Artistiek-cultureel perspectief

In dit hoofdstuk belichten we de ontwerpsector vanuit het artistiek-culturele perspectief. De intrinsieke, artistieke waarde van ontwerp staat daarbij centraal; we bespreken hoe die via onderzoek en experiment, en dankzij artistiek ingestoken opdrachtgeverschap tot stand komt. Ook bekijken we talentontwikkeling en de vraag via welke instrumenten en regelingen beginnende talenten op weg geholpen worden. We zullen zien dat beheer en behoud in de sector gefragmenteerd zijn en om nieuwe oplossingen vragen.

Veelzijdigheid en kwaliteit

De veelzijdigheid van ontwerpers komt tot uitdrukking in de verschillende perspectieven van waaruit zij een opgave benaderen: technologie (materiaalgebruik en maakprocessen), functie (vorm, stijl, praktische gebruiksfunctie), betekenis (symbolische functie, culturele inbedding, betekenisgeving) en maatschappij (sociale en economisch functie). Ontwerpers moeten verschillende rollen spelen en over diverse soorten kennis beschikken om deze perspectieven samen te brengen.

Technologie vraagt van oudsher om klassieke rollen als ingenieurs, bouwkundigen of ambachtslieden, maar in toenemende mate om soft- en hardware kennis en data-inzicht. Functie vraagt om begrip van de potentiële gebruiker en vereist ergonomische en psychologische kennis. Betekenis vraagt om antropologisch, filosofisch en sociologisch inzicht. Het perspectief van de maatschappij vraagt om kennis van bestuurlijke en zakelijke processen. Een goede balans tussen deze vier, soms zeer uiteenlopende aspecten zal eerder in samenwerking tussen verschillende ontwerpers ontstaan dan dat ze samengebald kan zijn in één individu. Niet voor niets ontstaat er veel waardering voor ontwerp, omdat er juist in de samenwerking extra kwaliteit tot stand komt. Zo won de multimediale presentatie ‘Canon van Nederland’ van het Openlucht Museum in mei 2018 de prestigieuze internationale museum en erfgoedprijs, vooral vanwege ‘de indrukwekkende samenwerking van verschillende partijen’. 1

Omdat ontwerpers in zoveel verschillende contexten opereren, hangt een kwaliteitsoordeel vaak samen met de specifieke, vaak veranderende context. Of het nu mode, architectuur, vormgeving of gaming is, de sector beweegt zich tussen de uitersten van dienstbaar, functioneel design, persoonlijke, artistieke vormgeving en kritische, maatschappelijke reflectie. In het kwaliteitsoordeel over bijvoorbeeld een stoel van Maarten Baas wordt dus naar een andere soort kwaliteit gezocht dan in het oordeel over het ontwerp voor een kopieermachine.

Zo’n ‘situationeel kwaliteitsoordeel’ is misschien ook wel de reden waarom er in de sector soms heftige discussies losbarsten over ontwerp(ers). Een typisch voorbeeld daarvan is de doorlopende controverse over het werk van Daan Roosegaarde dat door de een als goed in de markt gezette ‘kitsch’ wordt beschouwd, en door de ander hartstochtelijk verdedigd als schoolvoorbeeld van een ontwerper die succesvol op het snijvlak van kunst, design en technologie opereert, en maatschappelijke kwesties voor een groot publiek inzichtelijk maakt. 2 Maar ook een architect als Rem Koolhaas is langdurig onderwerp van onenigheid geweest over bijvoorbeeld het gebrek aan respect voor de gebouwde context enerzijds, en de bewondering voor zijn radicale vernieuwingsdrift anderzijds. 3

Ontwerpers worden tijdens hun opleiding aan de design- en kunstopleidingen volop gestimuleerd om een eigen signatuur te ontwikkelen en hun persoonlijke drijfveren als uitgangspunt te nemen. Er is ook een duidelijke behoefte aan dergelijke artistieke, individuele expressie en betekenisvol ontwerp die een autonome inbreng van de ontwerper veronderstellen. Maar de specifieke context van de ontwerpsector laat meestal weinig ruimte voor zo’n autonome positie. Ontwerpers werken immers voor (een netwerk van) opdrachtgevers en meestal met een team, waarin de eerdergenoemde ontwerprollen en expertises vertegenwoordigd zijn. De balans en de synergie tussen de vier perspectieven (technologie, functie, betekenis en maatschappij) zijn dus onmiddellijk van belang voor de artistiek-culturele kwaliteit, veel meer dan het niveau van elk perspectief apart.

In die context is het begrijpelijk dat de behoefte aan beargumenteerde discussies en reflecties op synergie tussen de perspectieven, laten we ze ‘slow debates’ noemen, steeds groter wordt. Om zich te kunnen blijven ontwikkelen, is het van belang dat zowel de ontwerpers als de partijen waarmee zij samenwerken kunnen reflecteren op de ontwerppraktijk en de betekenis daarvan voor de samenleving. Alleen dan kan het kritisch vermogen binnen de sector blijven bestaan dat noodzakelijk is om een relevante bijdrage te kunnen leveren. De raad heeft de teloorgang van dergelijke podia ook in andere sectoren geconstateerd en betreurt dit.

Ontwerpproces als kwaliteit

Als we voor een nadere bezinning op de artistiek-culturele waarde van de sector kijken naar de kwaliteitsoordelen van de diverse instellingen, dan valt op dat hun waardering vaak betrekking heeft op de werkwijzen en processen die ontwerpers met elkaar en met andere werkvelden aangaan. Ontwerpers die actief zijn in wat in de literatuur ‘relational design’ wordt genoemd, werken samen in teams waarin diverse expertises samenkomen. 4 Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie geeft bijvoorbeeld ruimte aan projecten die als doel hebben om experimenten en crossovers mogelijk te maken, en stimuleert onderzoek, analyse en reflectie. 5 Daarnaast kunnen specifieke opdrachtgevers, in het bijzonder de diverse overheden, een belangrijke rol spelen voor de artistiek-culturele kwaliteit in de sector.

Onderzoek en experiment

Onderzoek en experiment zijn de voedingsbronnen voor de artistiek-culturele ontwikkeling in de sector. Ook deze behelzen zeer uiteenlopende praktijken. Het kan gaan om klassiek materiaalonderzoek, vergelijkbaar met het onderzoek dat bijvoorbeeld beeldende kunstenaars verrichten; het kan gaan om traditioneel wetenschappelijk onderzoek; het kan lijken op journalistiek onderzoek naar maatschappelijke fenomenen, maar meestal gaat het om een mengvorm van deze richtingen. Typisch voor de sector is eveneens een vorm van onderzoek die zich positioneert tussen het domein van de autonome, beeldende kunst en het domein van de reguliere wetenschap, waarin ontwerpmethodieken worden ingezet om inzichten te verwerven; het gaat hier niet per se om onderzoek ten behoeve van ontwerp maar om ‘ontwerpend onderzoek’ dat als werkvorm ook ingezet wordt in andere maatschappelijke domeinen, zoals we in Maatschappelijk perspectief zullen zien.

Welke vorm van onderzoek een ontwerper ook in zijn praktijk wil inzetten, in de regel ontbreken ruimte, tijd en geld om onafhankelijk te experimenteren. Een groot deel van de ontwerpers werkt als zzp’er of is onderdeel van een klein collectief en heeft nauwelijks mogelijkheden om zelf te investeren in research & development. De markt vult deze leemte niet en ontwerpers moeten het onderzoek, voorafgaand aan de voorlopige ontwerpen, vaak zelf betalen. Gezien het grote scala aan maatschappelijke terreinen waarin ontwerp een rol speelt, is het te betreuren dat de sector, buiten de eigen fondsen en regelingen, in Nederland nauwelijks andere mogelijkheden heeft om onderzoeksfinanciering binnen andere beleids- en financieringskaders aan te vragen. De sector valt tussen diverse wallen en schepen omdat het noch wetenschappelijk, noch toegepast, noch praktijkonderzoek is, maar een eigen vorm en vocabulaire heeft.

Internationaal gezien zijn er op dit punt betere voorbeelden en mogelijkheden en worden transsectorale ontwerpsamenwerkingen vaak beter gefinancierd. Denk hierbij aan het onderzoek dat plaatsvindt bij de Royal College of Art in het Verenigd Koninkrijk, het design lab van het Massachusetts Institute of Technology of de Haute Ecole d’art et de design de Genève. Ook de EU-onderzoeksfinanciering biedt goede mogelijkheden voor de ontwerpsector, al is deze wel vaak voorbehouden aan grote, internationale consortia.

Autonoom onderzoek en experiment moeten gezien worden als de unieke en definiërende artistieke praktijk van deze sector. Gelet op de essentiële betekenis daarvan vindt de raad het van belang dat er meer mogelijkheden komen voor ontwerpend onderzoek, in de vorm van extra financiën, faciliteiten, ruimte en tijd.

Opdrachtgeverschap en gunning

De wederzijdse afhankelijkheid tussen ontwerpers en opdrachtgevers zorgt ervoor dat laatstgenoemde of gunningsprocessen meer dan in andere cultuursectoren een doorslaggevende rol kunnen hebben of nemen voor de artistiek-culturele kwaliteit. Van oudsher speelt de (Rijks)overheid als opdrachtgever een belangrijke rol in de bevordering van ontwerpkwaliteit, we noemden daar al enkele voorbeelden van. In deze beleidsperiode doet zich een unieke ontwerpmogelijkheid voor omdat meer dan 300 rijksvastgoedobjecten naar de markt zullen worden gebracht. Dit is een uitgelezen kans om de ontwerpkracht te stimuleren en om te experimenteren met innovatief opdrachtgeverschap.

Ontwerpers hebben tijdens de economische crisis zelf ook talloze initiatieven genomen om met andere partijen projecten te ontwikkelen. Zij treden dan eerder als initiatiefnemer en verbinder op dan als opdrachtnemer. Vanuit deze positie gaan zij in gesprek met overheden, gemeenschappen, producenten en financiers en smeden coalities met verschillende maatschappelijke partijen om kansen te benutten of maatschappelijke vraagstukken te verkennen. Hierdoor is de bestaande verhouding tussen opdrachtgevers en ontwerpers veranderd; zij begint naar een vorm van gelijkwaardige samenwerking te groeien waarin ook, en in toenemende mate, gebruikers worden betrokken. Dit vergt van alle partijen nieuwe vaardigheden en een nieuwe mentaliteit, en vereist een heroverweging en verkenning van nieuwe vormen van opdrachtgeverschap. Dit blijft, wat de raad betreft, een vast onderwerp op de beleidsagenda. Elementen daarvan zijn bijvoorbeeld een gezamenlijke, in plaats van eenzijdige opdrachtformulering; een specifiek gunningsbeleid dat is gericht op jonge en startende ontwerpers; meer inzetten op (kleinschalige) prijsvragen. 6

Via prijsvragen kan een gunningsproces ontstaan waarin de ontwerpkwaliteit centraal staat, die ook iets kan betekenen voor de artistiek-inhoudelijke ontwikkeling van de sector. In toenemende mate worden meedingende ontwerpen gepubliceerd, waardoor zowel het professionele als publieke debat gestimuleerd wordt. De vijf inzendingen voor de Bijlmerbajes-prijsvraag zijn bijvoorbeeld allemaal in het complex zelf tentoongesteld.

Er moet wel een kanttekening bij worden geplaatst: prijsvragen zijn vaak arbeidsintensief en on(der)betaald. In onder andere Zwitserland en Duitsland is daarom bij publieke projecten wettelijk vastgelegd dat er een vergoeding tegenover deelname moet staan. De Nederlandse overheid zou in navolging hiervan ook een vergoeding voor prijsvragen wettelijk kunnen vastleggen.

Opleidingen en talentontwikkeling

Gezien de nauwe verwevenheid met maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, is het voor een ontwerper noodzakelijk om niet alleen goed geschoold te zijn, maar ook om zich permanent bij te scholen.

Technische universiteiten en kunstvakopleidingen, zoals de Design Academy en de kunstacademies, bieden studenten de gelegenheid om al tijdens hun opleiding aan de slag te gaan met concrete ontwerpvraagstukken. Sommige onderwijsinstellingen organiseren deze mogelijkheid via denktanks, zoals de Why Factory aan de TU Delft. 7 Op hbo’s zijn centres of expertise en diverse platforms voor onderzoek naar bijvoorbeeld circulaire, veerkrachtige steden en applied design research. Daarnaast zien we mogelijkheden om deel te nemen aan researchgroepen voor een PhD, om in contact te komen met het bedrijfsleven of om deel te nemen in living labs, zoals het Smart Cities Program aan TU Eindhoven. 8

TU Twente biedt ook design labs, waarin de instelling samenwerkt met ontwerpers en bedrijven die een specifieke kennisvraag hebben. In de design labs krijgen studenten met realistische opgaven te maken en werken zij in interdisciplinaire teams. Deze opleidingsfase is belangrijk, omdat zij ontwerpers voorbereidt op de rol als gesprekspartner van bestuurders, projectontwikkelaars en grote bedrijven. Naast de aandacht voor de ontwikkeling van ‘creatieve individuele makers’ krijgen ze zo ook de kennis en vaardigheden om op te treden als ‘creatieve verbinders’ die nieuwe samenwerking mogelijk maken.

Tegelijkertijd dreigt met de vergaande nadruk op onderzoek, experiment en (high-tech) kennisontwikkeling in de ontwerpsector een onwenselijke academisering. Het succes van de makersbeweging laat bijvoorbeeld zien dat er behoefte is aan en ruimte voor simpelere en meer rechtstreekse manieren van onderzoeken, ontwerpen en maken. Deze hebben als voordeel dat ze laagdrempeliger zijn, en eveneens verdwijnende vormen van ambachtelijkheid doen herleven en beschermen. Het IJssellinie-theater uit Wijhe werkt bijvoorbeeld met Syrische kleermakers voor hun historische locatieproducties. 9 Ook de recent gestarte meestercoupeuropleiding (de enige in de Benelux) is succesvol en bouwt voort op ambachtelijke technieken die in Nederland nauwelijks meer beheerst worden.

Presentatiemogelijkheden

Een deel van de ontwerpuitkomsten is onmiddellijk zichtbaar als concreet bouwwerk, product, game of webdesign. Een ander deel is veel minder zichtbaar en uit zich in nieuwe concepten, nieuwe werkwijzen of nieuwe inzichten. Beide bieden de ontwerper de basis om zich verder te ontwikkelen en nieuw werk te verkrijgen. Er zijn diverse (inter)nationale festivals en beurzen waar ontwerpers hun werk kunnen laten zien en met andere professionals en opdrachtgevers in contact kunnen komen. Zo presenteert studio Makkink & Bey tijdens de IABR een prototype van een nieuw schoolconcept dat ze tijdens de tentoonstelling met wetenschappers, bedrijven en beleidsmakers daadwerkelijk willen gaan realiseren. In Nederland fungeert Het Nieuwe Instituut als landelijke instelling voor ontwerp waar de sector via debatten, tentoonstellingen en onderzoeksprojecten in de aandacht komt te staan.

Maar waar kan de jonge ontwerper zonder stevig gevestigde praktijk terecht? Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie biedt een financiële bijdrage aan jonge ontwerpers plus een publicatie en presentatie tijdens de Dutch Design Week. Incubators als de Game Garden helpen beginnende ondernemers op het gebied van digitaal ontwerp op weg. Dit soort incubators voorzien in een ontwikkelbehoefte van ontwerptalent en brengen ontwerpers in contact met potentiële opdrachtgevers en zakelijke partners. Daarnaast zijn prijsvragen belangrijk, vooral die waarmee de winnaar een ontwerp ook daadwerkelijk kan realiseren, zoals Europan (voor architecten) of de recent ingestelde stimuleringsprijs voor jonge ontwerpers; young innovators zijn van belang voor de artistieke-culturele kwaliteit van de sector en de doorstroming van jong talent.

Beheer en behoud

Om een goed inzicht te hebben in de manier waarop de sector zich artistiek-cultuur ontwikkeld heeft en welke toekomstige uitdagingen hij kan verwachten, is een stevige infrastructuur van instellingen voor beheer en behoud van collecties noodzakelijk. Momenteel is er noch overkoepelend landelijk beleid, noch een overkoepelende landelijke instelling voor het beheer en behoud van de gehele ontwerpsector. Wel is er een aantal belangrijke archieven waarin delen van de eigen geschiedenis opgeslagen zijn, zoals bijvoorbeeld:

  • Het Nieuwe Instituut beheert en behoudt de Nederlandse architectuurcollectie.
  • Sinds 2011 bestaat in Eindhoven het Louis Kalff Instituut, erfgoedcentrum industriële vormgeving, onderdeel van Regionaal Historisch Centrum Eindhoven. Hier worden archieven bewaard en ontsloten van onder meer Philips Design, Vormgeversoverleg Eindhoven en de Akademie voor Industriële Vormgeving Eindhoven.
  • Modekern in Arnhem verzamelt, ontsluit, onderzoekt en presenteert sinds 2013 de archieven van Nederlandse modeontwerpers van internationale betekenis. Zo wil men de kennis over de moderne Nederlandse modegeschiedenis vergroten en verder ontwikkelen. Het is verbonden aan ArtEZ, het Gelders Archief en Museum Arnhem.
  • Het Wim Crouwel Instituut, gekoppeld aan Bijzondere Collecties UvA, richt zich sinds 2013 op het erfgoed van grafische vormgeving en typografie.

De voorbeelden suggereren een gefragmenteerd archiefbeleid, waarin vormgeving, mode en e-cultuur buiten de boot vallen, en dat grotendeels afhankelijk is van particulier initiatief en lokale ondersteuning, zonder veel samenhang.

Daarnaast is er een intensief gesprek in de sector over de wenselijkheid van een nieuw design museum dat zou kunnen dienen als vliegwiel voor beheer, behoud en presentatie van ontwerpprocessen en archieven. In dit debat hebben zich onder meer Het Nieuwe Instituut, het Cube Design Museum in Kerkrade, het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch en het MOTI in Breda (opgegaan in het Stedelijk Museum Breda) gemengd. In het najaar van 2017 nam de provincie Noord-Brabant een motie aan om de mogelijkheid voor een rijksmuseum voor design in Eindhoven te onderzoeken. We komen in onze aanbevelingen op deze discussie terug.

Voor het beheer en behoud in de erfgoedsector biedt digitalisering, net zoals in de andere cultuursectoren, belangrijke kansen. Het gaat dan ten eerste om digitalisering van klassiek ontwerperfgoed in de vorm van digitale opslag en toegang tot collecties. In 2015 maakte een coalitie van culturele instellingen een rapport over dergelijke digitale collecties. 10 Inmiddels heeft Het Nieuwe Instituut de eerste digitale architectuurcollecties opgenomen in het archief. De ervaring die het instituut hiermee opdoet, wil het delen met de sector in de leeromgeving ‘digital preservation’.

Ten tweede gaat het om het beheer en behoud van ontwerp dat 100 procent verweven is met digitale en mediatechnologieën, het zogenaamde ‘born-digital’ ontwerp. Virtueel Platform organiseerde hierover in 2009 de expertmeeting Archive2020. LIMA is een instelling die veel ervaring heeft met het behoud en beheer van dergelijke ontwerpvormen en deelt haar kennis van de born-digital collecties met erfgoedinstellingen, ontwerpers en kunstenaars. De ondersteunende instelling Digitaal Erfgoed Nederland (DEN) kan hierbij ook een rol spelen, zeker nu de instelling sinds 2016 de taak heeft gekregen om ook het cultuurproducerende deel van de sector te helpen met het behoud en beheer van hun collecties.

Tenslotte is er een steeds urgentere kwestie: de archivering van uniek erfgoed uit de e-cultuur. In 2017 leidde een intensieve samenwerking tussen het Instituut voor Beeld en Geluid, het Amsterdam Museum, de Universiteit van Amsterdam en Waag Society tot een herleving van een deel van De Digitale Stad, Nederlands eerste internetplatform: de begindagen uit 1993 werden opgezocht en hersteld, zodanig dat enkele van de oude pagina’s nu opnieuw te zien én te gebruiken zijn. Inmiddels hebben ook de BNO, Het Nieuwe Instituut en het Stedelijk Museum Amsterdam zich gemengd in de discussie over het behoud en beheer van Nederlandse ontwerpcollecties.

Internationalsering

De ontwerpsector heeft een mondiaal werkveld en presenteert zichzelf op een mondiaal podium. Internationalisering is van vitaal belang voor de artistiek-culturele ontwikkeling van ontwerpers. Internationale platforms zoals biënnales, vakinhoudelijke congressen en evenementen spelen een grote rol bij het tonen van talent en nieuwe ontwikkelingen, kennisuitwisseling, de opbouw van netwerken en het creëren van internationale bekendheid. Die oriëntatie start al tijdens de studie. Daar wordt internationalisering weerspiegeld in de samenstelling van de studentenpopulatie. Ook werken ontwerpbureaus veel met internationale stagiairs waardoor zij gemakkelijker netwerken kunnen opbouwen over de wereld.

Uitwisseling, dialoog en samenwerking met internationale bureaus en ontwerpers zijn niet alleen belangrijk voor inspiratie en kennisopbouw. Ook bieden internationale thema’s en vraagstukken de gelegenheid om te experimenteren en daarvan te leren. Zoals ontwerpen met nieuwe bouwmaterialen of ontwerpen voor een lowtech samenleving. Er is daarom behoefte aan nieuwe internationale dialogen, aan nieuwe presentatievormen en aan internationale samenwerkingsverbanden.

Er zijn diverse instellingen die een bijdrage leveren aan internationalisering van de sector. Zo heeft Het Nieuwe Instituut zich vanaf het begin gepositioneerd als een internationale organisatie en is het verantwoordelijk voor internationale tentoonstellingen en conferenties. Verder runt het een internationaal bezoekersprogramma en het informatiepunt Creatieve Industrie en Internationalisering. Met de Deelregeling Internationalisering ondersteunt het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie projecten die inhoudelijk bijdragen aan het ontwikkelen, profileren en versterken van de internationale positie van de hedendaagse ontwerpsector. Dutch Culture is de landelijke informatiemakelaar voor professionals in de culturele en diplomatieke sector met internationale culturele ambities. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft startersregelingen om internationalisering te ondersteunen. En via het netwerk van Creative Holland worden de internationaliseringsactiviteiten afgestemd. De toename in het aantal aanvragen ten behoeve van internationalisering geeft aan dat ontwerpers hieraan een grote behoefte hebben. 11Er vindt een verschuiving plaats van de focus op marktverruiming naar het versterken van de artistiek-culturele werkpraktijk.

Conclusies

Het functioneren van de ontwerpsector wordt in belangrijke mate bepaald door de mogelijkheden en ruimte voor een artistiek-culturele ontwikkeling. We constateerden dat deze door de economische crisis onder druk is komen te staan en dat veel ontwerpers hebben overleefd door direct dienstbaar, toegepast ontwerp te maken. Maar de artistiek-culturele kracht van de sector ligt bij de mogelijkheden die hij heeft om autonoom onderzoek te verrichten en om te experimenteren, en bij de relatie met opdrachtgevers die deze ruimte willen bieden. Uit de kwaliteit van die processen ontstaat ook de kwaliteit van het ontwerp in zijn specifieke context. Er zijn echter buiten de universitaire en hbo-instellingen die ontwerpopleidingen aanbieden weinig voorzieningen voor het onafhankelijke, experimentele onderzoek dat specifiek is gericht op ontwerpopgaven en de artistiek-culturele kwaliteit van de sector onderbouwt. De raad vindt het noodzakelijk dat die ruimte er wel komt om de hoge internationale kwaliteit van het Nederlands ontwerp te continueren en verder te ontwikkelen.

Daarnaast constateren we twee ontwikkelingen die elkaar niet zouden moeten uitsluiten. Aan de ene kant schurkt de sector steeds dichter aan tegen de wetenschap en wetenschappelijke ontwikkelingen: hij gebruikt ze, ondervraagt ze en bekritiseert ze. Aan de andere kant is er een beweging naar directe, ambachtelijke en digitale maakprocessen die openstaan voor iedereen. De raad adviseert om beide bewegingen goed en in samenhang te ondersteunen.

Als het ontwerponderwijs beter aansluit op het hoger onderwijs, zullen ontwerpers beschikken over meer onderzoeksvaardigheden en kennis uit andere domeinen, en daarmee beter in staat zijn om in de frontlinie te werken aan complexe, maatschappelijke vraagstukken. Tegelijkertijd moet academisering van de sector niet doorschieten en is erkenning van de ambachtelijkheid, die nodig is om zowel met nieuwe als oude materialen en technieken te werken, onontbeerlijk om ook de concrete kwaliteit te handhaven, en om een begin te maken met een inclusievere praktijk. Idealiter verlopen beide ontwikkelingen hand in hand, en de raad neemt zich dan ook voor om juist deze gezamenlijkheid te faciliteren.

We zien verder dat ontwerp in het brandpunt van de maatschappelijke belangstelling staat en tot heftige, maar vaak kortstondige en niet altijd goed onderbouwde discussies leidt, zowel onder deskundigen als het publiek. De diverse festivals en prijsvragen worden onvoldoende structureel ondersteund als platforms voor professionele reflectie, presentatie en uitwisseling. Net als wij bij andere sectoren hebben geconstateerd, is zo’n bezinning wel nodig om het niveau van de ontwerpsector op peil te houden.

Jonge ontwerpers kunnen moeilijk een vaste plek en rol in de sector veroveren. Niet alleen zijn de financiële regelingen gevarieerd en onoverzichtelijk, ook zijn de mogelijkheden om hun werk daadwerkelijk te maken en te laten zien nog beperkt, zeker op internationaal gebied. Bestaande instrumenten als publicaties, festivals, beurzen en prijsvragen hebben zeker een stimulerend effect, maar kosten ook geld en zijn vaak extreem competitief. Wij pleiten ervoor startende talenten met meer middelen te ondersteunen.


 

Exhibition architects Kossmann.DeJong, film- en animatieontwerper Redrum, interactive designer Ijsfontein, experience management XPEX, het Openlucht Museum en het Rijksmuseum.
openluchtmuseum.nl

“De kritiek op Daan Roosegaarde is echt niet meer van deze tijd”.
NRC Handelsblad, 29 februari 2016

www.architectuur.org

Designs for the Pluriverse.
Radical Interdependence, Autonomy, and the Making of Worlds

Arturo Escobar, 2018

Subsidiereglement
2018 – 2020
(pdf)
Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

Goed opdrachtgeverschap.
Vragen naar de onbekende weg
(pdf)
Raad voor Cultuur, 2012

The Why Factory (T?F) is a global think-tank and research institute, run by MVRDV and Delft University of Technology and led by professor Winy Maas.

Smart Cities Program (SCP/e) translates all kinds of new innovative technology and technological systems into the everyday life of people by embedding it into the everyday living environment of citizens: it makes technology spatial and liveable.

sallandcentraal.nl

Collectie Digitaal: born digital.
Eindrapport van het NCDD-project Collectie Digitaal, 2015
Nationale Coalitie Digitale Duurzaamheid is in 2008 opgericht door organisaties uit de publieke sector die de langdurige zorg voor digitale informatie in het publieke domein tot hun kerntaak rekenen. De NCDD fungeert als platform voor het delen van kennis en expertise en coördineert de ontwikkeling van een landelijk netwerk waarin de toegang tot digitale informatie van de publieke sector gegarandeerd is.

Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie heeft in de jaren 2015 en 2016 minder dan de helft van de aanvragen voor de deelregeling internationalisering kunnen honoreren (gemiddeld 40 procent). De hoeveelheid inzendingen voor de open oproepen was eveneens hoger dan gehonoreerd kon worden.

Artistiek-cultureel perspectief