan de vormgeving en omdat de producten op nuchtere wijze waren ontworpen. De presentatie kreeg grote aandacht in de buitenlandse pers. Velen zien dat moment dan ook als de lancering van het begrip ‘Dutch Design’.

In dezelfde periode ontwikkelde de Design Academy in Eindhoven zich steeds verder tot een toonaangevende opleiding waar de ontwerper en gebruiker centraal stonden. Tot op heden kenmerkt het ontwerp van afgestudeerden van de Design Academy zich door kritisch onderzoek en de innovatieve uitwerking van het ontwerp. Voorbeelden hiervan zijn het boek PIG 05049 van ontwerper Christien Meindertsma, waarin zij onderzoekt wat er met de afgeleide producten van varkens gebeurt, de printerrobots van Joris Laarman of de serviesonderdelen van Atelier NL.

In de jaren waarin ‘Dutch Design’ zich steeds verder ontwikkelde, mede door consequente overheidssteun, brak ook het Nederlandse modeontwerp op de internationale podia door. Destijds ontstond vanuit Arnhem een initiatief van zes jonge modeontwerpers die waren opgeleid aan de lokale Hogeschool voor de Kunsten. Met hun initiatief Le Cri Néerlandais presenteerden de ontwerpers zich onder meer in Parijs. Van 2005 tot 2013 vond in Arnhem de Modebiënnale plaats. In 2018 start de opvolger van dit evenement, State of Fashion. Sinds enkele jaren kent Arnhem ook het Fashion + Design Festival.

Het Nederlands Vormgevingsinstituut kreeg de opdracht om de culturele aspecten van vormgeving voorop te stellen en richtte zich op de overgang naar een digitale samenleving en de rol van vormgeving daarin. Het instituut was de eerste verbindende schakel tussen de diverse ontwerpdisciplines maar werd na een negatief advies van de Raad voor Cultuur in 2001 door het ministerie van OCW stopgezet. Vervolgens werd het jaar daarna de Premsela Stichting opgericht die tot doel had om de economische en maatschappelijke waarde van vormgeving te promoten. Het instituut nam onder andere het initiatief om meer toenadering te zoeken bij het ministerie van EZ. Hieruit is het programma DutchDFA ontstaan dat zich richtte op de internationale promotie van design, fashion & architecture. In 2012 fuseerde Premsela met het Nederlands Architectuurinstituut en Virtueel Platform tot Het Nieuwe Instituut in Rotterdam.

Stedelijk designbeleid

Enkele gemeenten profileren zich nadrukkelijk op het gebied van design. In Eindhoven was er in 1998 al een initiatief voor vormgeving; hier werd destijds de Dag van het Ontwerp georganiseerd. Die ontwikkelde zich verder via de Week van het Ontwerp (2002) tot Dutch Design Week (vanaf 2005). Dat is sindsdien uitgegroeid tot een internationaal toonaangevend evenement waarop zowel de beroepsgroep als het publiek massaal afkomt. Het evenement trok in 2017 circa 335.000 bezoekers.

In Rotterdam werd tot 2013 de Designprijs uitgereikt. Een van de doelen van deze prijs was het publieke debat over vormgeving te stimuleren en de gemeenschappelijke kwaliteit van het Nederlands ontwerp onder de aandacht te brengen. Op gebied van vormgeving is er in de havenstad sinds 2002 ook de beurs 100% Design die in de voormalige Van Nelle Fabriek wordt georganiseerd. Deze beurs is uitgegroeid tot een jaarlijks evenement met eveneens een internationale uitstraling. Om het ontwerpklimaat te stimuleren, deed de gemeente Rotterdam in 2007 onderzoek naar het draagvlak voor een designplatform, dat er vijf jaar later ook kwam. Arnhem kent sinds 2015 het Ontwerp Platform Arnhem. Onder de vleugels van de BNO organiseren ontwerpers op vrijwillige basis door heel Nederland regionale ontwerpplatforms waar debatten en presentaties worden georganiseerd.

Opleidingen & talentontwikkeling

Er zijn tien kunstvakopleidingen met de studierichting vormgeving en er zijn diverse hbo- en mbo-opleidingen waar studies worden aangeboden op het gebied van mode, productontwerp of communicatie en multimedia design. De nieuwste loot aan die stam is de master digital design die in 2017 aan de Hogeschool van Amsterdam van start ging. Drie universitaire instellingen hebben studierichtingen voor vormgeving: Delft, Eindhoven en Twente.

In het laatste decennium is er op de opleidingen meer aandacht gekomen voor onderzoek. Dat blijkt uit de hbo-lectoraten die praktijkgericht onderzoek initiëren, in samenwerking met bedrijfsleven en kennisinstellingen. Vanaf 2011 tot en met 2016 heeft het Rijk startsubsidies ter beschikking gesteld voor de ontwikkeling van centres of expertise, waar kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheden samenwerken aan maatschappelijke uitdagingen. Om het hoger beroepsonderwijs een kwaliteitsimpuls te geven, wordt het afgestudeerden gemakkelijker gemaakt om onderwijs en onderzoek met elkaar te combineren. 21

Na de opleiding zijn er nog diverse mogelijkheden om het talent verder te ontwikkelen of een periode onderzoek te doen. In Nederland hebben wij hiervoor onder meer postacademische instellingen als Van Eyck en Sundaymorning@ekwc. Daarnaast zijn er gespecialiseerde werkplaatsen, zoals het Textiellab en de Glaswerkplaats Leerdam. Ook kunnen er professionaliseringscursussen worden gevolgd via Cultuur & Ondernemen en de BNO Academie. Inmiddels zijn er ook vele centres of expertise verbonden aan het hoger beroepsonderwijs. Een aantal bedrijven in de sector, zoals bijvoorbeeld Info.nl kent ook eigen werkplaatsen en opleidingstrajecten.

Arbeidsmarkt

Over de deelname van ontwerpers aan de arbeidsmarkt zijn sterk uiteenlopende cijfers in omloop. Bovendien blijven in de cijfers van het CBS de vormgevers die in dienst zijn van niet-creatieve bedrijven buiten beeld. 22 Volgens de monitor van Immovator waren er in 2015 20.600 banen in design. 23 BNO ziet al enkele jaren een teruggang van het aantal ontwerpbedrijven: -31 procent over vijf jaar. Bijna driekwart van de bedrijven houdt zich volgens BNO vooral met grafisch en communicatieontwerp bezig, 18 procent met productontwerp en 10 procent met ruimtelijk ontwerp. Daartegenover ziet het CBS, op een terugval rond 2013 na, al jaren een toename van het aantal bedrijven. Sinds 2014 komt deze groei voor een groot deel op het conto van grafisch ontwerp. Er is echter geen eenduidig beeld van de ontwikkelingen; vanaf 2015 zien CBS en Immovator een stijging van het aantal bedrijven, terwijl de BNO Branchemonitor uit dat jaar dit niet registreerde. Daarnaast zag het CBS het aandeel zzp’ers groeien, terwijl BNO dit aantal zag krimpen.

Voor startende productontwerpers zijn er enkele (inter)nationale podia waarop zij zich kunnen manifesteren: Dutch Design Week in Eindhoven, Salone de Mobile in Milaan, IMM in Keulen en diverse andere internationale design weeks en beurzen. Dit zijn plekken waar het ontwerponderwijs zich ook vaak presenteert met studenten, afstudeerders en alumni. Ook kunnen startende ontwerpers zich tot publieke en private fondsen wenden voor een bijdrage op basis van een project- of businessplan. Voor de beginnende modeontwerpers ontbreken er een sterk netwerk en een platform die zich exclusief op hen richten. Fashionclash in Maastricht biedt hun echter één keer per jaar een internationaal podium.

In de mode is de druk groot om direct na de opleiding toe te treden tot de arbeidsmarkt en om zo snel mogelijk een aantal eigen collecties te maken onder een eigen label. Maar weinigen zijn hierin succesvol. In de sector zijn zorgen over een tekort aan ondernemerschapsvaardigheden, een gebrek aan een ondersteunende infrastructuurstructuur en aan financiële middelen, waardoor het voor de meeste startende ontwerpers onhaalbaar is om door te breken en internationaal naam te maken. Het hoge tempo van de mode-industrie maakt dit er niet gemakkelijker op. Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie komt jonge modeontwerpers enigszins tegemoet door talentbeurzen aan te bieden. En de Fashion Week in Amsterdam wil nadrukkelijk een podium zijn waar startende ontwerpers zich kunnen presenteren. Zo heeft Karim Adduchi, afgestudeerd aan de Rietveld Academie, na zijn show in de Fashion Week de stap naar de rest van de wereld kunnen zetten en werd hij door Forbes magazine op ‘30 under 30’ van grootste talenten in de kunst en cultuur geplaatst. Het vierjaarlijkse State of Fashion Festival in Arnhem wil ook een platform bieden aan startende modeontwerpers.

Er is maar één opleiding in Nederland die de link legt tussen ontwerp en de commerciële en communicatieve aspecten van de mode-industrie: het Amsterdam Fashion Institute. Er zijn wel veel kleine experimentele kledingwinkels die het op de lange termijn waarschijnlijk niet zullen redden. Deze winkels zijn echter van groot belang voor beginnende ontwerpers en vormen de tegenpool van grotere retailers.

Nieuwe ontwikkelingen: digitalisering en dataficering

Processen van digitalisering en dataficering hebben geleid tot enorme hoeveelheden informatie die zowel voor professionals als voor burgers nog maar moeilijk zijn te doorgronden. In die context wordt de vraag naar inzichtelijke en aansprekende beelden van kennis steeds groter. De ontwikkeling van infographics en datavisualisatie is daar een antwoord op en heeft een hoge vlucht genomen. Datavisualisatie is geworteld in het grafisch ontwerp en is steeds meer een eigen tak van sport geworden, met invloeden uit onder meer digitaal ontwerp en animatie. Het Nederlandse bureau Clever°Franke heeft zich gespecialiseerd in datavisualisatie en werkt voor partijen als Google en Wired. BNO organiseert sinds 2008 jaarlijks een congres over infographics en kent ook de Infographics Jaarprijs toe.

Om met big data het verhaal te vertellen dat een breed publiek begrijpt, worden ontwerpers uitgenodigd om de data te visualiseren. Zij proberen deze data te gebruiken om het publiek te laten zien wat er in de wereld aan de hand is en wat meestal voor onze ogen verborgen blijft. Tegelijkertijd zet Datastudio Eindhoven – een ontwerpproject van Het Nieuwe Instituut en de gemeente Eindhoven – dezelfde gegevens en technieken in om dataficering en ‘algoritmisering’ kritisch te ondervragen en te ontmaskeren.

E-cultuur

Van de drie deelsectoren is e-cultuur de jongste; zo’n 25 jaar geleden begon haar geschiedenis. Destijds verkenden schrijvers, ontwerpers en programmeurs gezamenlijk de mogelijkheden van internet en digitale media voor nieuwe creatieve praktijken. Dit heeft onder meer zijn beslag gekregen in een succesvolle Nederlandse game-industrie die zowel blockbuster producenten als artistieke gamemakers herbergt. Tegelijkertijd zien we dat de twee andere deelsectoren in dit advies, architectuur en vormgeving, niet meer zonder digitale verbeeldings-, presentatie- en opslagtechnieken kunnen en willen, en dat onze digitale omgeving zelf ook een permanente ontwerpopgave is geworden. De oorspronkelijke drang om nieuwe technologieën te verkennen, heeft doorgezet; nu richt men zich ook op de creatieve mogelijkheden en uitdagingen van bio-, nano- en medische technologie, robotica, big data of algoritmen.

Beleidsgeschiedenis

In het begin van de jaren negentig werd duidelijk dat de digitaliseringstrend ook de ontwikkelingen in de cultuur zou beïnvloeden. Dit werd in 1996 voor het eerst expliciet beschreven in de cultuurnota ‘Pantser of ruggegraat’. In datzelfde jaar werd het Virtueel Platform opgericht met de bedoeling om een samenwerkingsplatform in het leven te roepen met onder andere V2_, Waag Society en STEIM. Deze instellingen gebruikten destijds de term e-cultuur als tegenhanger van e-commerce. Zij experimenteerden met digitale verbeelding en praktijken, vaak in de vorm van algemeen toegankelijke ‘labs’, en hadden daarnaast een debat- en presentatiefunctie. Op initiatief van V2_ werd met ingang van 1994 tweejaarlijks het internationale, goed bezochte Dutch Electronic Art Festival georganiseerd.

Door deze ontwikkelingen werd OCW uitgedaagd om nieuw beleid te formuleren. In 2002 publiceerde het ministerie de ’Beleidsbrief e-Cultuur’, waarin het een aantal categorieën opsomde dat om aandacht vroeg: digitale kunsten en ontwerp, digitalisering van erfgoedcollecties en nieuwe, digitale toegang tot informatie en bijbehorende nieuwe diensten van de publieke omroep. Ter oriëntatie op nieuwe taken rondom digitalisering vroeg het ministerie vervolgens aan de WRR en het SCP om de reikwijdte van e-cultuur te verkennen. In 2002, enkele maanden na de beleidsbrief van OCW, publiceerde het SCP ‘E-cultuur: Een empirische verkenning’. ICT bleek volgens het SCP een grote veranderkracht te zijn. Onder de vlag ‘multimedia’ groeiden diverse technologische terreinen naar elkaar toe: informatica, telecommunicatie en audiovisuele media. 24

Het ministerie van OCW oriënteerde zich breed en vroeg in 2002 ook de Raad voor Cultuur te adviseren over beleid voor e-cultuur. In 2003 publiceerde de raad eCultuur van i naar e: over implicaties digitalisering in cultuurbeleid. De belangrijkste conclusie was dat digitalisering op verschillende domeinen binnen het cultuurbeleid van invloed zou zijn:

  • Op de manier waarop informatie verzameld en ontsloten wordt, het domein van de erfgoedinstellingen en bibliotheken.
  • Op de manier waarop media functioneren, van aanwezigheid op het web tot uiteindelijk media on demand, wat toen nog achter de horizon lag.
  • Op de kunst- en cultuuruitingen, het domein van de kunsten.

Ruim tien jaar later zijn die domeinen allang niet meer de enige plek waar e-cultuur zich afspeelt. In ‘Cultuur in Beeld 2016’ wordt de term e-cultuur daarom ruimhartig beschreven als ‘verzamelbegrip voor instellingen en projecten op het snijvlak van design, technologische innovatie en maatschappij’. De letter ‘e’ in e-cultuur wordt door die verbreding door sommige partijen in deze deelsector daarom steeds vaker opgevat als een verwijzing naar ‘emergente’ technologieën, in plaats van uitsluitend digitale. In toenemende mate richten ontwerpers en onderzoekers zich ook op andere technologieën; bijvoorbeeld op de bio- en nanotechnologie, robotica of big data en op algoritmen. Verder is er in deze deelsector sprake van nauwe verwevenheid met de (bèta) wetenschappen, hetgeen benoemd wordt als ‘artscience’, waarin (technisch) wetenschappelijk onderzoek de inspiratiebron vormt voor artistieke projecten.

Welk hokje, welke naam?

In 2000 maakte OCW een bedrag van 3,6 miljoen euro per jaar vrij om in het kader van de cultuurnota enkele e-cultuurinstellingen structureel te kunnen subsidiëren. 25 Deze werden beleidsmatig ingedeeld in de categorie ‘beeldende kunst en vormgeving’, maar met wisselende etiketten, zoals nieuwe media-instellingen, media-instituten of infrastructurele instellingen en initiatieven.

Naast de instellingen waren er veel kleinschalige initiatieven op het gebied van e-cultuur die allemaal een beroep deden op een projectsubsidie bij de diverse cultuurfondsen. De categorisering en beoordelingssystematiek bij de fondsen legden het dilemma bloot dat multidisciplinaire cultuuruitingen oproepen: ze passen niet in het hokje van de desbetreffende subsidieregeling. Een korte periode is daarom geprobeerd om een soort ‘interfonds’ ofwel een Interregeling Kunst en Nieuwe Media te creëren, waarbij een gemengde commissie – met leden uit de beoordelingscommissies van de diverse fondsen – over projectsubsidieaanvragen oordeelde. 26 In 2003 werd dit project beëindigd, om in 2007 weer nieuw leven ingeblazen te krijgen. Toen besloten De Mondriaan Stichting, het Nederlands Fonds voor de Film en het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties gezamenlijk de ontwikkeling van interdisciplinaire e-cultuurprojecten te ondersteunen.

In 2009 werd het Virtueel Platform aangemerkt als sectorinstituut voor e-cultuur in de BIS. Dit was de bekroning van een stormachtige ontwikkeling, maar onder druk van nieuwe beleidsontwikkelingen en bezuinigingen werd het platform in 2013 samengevoegd met de sectorinstituten voor architectuur (NAi) en vormgeving (Premsela) in Het Nieuwe Instituut, dat als taak kreeg onderzoek en presentaties te ontwikkelen over de rol van architectuur, vormgeving en e-cultuur. 27 In dezelfde bezuinigingsronde besloot OCW het Mediafonds op te heffen. Sinds 2012 zijn de financiële middelen voor e-cultuur belegd bij het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. 28 Vanaf 2017 zijn onder de vlag ‘digitale cultuur’ de middelen voor e-cultuur en het Gamesfonds samengevoegd.

De manier waarop e-cultuur de verschillende beleidssectoren en subsidiemogelijkheden doorkruist, wordt in het bijzonder duidelijk als we naar het veld van game-ontwerp kijken. Gaming heeft ook een belangrijke positie in ons advies over de audiovisuele sector. In het verleden was gameontwikkeling een belangrijk bestanddeel van het mediabeleid. Het Mediafonds, Fonds BKVB en het Virtueel Platform stelden in 2008 bijvoorbeeld eenmalig de DING!-Prijs in, ter bevordering van artistieke games. Door de aanzienlijke hoeveelheid hoogwaardige inzendingen riepen het Fonds BKVB en het Mediafonds gezamenlijk een nieuwe subsidieregeling voor de ontwikkeling van artistieke games in het leven: het Gamefonds, dat inmiddels weer opgeheven is. 29 Gaming valt nu onder de regelingen voor digitale cultuur van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie met jaarlijks een budget van 850.000 euro. 30 Daarnaast is er een sterke groei in de vraag naar serious games die voor maatschappelijke doelen ingezet kunnen worden, variërend van onderwijs en training, tot gezondheidsbevordering en therapie, of logistiek en planning.

Opleidingen

Ontwerpers voor e-cultuur kunnen opleidingen volgen aan het hbo, kunstvakonderwijs en universiteiten. Het gaat hier om een waaier van bachelors en masters op het gebied van interactieontwerp, beeld- en mediaontwerp, muziektechnologie, design en technologie, robotica of artscience. Voor makers en uitvoerders zijn er ook mbo-opleidingen. In alle grote en veel middelgrote steden zijn er fulltime studies voor gameontwikkeling. In de periode 2012 – 2015 is het aantal fulltime opleidingen gestegen van 35 tot 44. 31

Er is geen goed cijfermatig overzicht waaruit valt af te lezen hoeveel studenten er zijn bij de diverse opleidingen in het domein van e-cultuur. De Game Monitor 2015 telde 189 voltijdstudenten gaming in het wetenschappelijk onderwijs, 433 op het hbo en 369 op het mbo; bij elkaar een kleine 1.000 voltijdstudenten. Opvallend is de scheve verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke studenten; slechts 4 procent van de hbo-studenten ‘game architecture & design’ is vrouw.

Talentontwikkeling

Er zijn diverse regelingen voor talentontwikkeling van jonge e-cultuurmakers en ontwerpers. Wie de weg naar Europese regelingen weet te vinden, kan in het kader van Creative Europe subsidies aanvragen binnen diverse regelingen, bijvoorbeeld voor bio-art of innovatieve mediaproducties. Er is ook een regeling die de concept- en projectontwikkeling, tot en met de bètaversie, van narratieve games met een commercieel doel stimuleert. Voor internationale presentaties, bijvoorbeeld deelname aan een beurs, kan ook een bijdrage worden aangevraagd bij het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.

Startende gameontwikkelaars kunnen terecht bij Dutch Game Garden. Jaarlijks organiseert die het internationale evenement Indigo. Hier komen overwegend onafhankelijke, nieuwe bureaus op af. In 2017 werden er 42 games gepresenteerd.

Voor talentontwikkeling kan ook worden gekeken naar de innovatieregelingen die CLICKNL in de context van het beleid voor de Topsector Creatieve Industrie heeft ontworpen. Deze behelzen onder meer impulsen voor verkennend onderzoek, stimulering van MKB, fieldlabs en ondersteuning van samenwerking. 32 Om het ondernemerschap te stimuleren, zijn er daarnaast borgstellingen en MKB-kredieten, die het ministerie van EZ verstrekt. Zo wordt het makkelijker om een lening bij een bank af te sluiten. Ontwerpers met een haalbaar businessplan kunnen ook aanspraak maken op innovatiekrediet, dat ze bij succes moeten terugbetalen. Veel van dit soort regelingen voert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland uit.

Veel jonge, startende makers ervaren deze regelingen als ondoorzichtig en ontoegankelijk, en zien er weinig mogelijkheden in voor hun eigen ontwikkeling. Zij experimenteren volop en energiek in hun eigen labs en residencies, maar van structurele, coherente begeleiding en ondersteuning van talent is nauwelijks sprake.

Arbeidsmarkt

Voor een schoolverlatersonderzoek houdt het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt enquêtes onder hbo-alumni. 33 Met een kleine slag om de arm kan op basis daarvan worden aangenomen dat circa 50 procent van de afgestudeerde web- en multimediaontwikkelaars en -vormgevers aan de slag kan. Andere studierichtingen in de digitale cultuur scoren lager. Veel afgestudeerden hebben een gemengde beroepspraktijk en werken voor verschillende werkgevers of opdrachtgevers.

De Games Monitor telde in 2015 circa 455 gamebedrijven in Nederland; een stijging van ruim 40 procent ten opzichte van 2011. Er zit groei in de mogelijkheden voor Nederlandse entertainment games. Het aantal studio’s is sinds 2012 gegroeid van 83 naar 160. Dankzij de ondersteuning van cultuurfondsen worden er internationale successen geboekt, zoals met de games DEEP VR en Hidden Folks. Toch moeten jonge, kleine studio’s over het algemeen veel moeite doen om hun plek te vinden. 34

Van de andere onderdelen van e-cultuur, digitaal ontwerp, interactie-ontwerp of artscience, is het moeilijk om goede cijfers te verzamelen, omdat deze vaak zijn ondergebracht bij bredere bureaus of deel uitmaken van een andere werkpraktijk (bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek).

Makersbeweging

De digitale en soms hoogtechnologische onderstromen in de e-cultuur, worden in toenemende mate vergezeld van een actieve combinatie met oude ambachten en productietechnieken. Overal in het land zijn zogenaamde ‘maker spaces’ of ‘fablabs’ ontstaan, waar in principe iedereen zowel met traditionele hout- of metaalbewerkingsmachines aan de gang kan als met 3D printers, lasersnijders of robots. 35 Deze makersbeweging combineert educatie, gemeenschapsvorming en sociale doeleinden met creatieve, ontwerpende praktijken.

Het Groningse Maakfestival is inmiddels uitgegroeid tot een toonaangevende ontmoetingsplaats van makers uit diverse hoeken van het land, waar ook duidelijk wordt dat plaatselijke maker spaces hun eigen, lokaal gewortelde agenda hebben: zo richt het Frysklab, vormgegeven als een mobiele werkplaats die door de provincie rijdt, zich op watertechnologie maar probeert Bouwkeet Rotterdam vooral jongeren uit de omliggende wijk te betrekken. De makersbeweging trekt jongeren en ouderen, amateurs en professionals en kan voor sommige groepen een eenvoudiger opstap zijn naar een professionele maakpraktijk dan een geformaliseerde vorm van (hoger) onderwijs. 36

Dwarsverbanden

Er zijn diverse dwarsverbanden tussen de drie deelsectoren aan te geven. Deze betreffen in het bijzonder de gemeenschappelijke aandacht voor nieuwe materialen en technologieën, het maatschappelijke engagement en de wens om op nieuwe manieren samen te werken en tot gedeelde praktijken te komen, door middel van open en democratisch ontwerp. Een gemeenschappelijk probleem van de sector is het gebrek aan diversiteit in de samenstelling van de beroepsgroepen.

Duurzaam en innovatief materiaalgebruik

De ontwerpsector hecht grote betekenis aan hergebruik van materialen en de ontwikkeling van duurzame waardeketens. Dat uit zich in allerlei vormen van herontwikkeling: van voormalige industriële zones zoals de NDSM-werf, de Spoorzone in Tilburg en Strijp S in Eindhoven; van afgedankte materialen, door bijvoorbeeld Dirk van der Kooij, die cd’s en afgedankte koelkasten gebruikt als grondstof voor zijn veelal 3D-geprinte meubels; van natuurlijke restproducten zoals palmleer en tulpenkoppen (Tjeerd Veenhoven) of vlas (Christien Meindertsma). Dergelijke innovatieve toepassingen van oude en nieuwe materialen worden onder meer gefaciliteerd in werkplaatsen als EKWC, Textiellab en Glaswerkplaats. De New Material Award, in het leven geroepen door stichting DOEN, het Nieuwe Instituut en Fonds Kwadraat, schenkt aandacht aan de innovatieve toepassing van nieuwe materialen.

Wetenschap en technologie

Naast materialen vormen ook nieuwe technologieën een belangrijk dwarsverband in de ontwerpsector. Belangrijke thema’s zijn hypernatuur (natuur die door technologie aan de wensen van mensen wordt aangepast), bionische technologie die het lichaam herstelt of verbetert, en de toekomst van voedselproductie. De afgelopen edities van de Dutch Design Week, herbergden bijvoorbeeld een Embassy of Food en een Embassy of Health. In die laatste viel het werk van Frank Kolkman op, die met ‘Outrospectre’ toeschouwers via een virtual reality- installatie de ervaring wilde geven van een lichaamsuittreding. Ook de technologische vernieuwingen op het gebied van data, machine learning en algoritmen staan in de belangstelling van ontwerpers. Een voorbeeld hiervan is The Mirror Room van WeAreData, een reizende container die op festivals en stedelijke locaties neergezet wordt, waarna bezoekers geconfronteerd worden met het dataspoor dat ze achtergelaten hebben. 37 In al deze gevallen leggen ontwerpers op een creatieve en kritische manier de sociale en ethische vraagstukken rond deze nieuwe technologieën bloot.

Open en democratisch ontwerp

In alle drie deelsectoren is een sterk besef ontstaan dat ontwerpopgaven de meeste kans van slagen hebben als ze in samenspraak met gebruikers tot stand komen. Onder architecten komt er bijvoorbeeld steeds meer aandacht voor ‘de stad op ooghoogte’ van de gebruikers en praktijken van ‘place making’ in samenwerking met de lokale gemeenschap. Dit past in een bredere, zogenaamde ‘open design filosofie’: een ontwerphouding die de gebruiker uitnodigt tot participatie en aanpassing van het ontwerp, waarbij gedeeld auteurschap ontstaat.

De organisatorische vormen waarin de democratisering van design en productie verkend wordt en zich verder ontwikkelt, worden vaak aangeduid als ‘lab’. Hiermee wordt innovatie in de ontwerpsector transparant en toegankelijk gemaakt voor kunstenaars, ontwerpers, ondernemers, bestuurders en burgers.

Zo’n actieve burgerparticipatie is in het bijzonder een onderdeel geworden van programma’s voor weerbare ‘smart cities’. Sommige labs stellen zich ook ten doel om burgers weerbaar te maken door hen actief te betrekken bij de ontwikkeling van beleid en wetenschapsvragen. Zo heeft bijvoorbeeld Waag Society verschillende projecten opgezet, waaronder ‘Making Sense’, waar burgers vanuit heel Europa actief deelnemen aan burgerwetenschap met behulp van speciaal ontwikkelde toolkits.

Gebrek aan diversiteit

De ontwerpsector is net als de andere culturele sectoren in Nederland weinig divers samengesteld; Nederlanders met een migratieachtergrond en mensen met weinig opleiding hebben niet eenvoudig toegang. De nieuwe aandacht voor ambachtelijkheid in de makersbeweging biedt op dat laatste element een inclusiever perspectief. De beleidsplannen van de instellingen en fondsen in de sector spelen nog slechts schoorvoetend op een inclusievere agenda in, en tonen zich bewust van de Code Culturele Diversiteit.

Dit heeft zich echter nog niet vertaald in concreet beleid en uitvoering. De sector zou gebaat zijn bij een grondiger analyse van belemmeringen en kansen die er voor uiteenlopende bevolkingsgroepen zijn. Daarnaast zouden de spaarzame goede voorbeelden beter zichtbaar moeten worden, en kan het buitenland, in het bijzonder het Verenigd Koninkrijk via zijn Design Council, een bron van inspiratie zijn.


 

Rijk aan Ontwerpkracht.
25 jaar Nederlands architectuurbeleid, samengesteld door het atelier Rijksbouwmeester, onder leiding van
Floris Alkemade.

Ruimte voor Architectuur, ondertekend door d’Ancona (WVC) en Alders (VROM).
nrc.nl

Samen werken aan ontwerpkracht.
Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp 2017 – 2020
Ministeries van OCW en IenM, 14 december 2016

De tien programmaonderdelen zijn:
1. Atelier X;
2. College van Rijksadviseurs;
3. O-team;
4. Projectateliers IABR;
5. Stimuleringsprogramma Innovatieve Vormen Opdrachtgeverschap;
6. Stimuleringsprogramma Zorg en Onderwijs;
7. Programma Ontwerp en Praktijk;
8. Programma Ontwerp en Overheid;
9. Programma Opdrachtgeverschap en Ontwerp;
10. Rijksprijs Gouden Piramide.
samenwerkenaanontwerpkracht.nl

Beroepskwalificaties zijn vastgelegde minimale eisen aan kennis, houding, vaardigheden en ervaring van een beroep. Deze kunnen gecontroleerd worden door een opleidingstitel, een bekwaamheidstest of beroepservaring.

Ingeschrevenen op
31 december 2017: architecten 10.448 (
in 2015: 10.695), stedenbouwkundigen 802
(in 2015: 836), tuin- en landschapsarchitecten 749
(in 2015: 767), interieurarchitecten 1.806
(in 2015: 1.891).
architectenregister.nl

Het aantal deelnemers sinds 2015 vanuit architectuur is relatief hoog (137), vanuit stedenbouw (5), tuin- en landschapsarchitectuur (10) en interieurarchitectuur (6) is dat aantal nog gering en blijft (relatief) achter. Uit de enquête blijkt dat van de respondenten, die de zelfstandige route of het geïntegreerde programma volgen, iets minder dan twee derde een cao-conform startersalaris krijgt en meer dan 80 procent ontvangt boven het minimumloon.
Verslag Toogdag BEP (pdf)

TU DELFT Startup Voucher: Ter stimulering van ondernemerschap. The faculty of Industrial Design Engineering (IDE). Voor alle TU studenten met een innovatief en schaalbaar idee, die de stap naar een prototype kunnen maken.

Opstap naar een betere toekomst.
Sectorplan Architectuurbureaus
2014 – 2016
Stichting Fonds Architectenbureaus, 2015

Van binnen naar buiten.
Een onderzoek naar de rol van de wettelijke titelbescherming voor Interieurarchitecten
Heebels, B., Kloosterman, R.C., 2016;
Opstap naar een betere toekomst.
Sectorplan Architectuurbureaus
2014 – 2016
Stichting Fonds Architectenbureaus, 2015

Van binnen naar buiten.
Een onderzoek naar de rol van de wettelijke titelbescherming voor Interieurarchitecten
Heebels, B., Kloosterman, R.C., 2016

Vanaf 1 januari 2017 is CBS gestopt met het verzamelen van dit soort branchegegevens.

bna.nl

thecloudcollective.org

dearchitect.nl

In 2011 is daarom de Green Deal-aanpak begonnen. Met deze interactieve werkwijze wil de overheid vernieuwende, duurzame initiatieven uit de samenleving de ruimte geven. Dit doet zij door knelpunten in de wet- en regelgeving weg te nemen, nieuwe markten te creëren, goede informatie te geven en te zorgen voor optimale samenwerkingsverbanden. Door heldere onderlinge afspraken kunnen deelnemers werken aan concrete resultaten, waarbij iedere betrokken partij zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Biobased Bouwen, Duurzaam Beton en Aanpak Duurzame Grond Weg en Waterbouw.

De Bouwagenda is een meerjarig programma van samenwerkende partijen in de bouwketen: Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, bouwbedrijven, woningcorporaties, projectontwikkelaars, architecten, ingenieurs, toeleverende industrie, kennisinstellingen en de financiële sector.
rijksoverheid.nlBouwen aan de kwaliteit van leven (pdf)

Er is een Taskforce met vertegenwoordigers uit de overheid, de bouw, architecten, de opleidingen/wetenschap (TU’s) en marktpartijen. De Taskforce moet erop toezien dat de doelen van de Bouwagenda worden gehaald:
2020: energieneutrale nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen;
2025: 10 procent productiviteitsstijging in de bouwsector door een combinatie van hogere kwaliteit en lagere kosten;
2030: 50 procent minder gebruik van primaire grondstoffen;
2050: energieneutrale gebouwde omgeving en Nederland circulair.

bna.nl

Woonwensen van nieuwe Nederlanders (pdf)
BPD

‘Kenmerkend voor de vormgever is dat zijn rol en het gebied waarin hij zich beweegt, niet vastliggen. Het staat hem vrij om te kiezen voor een context (gebonden of vrij, al dan niet marktgericht of een eigen markt creërend) en de eigen rol daarin (autonoom, dienstbaar aan een programma van eisen en/of adviserend). Al naar gelang die keuze kan hij zich ontwerper of kunstenaar noemen. Er zijn dan ook veel crossovers.’
Uit: Advies Vormgeving,
Tijdelijke Vormgeving Commissie, 2001, pagina 7

OCW stelt daarom eenmalig 6 miljoen euro in 2018 en daarna structureel 2 miljoen euro per jaar beschikbaar zodat Regieorgaan SIA een hbo-postdocprogramma kan uitvoeren. Het programma biedt docent-onderzoekers carrièreperspectief en maakt het aantrekkelijk voor hen om binnen het hbo te werken.
vereniginghogescholen.nl

Het TNO-rapport ‘Vormgeving in de Creatieve Economie’(2005) schatte in dat destijds twee derde van de vormgevers werkzaam was in functie van een andere productieactiviteit dan vormgeving, en dus niet bij vormgevingsbureaus.

Monitor Creatieve
Industrie 2016

iMMovator, 2017, pagina 25

eCultuur van i naar e.
Over implicaties digitalisering in cultuurbeleid
Raad voor Cultuur, 2003

Cultuur als confrontatie
Ministerie van OCW, 1999
pagina 49-50

Doel van het fonds was tweeledig: financieren uit een apart fonds van de interdisciplinaire nieuwe media kunst en het bevorderen van expertise bij de verschillende fondsen zelf (het delen van elkaars inzichten). Deelnemende fondsen zijn Fonds voor de Podiumkunsten, Mondriaan Stichting, Fonds BKBV, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties en het Nederlands Fonds voor de Film. De Interregeling Kunst en Nieuwe Media ging september 2001 van start met uit elk fonds een of meerdere adviseurs en enkele interdisciplinaire ‘specialisten’. BIS 2009 – 2012 bevatte acht organisaties die als e-cultuur kunnen worden geclassificeerd: één sectorinstituut (Virtueel Platform) en zeven ontwikkelinstellingen.

Totaal 4,9 miljoen euro. Dit is indeling zoals gebruikt in BIS-advies; MU, NIMK stonden onder BKV destijds, DEN dus destijds tot e-cultuur gerekend. Stimuleringsfonds Creatieve Industrie geeft in de periode 2017 – 2020 meerjarige subsidies aan tien e-cultuur organisaties, totaalbedrag 2,3 miljoen euro.

Het budget gealloceerd voor projectsubsidies digitale cultuur (850.000 euro) is iets lager dan dat voor architectuur en vormgeving (beide 1,1 miljoen euro); daar staat dus tegenover dat in de meerjarenregeling weer relatief veel e-cultuur organisaties zijn vertegenwoordigd (ongeveer drie kwart van het budget).

Het Gamefonds heeft bestaan tot en met 2016, de laatste jaren uitgevoerd door Mediafonds en Stimuleringsfonds. In 2017 is het Gamefonds in aangepaste opzet onderdeel geworden van de regeling Digitale Cultuur.

Ter vergelijking: in België wordt jaarlijks een budget voor gameontwikkeling vrijgemaakt van 1,73 miljoen euro.

ROA Statistics geeft overzichten in opleidingsniveaus, deel- en/of fulltime en soort opleidingen.
maastrichtuniversity.nl

clicknl.nl

hbomonitor.nl

dutchgamegarden.nl

makerscene.io

De makerbeweging.
Broedplaatsen voor cultuurparticipatie.
Douma, I., Jansen, P., 2016;
In: Zicht op actieve cultuurparticipatie.
Thema’s en trends in praktijk en beleid
LKCA, FCP

wearedata.nl

Beschrijving van
de ontwerpsector