Verbeterpunten in het muziektheater

Opleiding en talentontwikkeling

Muziektheater is een complexe kunstvorm door het samengaan van heel uiteenlopende disciplines die gezamenlijk één verhaal vertellen (muziek, theater, soms ook dans, vormgeving), vaak met grotere casts van uitvoerenden met verschillende expertise en, in het geval van een nieuw gecomponeerd en geschreven werk, een groot aantal makers (regisseur, componist, schrijver, vormgever). Dit vraagt van elke betrokkene een goede educatieve basis en voldoende ruimte om het talent te ontplooien.

In onze eerdere sectoradviezen over de podiumkunsten wezen we al op de mismatch die her en der optreedt tussen de opleidingen en het werkveld. Ons valt op dat de opleidingsmogelijkheden, alsmede de mogelijkheden voor talentontwikkeling daarna, in Nederland voor sommige genres onvoldoende toereikend zijn. Soms is dit geen probleem, als casts bijvoorbeeld uit een internationaal circuit kunnen worden betrokken. Maar als de wens leeft om nieuw Nederlands werk te laten schrijven of te componeren, of om getalenteerde Nederlandstalige (of in Nederland opgeleide) zangers, dansers of regisseurs te vinden die uit de voeten kunnen met de discipline, dan signaleren we een mismatch. Gezelschappen voor hedendaags muziektheater en opera geven aan dat de zoektocht naar het juiste creatieve team en de juiste cast vaak bemoeilijkt wordt, omdat zij niet te vinden zouden zijn in Nederland, of al bezet zijn. De curricula van bestaande opleidingen lijken niet overal aan te sluiten op de vraag vanuit het veld. Omgekeerd geldt: studenten die met goede resultaten afstuderen aan Nederlandse opleidingen, vinden lang niet altijd een baan in hun vakgebied.

Om het muziektheater nu en in de toekomst gezond te houden, is er behoefte aan een blijvende aanwas van nieuw werk en nieuw talent. Er zijn goede regisseurs, componisten, schrijvers/librettisten, dirigenten, koorzangers, solisten, musici en vormgevers nodig. Een klimaat waarin jong talent kan ontkiemen onder begeleiding van ervarener professionals is van wezenlijk belang om het muziektheater, van opera tot musical, nu en in de toekomst actueel te houden en te blijven aansluiten op veranderingen in de kunst, politiek en maatschappij. Hieronder signaleren we de belangrijkste knelpunten ten aanzien van de bestaande opleidingsmogelijkheden en de huidige mogelijkheden voor talentontwikkeling.

1. Het aantal zangopleidingen en -specialisaties is divers, maar sluit onvoldoende aan op de vraag van gezelschappen.

In de regel volgen zangers een zangopleiding aan een conservatorium. De specialisaties zijn hier divers: klassieke zang, nieuw muziektheater, nieuwe muziek, oude muziek en musical. Performers die in hedendaags muziektheater of in musicals staan, komen daarnaast ook van acteeropleidingen of muziektheateropleidingen. Musici volgen een vakopleiding voor hun instrument.

 

Muziektheateropleidingen en -specialisaties

In de praktijk vinden in Nederland opgeleide zangers wel hun weg naar koren. Zo is twee derde van het Koor van De Nationale Opera van Nederlandse komaf en studeerde een deel van de buitenlandse koorleden in Nederland. Veel solisten die worden gecontracteerd bij Nederlandse operagezelschappen komen echter van internationale opleidingen. Hetzelfde geldt voor de musici van de orkesten waarmee de operagezelschappen samenwerken (26 nationaliteiten in een Nederlands symfonieorkest is geen uitzondering). Hoewel het hier om kunstorganisaties gaat die op een internationaal speelveld opereren, is het geringe aandeel Nederlandse (of in Nederland opgeleide) solisten en musici opvallend. De Nationale Opera heeft onlangs met de oprichting van de Nationale Opera Studio de begeleiding van Nederlands talent (DNO Talent) juist losgelaten, omdat de kwaliteit van de zangers volgens het gezelschap te zeer uiteen zou lopen en de zangers in opleiding niet het niveau bereikten dat DNO beoogde. Ook andere gezelschappen kiezen bij audities eerder voor internationaal opgeleid talent dan voor oud-studenten aan Nederlandse opleidingen. Hier lijkt onvoldoende gebruik te worden gemaakt van de kwaliteit van de opleidingen, waarmee er een gat valt tussen in Nederland opgeleid talent en de werkpraktijk.

Zangers die afstuderen aan de Dutch National Opera Academy (DNOA) vinden vaak hun plek in het (internationale) werkveld. Van de drie eindexamenkandidaten in 2018 vonden er twee een plek bij Duitse operahuizen (Hannover en Stuttgart). Ook komen studenten onder andere terecht in programma’s van diverse podia, zoals het Muziekgebouw aan het IJ of de NTR ZaterdagMatinee, en dringen ze door tot concoursen als het Internationaal Vocalisten Concours.

De rol van vooropleidingen en mbo’s
In toenemende mate komen er ook vooropleidingen en mbo-opleidingen van de grond om jongeren voor te bereiden op werk in de podiumkunsten, waaronder het muziektheater. Zo is er de Frank Sanders Akademie voor Musical en Muziektheater aan het ROC van Amsterdam en kennen ook Rijn IJssel in Arnhem, de Noorderpoort in Groningen en de Landstede-groep in Zwolle mbo-opleidingen tot musicalperformer. De doorstroom van jongeren die een mbo-opleiding tot artiest hebben gevolgd naar het professionele veld is in het algemeen echter klein; wel bieden mbo-opleidingen jongeren een mogelijke opstap naar een hbo-opleiding. Zoals we in ons sectoradvies over dans (‘Alles beweegt’) lieten zien, is ook deze doorstroom zeer bescheiden. Mbo-opgeleide artiesten vinden in de praktijk eerder hun weg naar het amateur- en entertainmentcircuit.

De raad signaleert een mismatch tussen opleidingen en gezelschappen en is van mening dat de curricula van de kunstvakopleidingen toe zijn aan een herijking op basis van het huidige muziektheaterklimaat. Tevens bepleit hij een steviger rol voor de gezelschappen om afgestudeerd talent de stap te helpen maken van opleiding naar beroepspraktijk. Hij adviseert de sector en de opleidingen hierover nader in gesprek te gaan en zich hier nader op te beraden.

2. Er ontbreken opleidingen en goede specialisaties voor opera-, musical- en muziektheaterregisseurs, muziektheatercomponisten, operalibrettisten en musicalschrijvers.

Dit gemis is in de muziektheatersector goed voelbaar; gezelschappen en producenten hebben over de hele breedte van het muziektheater moeite om makers, componisten en auteurs/librettisten te vinden die uit de voeten kunnen met de combinatie muziek, spel en vormgeving. Zo is de enige manier om als librettist/liedtekstschrijver opgeleid te worden, om eerst aan een opleiding geaccepteerd te worden als uitvoerend kunstenaar; liedtekstschrijven vormt onderdeel van de opleiding tot performer/zanger. Studenten die zich hierin willen bekwamen, moeten uitwijken naar internationale opleidingen of hopen dat een gezelschap ze het vak al doende wil laten leren. Dit gebrek aan opleidingsmogelijkheden is des te problematischer omdat ook productiehuizen die zich specialiseren in muziektheater dun zijn gezaaid en vaak opereren met zeer beperkte budgetten.

De raad doet een appel op de opleidingen en de sector om hierover met elkaar in gesprek te gaan.

De rol van genre-overstijgende opleidingen
Enkele kleinere opleidingen richten zich op innovatie in de kunstpraktijk, zoals MediaMusic in Enschede, (Music for) New Audiences and Innovative Practice in Den Haag en Groningen, Performing Public Space in Tilburg en de Master Crossover Creativity in Utrecht. Steeds vaker komen afgestudeerde studenten van deze opleidingen in het muziektheaterveld terecht. De master die volgens veel geraadpleegde experts kansrijk was voor de toekomstige artistieke ontwikkeling van het muziektheater, T.I.M.E. (This Is Music Theater Education, een samenwerking tussen het Koninklijk Conservatorium en muziektheatergezelschap de Veenfabriek) werd echter per september 2018 na acht jaar stopgezet. Volgens het Koninklijk Conservatorium was hiervoor de reden dat de opleiding zich vooral ontwikkeld zou hebben als een opleiding voor theatermakers en te weinig met muziek te maken zou hebben. Dit strookt niet met onze observaties; deze opleiding was juist zo interessant omdat ze boven op de tijdgeest zat en diverse makers afleverde die van grote betekenis zijn geworden voor de innovatie van het hedendaagse muziektheater.

3. Productiehuizen of talenthubs waar getalenteerde muziektheatermakers zich na hun opleiding verder kunnen ontwikkelen, zijn zeer schaars. De verantwoordelijkheid voor talentontwikkeling is versnipperd onder partijen die er zelf onvoldoende voor zijn uitgerust; coördinatie ontbreekt.

Net als in de muziek- en theatersector geldt ook voor het muziektheater dat talentontwikkeling beperkt is belegd en dat coördinatie en afstemming hier ontbreken. Tot en met 2012 werden het M-Lab (voor musical) en Silbersee (voor muziektheater, toen nog VocaalLab geheten) nog als productiehuis ondersteund vanuit de BIS en had Opera Studio Nederland een plek in de BIS als postacademische instelling. Mede als gevolg van het stopzetten van deze subsidies werd M-Lab opgeheven, waarmee een belangrijke plek voor de talentontwikkeling van musicalmakers en -performers in Nederland wegviel. Ook Opera Studio Nederland hield per 2013 op te bestaan. Daarmee viel het doek voor een effectief talentprogramma voor jonge operazangers. Silbersee bestaat nog altijd, maar is inmiddels omgevormd tot productiekern met een meerjarige activiteitensubsidie van het Fonds Podiumkunsten.

Voor jonge muziektheatermakers zien we dat ze zich vaak van freelance opdracht naar freelance opdracht bewegen, waarbij hun ontwikkeling niet zozeer een gekozen ontwikkelpad volgt, maar toevalligerwijs vorm krijgt, afhankelijk van de werkplekken die hun onderweg worden geboden. Sommige getalenteerde makers trekken om die reden naar het buitenland, waar ze meer kansen krijgen om structureel te werken.

Enkele organisaties die specifiek muziektheatermakers helpen in hun ontwikkeling zijn het Kameroperahuis (meerjarig ondersteund door de gemeente Zwolle en de provincie Overijssel) en de (niet- gesubsidieerde) Diamantfabriek in Amsterdam, waar kleinschalige hedendaagse opera’s en muziektheater kunnen rijpen – het gaat hier echter om minder dan één productie per jaar. Soms krijgen makers van hedendaags muziektheater ook een plek bij productiehuizen voor theater of muziek, zoals De Nieuwe Oost, Paradiso-Melkweg Productiehuis of Rightaboutnow.inc.

Daarnaast zijn theaters en vooral festivals een steeds grotere rol gaan spelen in de ontwikkeling en doorstroming van jong talent; zo nodigen de Operadagen Rotterdam nieuwe muziektheater- en operamakers uit hun werk te komen tonen en staan ook bijvoorbeeld Oerol, het Holland Festival, het Over het IJ Festival, Theaterfestival Boulevard, November Music en het Grachtenfestival open voor jonge muziektheatermakers. Een nadeel van de werkpraktijk van veel festivals is dat ze sterk zijn georiënteerd op premières, wat het voor jonge en onafhankelijke makers lastig maakt om hun voorstelling daarna op een festival elders door te spelen.

Een interessant subsidie-instrument is de subsidie nieuwe makers van het Fonds Podiumkunsten; hier vonden sinds de ‘ontschotting’ binnen de projectbudgetten van het FPK ook meer muziektheatermakers hun weg naartoe (in het jaar 2017 ging het om drie makers, in de vorige kunstenplanperiode om één per jaar). Binnen deze regeling kan elke organisatie, zowel productiehuizen als gezelschappen en theaters, de taak op zich nemen om een talent in huis te nemen. Zo werden de afgelopen jaren onder anderen Mart van Berckel (bij het Kameroperahuis), Luke Deane (bij het Grachtenfestival), Nineties Productions (bij Paradiso Melkweg Productiehuis) en Club Gewalt (bij Operadagen Rotterdam) begeleid. De regeling verdient voortzetting en mogelijk uitbreiding (rekening houdend met de mate waarin het veld nieuwe makers kan opnemen). Ook het internationale ontwikkelingsprogramma Fast Foward voor zogenaamde midcareer makers met internationale ambities verdient herhaling. In de eerste editie werden hier vier muziektheatermakers ondersteund: Jorinde Keesmaat, Sjaron Minailo, Wende Snijders en Project Wildeman.

Survival of the fittest
De problematiek rond het ontbreken van ontwikkelplekken voor nieuwe makers en zangers is niet geheel door de overheid of inspanningen uit de sector te ondervangen. Hoewel het aantal opleidingen klein is, studeren er nog altijd meer makers af dan er werkplekken beschikbaar zijn; niet elke beginnende muziektheatermaker of -zanger kan direct terecht bij een fonds- of rijksgesubsidieerd gezelschap. Wel is het belangrijk het kaf van het koren te scheiden en die makers een platform te geven die straks in staat zijn het muziektheater een eigentijdse stem te geven. Hier liggen mogelijkheden in de stedelijke cultuurregio’s, waar een productielaag kan ontstaan waar muziektheatermakers werk kunnen maken voor een publiek ter plaatse, gecreëerd vanuit de artistieke drijfveren van de makers en aansluitend op de samenstelling en interesses van dat publiek. Deze laag wordt nu gemist in het muziektheaterveld.

De raad adviseert een functie voor talentontwikkeling (zoals een productiehuis of talenthub) met specialisatie opera en hedendaags muziektheater terug te brengen in de landelijke subsidiesystematiek.

De raad adviseert daarnaast voortzetting en eventueel uitbreiding van de subsidie nieuwe makers van het FPK. Ook het internationale ontwikkelingsprogramma Fast Foward voor zogenaamde midcareer makers met internationale ambities verdient herhaling. Ook adviseren we de rol van festivals bij talentontwikkeling nader te bekijken en enkele festivals beter uit te rusten voor het begeleiden van muziektheatertalent.

4. Voor componisten en librettisten/schrijvers zijn er nagenoeg geen mogelijkheden om hun talent te ontwikkelen of om nieuwe stukken te schrijven.

Voor componisten en librettisten/schrijvers is het aanbod aan begeleidingsplekken nog lastiger dan voor makers en zangers. Zij kunnen bij het FPK weliswaar een werkbeurs aanvragen voor het verder ontwikkelen van hun artistieke kwaliteit en gezelschappen kunnen subsidies aanvragen voor compositie- of libretto-opdrachten, maar deze subsidies zijn beperkt en er ontbreken plekken waar componisten en librettisten kunnen leren samenwerken met elkaar of met regisseurs. Voor het verkrijgen van een componeer- of schrijfopdracht zijn componisten en librettisten/schrijvers in hoge mate afhankelijk van producenten, die hier in de regel (noodgedwongen) onvoldoende middelen tegenoverstellen. Dit  bemoeilijkt het ontwikkelen van nieuw repertoire, omdat gezelschappen de begeleiding van componisten en het verstrekken van compositieopdrachten niet uit hun bestaande middelen kunnen betalen.

De raad adviseert de subsidieregelingen van het FPK voor componisten en librettisten/schrijvers uit te breiden en enkele gesubsidieerde instellingen de expliciete opdracht te geven nieuwe werken te laten schrijven en/of componeren, en ze daarvoor voldoende te financieren.

Om de talentontwikkeling van componisten te bevorderen zouden enkele muziekensembles, productiehuizen of talenthubs de taak kunnen krijgen om nieuwe werken concertant uit te (laten) voeren om ze vervolgens bij een muziektheatergezelschap uit te (laten) werken tot voorstelling.

5. Twee van de drie BIS-gezelschappen hebben onvoldoende middelen om hun talentontwikkeltaak in te vullen; De Nationale Opera ontplooide enkele kansrijke initiatieven die nog meer in het hart van de organisatie zouden mogen staan.

Sinds het wegvallen van de productiehuizen uit de BIS per 2013 hebben de BIS-instellingen een expliciete opdracht van het ministerie van OCW om aan talentontwikkeling te doen. De Nationale Opera heeft enkele initiatieven ontplooid op het vlak van talentontwikkeling van zangers, makers en (onder anderen) coupeurs. 1 Zo is in september 2018 de Nationale Opera Studio voor zangtalent van start gegaan; hier worden internationale, uitblinkende zangers die al een goede start hebben gemaakt met hun loopbaan verder begeleid in hun operacarrière. Per jaar is er plek voor zes zangers en een pianist/repetitor (talenten blijven maximaal twee jaar in het programma). Ook organiseert DNO sinds enkele jaren het Opera Forward Festival (OFF), een soort ‘off-Broadway’ voor de opera met vijf grote voorstellingen, talentenproducties en debat. Hier kunnen jonge operamakers korte producties van vijftien minuten tonen; DNO werkt hiervoor samen met vijftien onderwijspartners (waaronder alle Nederlandse conservatoria). In 2019 staat het programma in het teken van het thema ‘identiteit en confrontatie’.

Waar jong talent na de opleiding of na een plek op OFF terechtkan, is ongewis. Het ecosysteem biedt voor hen te weinig voorzieningen en DNO heeft gezien zijn focus op internationaal toptalent in de eigen hoofdprogrammering geen ruimte om pril maaktalent een groot podium te bieden. Vooralsnog is er geen mogelijkheid gevonden om deze voostellingen te laten reizen of langer door te spelen, al ziet de raad kansen in samenwerking met andere festivals. Mogelijk komt in dit laatste ook enige verandering met de voorgenomen bestemming van de Boekmanzaal (een tot nog toe niet voor voorstellingen gebruikte zaal in het Muziektheater), waar onder andere beginnend muziektheatertalent een plek moet krijgen om dingen uit te proberen onder de vleugels (maar artistiek onafhankelijk) van DNO.

De afgelopen subsidieperiodes heeft de raad in zijn adviezen DNO enkele malen aangespoord talentontwikkeling meer tot speerpunt te maken van de bedrijfsvoering, omdat dit instituut bij uitstek de jonge makers en zangers van de toekomst kan helpen ‘kweken’. We kijken met het oog hierop met grote belangstelling uit naar de verdere ontwikkeling van de Nationale Opera Studio en het Opera Forward Festival, waarvan we hopen dat het onder de nieuwe artistiek directeur wordt voortgezet – ook waar het gaat om de begeleiding van zangers en makers in hun vervolgstappen ná deze programma’s.

De twee reisgezelschappen participeren in beperkte mate in de Nationale Opera Studio, zoals door de zangers (betaald) te contracteren voor hun opera’s. De Nederlands Reisopera liet zijn jaarlijkse (derde) grotezaalproductie met jong talent per 2017 noodgedwongen vallen wegens een gebrek aan middelen. Wel proberen de twee reisgezelschappen jong talent op te nemen in hun casts en te begeleiden in hun ontwikkeling; zij hebben daarvoor bescheiden talentprogramma’s ontwikkeld. We merken op dat beide reisgezelschappen te krap zijn uitgerust om de taak om talent te begeleiden duurzaam op te nemen in hun bedrijfsvoering. Bij het maken van nieuwe subsidieafspraken met deze gezelschappen voor de periode na 2020 is het noodzakelijk hiervoor een oplossing te vinden.

De raad adviseert de talentontwikkeltaak opnieuw te beleggen bij een onafhankelijke postacademische instelling of productiehuis, of de twee reisgezelschappen hier een extra (geoormerkt) budget voor toe te kennen waarmee zij deze functie gezamenlijk kunnen ontwikkelen.

We zouden daarnaast de drie operagezelschappen willen uitnodigen zich nader te buigen over de vraag of, op welke wijze en onder welke voorwaarden, zij een gezamenlijk programma kunnen ontwikkelen om jonge talenten na hun opleiding de stap te helpen maken naar de opera, waarbij er ook aandacht is voor in Nederland opgeleide zangers.

6. Een infrastructuur voor talentontwikkeling voor musicalregisseurs, -componisten, -schrijvers en -artiesten ontbreekt volledig.

Voor musical lijkt de situatie het nijpendst. Omdat hier een infrastructuur van rijksgesubsidieerd aanbod ontbreekt, is geen enkele organisatie van overheidswege belast met de taak om aan talentontwikkeling te doen. Vrije (ongesubsidieerde) producenten kunnen weliswaar met jonge mensen werken en hen in de praktijk begeleiden, maar zij hebben niet als missie om talent te ontwikkelen; dit past ook niet bij hun winstoogmerk en hun bedrijfsvoering. Logischerwijs contracteren zij liever talent dat zich al enigszins bewezen heeft. Het feit dat veel musicalproducenten moeite hebben uit de kosten te komen, draagt er nog eens aan bij dat vooral bekende namen worden gecast.

Sinds de opheffing van het M-Lab is er geen productiehuis meer waar nieuw repertoire kan worden ontwikkeld en waar jonge makers, zangers en musici zich kunnen bekwamen in het maken van musicals. Ook ontbreekt er een gesubsidieerd circuit van musicalmakers of -gezelschappen waar nieuwe dingen kunnen worden uitgeprobeerd zonder winstoogmerk.

Musicalvernieuwing in de Verenigde Staten
In de Verenigde Staten, waar veel succesmusicals vandaan komen, bestaat een bloeiende musicalpraktijk waar enerzijds grote, succesvolle titels avond na avond volle zalen trekken in het Broadway-circuit, en daarnaast kleinschaliger onderzoek en experiment plaatsvinden in het off-Broadway-circuit, de zogenaamde ‘kraamkamer’ van de succesmusical. 2 Hier vindt het veldwerk plaats; hier kunnen nieuwe verhalen en vertelwijzen worden uitgeprobeerd en kunnen beginnende componisten, librettisten en regisseurs hun talent ontwikkelen. Hoewel ook in de Verenigde Staten veel producenten hun bestaan niet voor de lange duur zeker zijn, kunnen we wel stellen dat zo’n kraamafdeling een voorwaarde lijkt voor het ontstaan van nieuw, oorspronkelijk werk, dat uiteindelijk ook het werk in de grote zalen voedt.

In Nederland ontbreekt er zo’n ontwikkelklimaat. Enkele gesubsidieerde muziektheatergezelschappen maken weliswaar ook musicals of aan musical verwante producties (zoals Orkater), maar er bestaat geen infrastructuur waarin kleine ontwikkelaars de grote producenten voeden. Dit heeft zijn weerslag op de producties van vrije producenten, die massaal blijven kiezen voor vertaald aanbod waarvan het succes al op Broadway in New York of West-End in Londen is bewezen, of voor nieuw aanbod dat goedkoop te produceren is.

Zoals al bepleit adviseert de raad een functie voor talentontwikkeling (zoals een productiehuis of talenthub) met specialisatie musical op te nemen in de landelijke subsidiesystematiek.

Toegankelijkheid en pluriformiteit

Het muziektheater in Nederland is voelbaar in beweging. Meer makers lijken te kiezen voor muziektheater, zoals bij gelegenheidsprojecten rond bijzondere historische gebeurtenissen, en bij het Fonds Podiumkunsten wint de discipline aan terrein. De recente cijfers van het CBS die we  in de inleiding aanhaalden, tonen eveneens een verhoogde productie en belangstelling voor muziektheater aan.

 

Speelplekken van meerjarig rijksgesubsidieerd muziektheateraanbod 2013 – 2016
(aantal voorstellingen per jaar)

● FPK meerjarig

Toename muziektheater bij Fonds Podiumkunsten
Bij het Fonds Podiumkunsten nam per 2017 het aantal subsidietoekenningen voor muziektheater licht toe, nadat het fonds zijn bedragen ‘ontschotte’. 3 Dat vertaalt zich vooral in het aantal toekenningen aan onafhankelijke en ad-hoc gesubsidieerde makers. Binnen de nieuwemakersregeling van het FPK werd in de periode 2013 – 2016 jaarlijks gemiddeld nog slechts een van de vijf aanvragen op het gebied van muziektheater gehonoreerd; in 2017 was dat de helft (3 in totaal). 4 Het FPK-budget voor projectsubsidies muziektheater steeg in 2017 ten opzichte van het gemiddelde in de periode 2013 – 2016 met 12,9 procent, van 907.902 euro tot 1.024.770 euro. 5 Daarnaast worden door een extra impuls van het kabinet in de periode 2017 – 2020 15 muziektheatergezelschappen meerjarig gesubsidieerd door het FPK, terwijl dat er in de  periode daarvoor maar 7 waren. Dit laatste vloeit echter niet voort uit FPK-beleid, maar uit de beslissing van het kabinet om de gehele B-lijst te subsidiëren. 6

Toch laten de zichtbaarheid en de toegankelijkheid van het muziektheater voor (potentieel) publiek te wensen over. We bespreken hieronder vier factoren waarin dat zich uit.

1. Landelijk bereik van rijksgesubsidieerd aanbod is onvoldoende.

Allereerst zien we dat op veel plekken in het land weinig opera of muziektheater is te zien. Hoewel het landelijke cultuurbeleid een goede geografische spreiding van aanbod nastreeft, bereikt het geringe aantal gesubsidieerde opera- en muziektheatergezelschappen lang niet het hele land. Door de complexiteit en de hoge kosten van de kunstvorm – er zijn veel makers en vaak ook veel uitvoerenden bij betrokken en er worden hoge eisen gesteld aan de vormgeving – is het aantal producties dat muziektheatergezelschappen maken klein in vergelijking met andere podiumkunsten, en voeren zij die producties ook minder vaak uit. Reizende muziektheateraanbieders hebben vaak moeite hun werk af te zetten in theaters door het land heen. Enerzijds door de hoge kosten die ermee gemoeid zijn, anderzijds vanwege het soms experimentele karakter van hun werk dat voornamelijk publiek trekt in de grootste steden (waar de concentratie vakgenoten en cultuurliefhebbers ook het grootst is). Ook zijn veel zalen in regioschouwburgen niet groot genoeg of onvoldoende technisch geoutilleerd om voorstellingen te kunnen boeken.

Gemiddeld geven FPK-muziektheatergezelschappen elk 67 uitvoeringen per jaar (vergelijk: theatergezelschappen geven 132 uitvoeringen per jaar, dansgezelschappen 171, muziekensembles 88). De drie BIS-operagezelschappen geven elk gemiddeld 75 uitvoeringen per jaar (DNO 92, de Nederlandse Reisopera 76, Opera Zuid 59). De Nationale Opera speelt door de grote schaal van zijn werk zijn gehele aanbod in Amsterdam, de Nederlandse Reisopera en Opera Zuid kunnen door krappe budgetten maar in beperkte mate toeren. Hier speelt ook mee dat het uitvoeren van grote opera’s in de regel meer kost dan het oplevert door het grote aantal uitvoerenden op het podium en de vaak grote decors en complexe techniek; operagezelschappen kunnen hun werk daarom maar een beperkt aantal keer uitvoeren.

De zichtbaarheid van rijksgesubsidieerd muziektheater door het land heen
In de periode 2013 – 2016 werden 7 muziektheaterorganisaties meerjarig ondersteund door het Fonds Podiumkunsten. 7 Deze gezelschappen maakten in die periode gemiddeld elk 5,6 producties per jaar, in totaal 39 producties. Daarmee namen ze 5,5 procent van het totale meerjarig gesubsidieerde FPK-aanbod voor hun rekening. De 7 gezelschappen samen gaven in totaal gemiddeld 517 voorstellingen per jaar door het hele land (ofwel 13 uitvoeringen per productie), waarvan 42 procent (218 uitvoeringen) in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag en 46 procent (230 uitvoeringen) in de rest van het land; 12 procent, ofwel 69 uitvoeringen, in het buitenland. De gemiddelde bezettingsgraad was 55 procent (in de vier grote steden lag die op 60 procent).

De BIS-operagezelschappen gaven in deze periode samen gemiddeld 225 uitvoeringen per jaar, waarvan 53 procent (119 uitvoeringen) in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, 28 procent (63 uitvoeringen) in de andere vijf grote cultuursteden Eindhoven, Maastricht, Enschede, Groningen en Arnhem, 4 procent (8 uitvoeringen) in het buitenland en 15 procent (35 uitvoeringen) in de rest van het land. Hier was de gemiddelde bezettingsgraad 72 procent  (in de vier grote steden lag die op 86 procent; bij DNO op 92 procent).

In de periode 2017 – 2020 ondersteunt het FPK 15 muziektheatergezelschappen door de toekenning van een meerjarige subsidie aan de eerdergenoemde B-lijst; dit zijn er 8 meer dan in de voorgaande periode. Het FPK monitort in 2017 – 2020 of deze gezelschappen voldoende speelmogelijkheden vinden om te voldoen aan hun prestatieafspraken. De indruk bestaat dat gezelschappen om aan voldoende speelbeurten te komen eerder uitwijken naar festivals en dat ze daarnaast minder voorstellingen gaan spelen per productie (kortere tournees), wat de duurzaamheid van hun bedrijfsvoering noch de opbouw van bekendheid onder het (potentiële) publiek ten goede komt.

De raad adviseert bij het herinrichten van het subsidiestelsel te bekijken of in elke regio gesubsidieerd muziektheater te zien is, enerzijds door gesubsidieerde gezelschappen de middelen te geven om meer te reizen, anderzijds door een gevarieerder palet aan muziektheaterinstellingen toe laten tot een landelijke infrastructuur (in afstemming met stedelijke cultuurregio’s). De aanwezigheid en zichtbaarheid van kwalitatief hoogstaand muziektheater draagt bij aan de kwaliteit van podia en festivals, de opbouw van publiek en de aanwas van nieuw, regionaal talent dat zich door dit aanbod kan laten inspireren.

2. Er ontbreekt een infrastructuur voor kwalitatief, laagdrempelig muziektheateraanbod voor een breed en divers publiek, als brug tussen groot gemonteerd aanbod en kleinschalig, experimenteel werk.

Bij het overzien van het muziektheaterveld springt de leegte in het oog tussen enerzijds de grote opera in de BIS (en de grootschalige musicals) en anderzijds het kleinschalige, eigentijdse muziektheater met een relatief hoge instapdrempel (vaak projectmatig of meerjarig gesubsidieerd door het Fonds Podiumkunsten). Beide velden zijn door nieuwe toeschouwers moeilijk te betreden, omdat er een ‘middenveld’ ontbreekt met goed gemaakt, laagdrempelig(er) aanbod voor geïnteresseerden die hun weg naar de grote opera of naar het muziektheaterexperiment (nog) niet weten te vinden; een aanbod dat geschikt is voor de middenzalen.

Als gevolg hiervan blijft een groot deel van Nederland verstoken van kwalitatief, toegankelijk, aansprekend muziektheateraanbod. Slechts een handvol gesubsidieerde gezelschappen probeert deze kloof te dichten. Voorbeelden zijn Holland Opera, Orkater of voor de jeugd Theater Sonnevanck of Het Filiaal (BIS). Ook musicalproducenten maken aanbod voor dit publiekssegment, maar het ontbreekt hun doorgaans aan de middelen om artistiek risico te kunnen nemen, juist in de middenzalen, waardoor dit aanbod in de regel minder spannend is.

Er is een grote behoefte waarneembaar onder theaters en publiek naar toegankelijke verhalen in aansprekende muziektheatrale vormen, terwijl juist dit soort aanbod ondervertegenwoordigd is in het landschap. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de successen van op regionaal niveau tot stand gebrachte gelegenheidsproducties als ‘Het verzet kraakt’ of ‘Het pauperparadijs’. Voor dit soort aanbod bestaat op dit moment geen infrastructuur.

Het ontbreken van toegankelijk, goed gemaakt muziektheateraanbod geldt zowel in regionaal opzicht (niet op alle plekken is goed muziektheater te zien) als in etnografisch opzicht. Het bestaande muziektheateraanbod is niet inclusief; het bereikt maar een beperkt segment van alle Nederlanders in termen van culturele herkomst, opleidingsniveau, inkomen, leeftijd et cetera. Hoewel het aanbod in de grote steden beter zijn weg vindt naar de theaters en in het algemeen ook meer publiek trekt dan in veel regiotheaters, geldt ook hier dat het publiek voornamelijk wordt gevormd door hoger opgeleide, beter ingevoerde bezoekers.

Het bestaande aanbod, vaak buiten de stedelijke cultuurregio’s gemaakt (veel FPK-gezelschappen zijn immers gevestigd in de Randstad), houdt vaak onvoldoende rekening met verschillen in cultuur, smaak, traditie en interesse onder bevolkingsgroepen in de verschillende regio’s. Oplossingen voor deze problematiek moeten naar onze opvatting worden gezocht in drie richtingen: er moet aanbod op maat worden gecreëerd; er is een samenhangende, continue programmering nodig om publiek vertrouwd te maken met de discipline, en overheden moeten bij het subsidiëren van muziektheater veel meer kijken naar de pluriformiteit en diversiteit van het aanbod.

De raad adviseert het Rijk in afstemming met andere overheden en fondsen te bekijken wat elke stedelijke cultuurregio nodig heeft aan aanbod en hoe dit, in afstemming met theaters, kan worden gecreëerd.

3. Nieuwe makers en genres krijgen geen voet tussen de deur.

We zien dat de huidige sector en het huidige subsidiestelsel onvoldoende ruimte (kunnen) geven aan de stemmen van nieuwe makers. Zoals we ook in onze adviezen over de muziek-, theater- en danswereld schreven, staat er een nieuwe maker op die zich niet beperkt tot een enkel genre of een enkel samenwerkingsverband, maar zich vrij beweegt door het veld en switcht tussen gesubsidieerd en vrij, tussen opera en musical, tussen spelen en regisseren, tussen avant-gardistisch en institutioneel.

Makers afkomstig uit andere genres, van andere opleidingen of uit andere culturen kunnen met hun nieuwe blik de lakens opschudden en het muziektheaterveld een nieuw, eigentijds elan geven. Vaak staan zij al met hun neus naar het publiek, zich voortdurend bewust van de vraag voor wie zij iets maken. Deze makers vinden echter moeilijk aansluiting bij de bestaande gezelschappen en producenten, terwijl plekken voor talentontwikkeling op het gebied van muziektheater nagenoeg ontbreken.

Behalve de ruimte voor nieuwe makers is ook de ruimte voor nieuwe genres en voor nieuwe ontwikkelingen binnen genres in het gedrang. We benoemden dit probleem al uitvoerig ten aanzien van de musical. Sinds lange tijd heeft de overheid zich niet met dit genre bemoeid, met als gevolg dat het musicalaanbod in Nederland hoofdzakelijk bestaat uit vertaalde succesnummers of relatief goedkope producties. Een stimulans vanuit de overheid voor nieuwe verhalen, nieuwe schrijvers, nieuwe makers of nieuwe vormen binnen de musical ontbreekt bijna volledig. Gezien de brede publieksbelangstelling voor dit genre en ook gezien de successen die de Nederlandse musical doormaakte toen er in de jaren zeventig en tachtig wel subsidie voor beschikbaar was, is dit een hiaat in het beleid dat zich moeilijk laat begrijpen.

Ook de urban arts, met muziektheater als een van de pijlers, trekken nog maar relatief kort de aandacht van subsidiërende overheden en fondsen; hiervoor vroegen wij al aandacht in onze sectoradviezen en die oproep onderstrepen wij graag op deze plek. Hopelijk leidt de vergrote focus die het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Fonds Podiumkunsten onlangs legden op de urban arts tot de gewilde inhaalslag; het is belangrijk dat deze fondsen hiertoe goed worden geoutilleerd in de volgende subsidieperiode.

Wellicht nog moeilijker onder de aandacht te brengen van overheden en de sector, omdat het hier geen afzonderlijk genre betreft, is de moeizame instroom tot het gesubsieerde kunstenveld van makers met een andere culturele achtergrond (zoals een migratieachtergrond) die zich niet vertegenwoordigd voelen door de huidige kunstpraktijk. In ons sectoradvies over muziek lieten we zien: deze makers zijn er, ze timmeren aan de weg, ze zijn artistiek en maatschappelijk actief, maar hun werk begeeft zich grotendeels buiten de zichtlijnen van overheden en van gesubsidieerde gezelschappen. Het Fonds Podiumkunsten en de andere cultuurfondsen tonen zich hier op dit moment voorloper; bij het FPK worden enkele van deze makers begeleid (zoals binnen de nieuwemakersregeling) en de fondsen hebben diversiteit onlangs uitgroepen tot speerpunt in alle advisering. 8 Enkele theaters zetten daarnaast bewust hun deuren open voor andere culturele invloeden (zoals Zuidplein en Luxor in Rotterdam). Voor de komende periode is het van het grootste belang dat diversiteit en inclusiviteit in de gehele cultuursector gemeengoed worden.

De raad adviseert nieuwe genres en nieuwe makers toe te laten tot het landelijke en regionale cultuurbeleid en onderstreept het belang van inclusiviteit en diversiteit in de gehele sector.

Door een extra impuls van het kabinet kregen zij alsnog een meerjarige activiteitensubsidie voor de periode 2017 – 2020.

Publiek en diversiteit

De geringe zichtbaarheid en pluriformiteit van muziektheater door het land heen, zoals hiervoor besproken, leidt ertoe dat het (gesubsidieerd) muziektheater veel potentiële publieksgroepen nog niet weet te bereiken. Net als de andere podiumkunsten kent ook het gesubsidieerde muziektheater het probleem dat het publiek voor een groot deel van het (gesubsidieerde) aanbod vergrijst en dat dit publiek vrij eenzijdig is samengesteld qua opleidingsniveau en culturele herkomst. Jongere publieksgroepen, kinderen en jeugd, potentiële bezoekers met gemengde culturele achtergronden, mensen met lagere opleidingsniveaus, kleinere budgetten of mentale of fysieke beperkingen weten onvoldoende hun weg te vinden naar de bestaande theaterzalen met het bestaande aanbod.

Mogelijke verklaringen zijn legio: bestaand aanbod kent een te hoge (fysieke of mentale) drempel, het ligt buiten het vizier van (potentieel) publiek of een deel van het (potentiële) publiek voelt zich niet aangesproken door dit aanbod of door de wijze waarop dit wordt aangeboden (denk aan marketing maar ook kaartprijs, speellocatie, tijdstip, atmosfeer). Er lijkt behoefte aan toegankelijker aanbod, aan manieren om laagdrempelig kennis te maken met de kunstvorm, en vervolgens aan mogelijkheden, voor wie wil, om door te stromen naar complexer vormen.

Minister Van Engelshoven heeft de raad in 2018 gevraagd een advies uit te brengen over publiek en diversiteit, daarbij ook rekening houdend met de vraag en voorkeuren van mensen die op dit moment geen gebruikmaken van gesubsidieerde kunstvormen (het zogenaamde niet-publiek). Deze problematiek zullen wij in voorliggend advies daarom niet uitvoerig bespreken; wij beantwoorden de vraag van de minister in een eigenstandig advies met betrekking tot alle kunstdisciplines, inclusief muziektheater. Wel herhalen we in dit advies graag de verbeterrichtingen die we reeds aanwezen in onze adviezen over muziek, theater en dans om de mismatch tussen het huidige (gesubsidieerde) aanbod en het publiek op te lossen.

Ter vergroting van de aansluiting tussen aanbod en publiek:

  • Een intensiever samenwerking tussen producenten en zalen bij het produceren en verkopen van voorstellingen (waarbij de vragen ‘wat maken we’ en ‘voor wie maken we dat’ intrinsiek met elkaar verbonden raken).
  • Geïntensiveerde inspanningen vanuit de sector om een band op te bouwen met het publiek in stedelijke cultuurregio’s, bijvoorbeeld door te creëren op de plek van uitvoeren in plaats van enkel een avond langs te komen met een voorstelling, of door langere series te spelen in één theater (met ruimte voor contextprogramma’s).

Ter diversificatie van het publiek voor gesubsidieerd aanbod:

  • Meer aandacht vanuit overheden en fondsen voor kunstvormen die een ander publiek aanspreken maar nog onvoldoende vertegenwoordigd zijn in het gesubsidieerde veld, zoals urban arts en pop- en wereldmuziek. In dit advies kunnen we daar musical aan toevoegen.
  • Een scherpere naleving van de Code Culturele Diversiteit door zowel overheden en fondsen (in hun beoordeling van subsidieaanvragen) als door gezelschappen, festivals en theaters (bij het creëren en verkopen van hun producties).
  • Meer aandacht (en middelen) voor educatieprogramma’s door gesubsidieerde instellingen om kinderen en jongeren, maar ook instromende volwassenen, te laten kennismaken met kunst en cultuur.

Ter vergroting van het bewustzijn over de noodzaak van inclusiviteit:

  • Biastrainingen voor medewerkers van culturele instellingen, fondsen en overheden (inclusief de raad) om het bewustzijn te vergroten over impliciete uitsluitingsmechanismes en vooroordelen in beoordeling en samenwerking.
  • Het instellen van diversiteitsquota bij bijvoorbeeld het samenstellen van beoordelingscommissies bij fondsen en subsidiërende overheden om te zorgen dat zij een goede representatie vormen van de bevolking. Het zou hier niet alleen moeten gaan om etnische diversiteit maar ook om diversiteit op grond van sekse, leeftijd, geaardheid, religie, opleidingsniveau et cetera.

De cultuurfondsen hebben onlangs aangekondigd diversiteit tot criterium te gaan verheffen in hun beoordeling van subsidieaanvragen van culturele instellingen, wat positieve gevolgen kan hebben voor de publiekssamenstelling van de fondsgesubsidieerde gezelschappen. Dit is ook voor het ministerie te overwegen. Daarnaast kunnen de BIS-operagezelschappen een voorbeeld nemen aan de negen BIS-theatergezelschappen die samen met dertien standplaatstheaters het project Theater Inclusief hebben opgezet, om gezamenlijk te komen tot een inclusief beleid ten aanzien van hun programma’s, personeel, publiek en partners. Wij wijzen erop dat we dit alleen kansrijk achten als diversiteit niet als cosmetische buitenboordmotor aan de organisatie wordt geschroefd, maar als tegelijkertijd wordt gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn over de noodzaak van een inclusiviteitsbeleid.

Aantal muziektheaterbezoekers
Het bezoek aan muziektheater is groot in vergelijking met andere kunstvormen, deels omdat het vaker om grote-zaalvoorstellingen gaat, deels ook omdat muziektheater een geliefde uitgaansvorm is. Volgens een onderzoek van het SCP bezoekt jaarlijks 5 procent van de Nederlandse bevolking minimaal één opera; uitgaande van de huidige bevolking van 17,28 miljoen inwoners zou dat gaan om ruim 860.000 Nederlanders. Musical wordt bezocht door 28 procent van de bevolking. Per hoofd van de bevolking worden jaarlijks 0,2 bezoeken aan opera afgelegd en 0,4 bezoeken aan musical. 9

De drie BIS-gezelschappen trokken in de periode 2013 – 2016 gezamenlijk 197.834 bezoekers per jaar, voor 225 voorstellingen (zo’n 10 procent van het totale aantal bezoekers aan de 35 BIS-podiumkunstgezelschappen). De zeven meerjarig gesubsidieerde muziektheatergezelschappen bij het FPK ontvingen in deze periode in totaal gemiddeld 99.450 bezoekers per jaar, voor 517 voorstellingen. Het bezoek aan opera en hedendaags muziektheater bleef de afgelopen twee subsidieperiodes ongeveer gelijk, met een lichte dip in het bezuinigingsjaar 2013. Om ook een indruk te krijgen van opera en muziektheater buiten het meerjarig rijksgesubsidieerde circuit kunnen we kijken naar de recent gepubliceerde cijfers van het CBS; volgens die cijfers groeide het aantal operaproducties van 2016 op 2017 met 13 procent naar 2.000 voorstellingen en steeg het publiek eveneens met 13 procent naar 571.000. 10

Het is niet bekend hoeveel bezoekers de vrije musicalprocenten in 2013 – 2016 trokken. De recent bekendgemaakte cijfers van het CBS – met een significante stijging van het aantal musicals en musicalbezoekers van 2016 of 2017 – geven wel een indruk van het huidige musicalbezoek in Nederland: 2,3 miljoen bezoekers voor 3.300 voorstellingen in 2017.

 

Totaal aantal voorstellingen, 2017

● niet-gesubsidieerd of overige subsidievormen

 

Totaal aantal bezoekers, 2017
(aantallen x 1.000)

● niet-gesubsidieerd of overige subsidievormen


DNO is medeoprichter van de Meester Coupeur Opleiding en begeleidt daarnaast 100 stagiairs per jaar op verschillende afdelingen.

De Broadway-musical is grootschalig, commercieel, gericht op amusement. De off-Broadway-musical is kleinschalig, intellectueel en gericht op vernieuwing.

Voorheen stelde het Fonds Podiumkunsten vooraf budgetten vast per discipline, waarbinnen het projectsubsidieaanvragen behandelde. Deze vastgestelde budgetten per discipline liet het FPK per 2017 los. Alle aanvragen worden sindsdien behandeld in dezelfde pool, waarbij het toegekende bedrag per discipline per aanvraag­ronde kan wisselen, afhankelijk van het aantal aanvragen en de kwaliteit van de ingediende plannen.

Het toegekende budget voor nieuwe muziek­theater­makers steeg van (gemiddeld) 125.850 euro in de periode 2013 – 2016 naar 236.123 euro in 2017. Aangemerkt moet wel worden dat drie makers per jaar een klein aantal blijft. Het betreft hier een kleinschalige regeling: binnen alle genres werden in 2017 17 makers ondersteund (dans 4 van de 12 aanvragen, muziek 3 van de 14, theater 7 van de 25; het aandeel toekenningen bij muziektheater is met 50 procent het hoogst).

Met dit bedrag kon 20,4 procent van de aanvragen (22 van de 108) worden gehonoreerd (gemiddeld per genre is dat 23,3 procent).

Een aantal gezelschappen belandden na beoordeling door het FPK op de zogenaamde ‘B-lijst’; het FPK beoordeelde hun aanvragen positief maar het beschikbare budget was (deels) ontoereikend om ze te honoreren.

Door honorering van de B-lijst zijn dat in de periode 2017 – 2020 13 gezelschappen; het is nog onduidelijk of zij hun werk in voldoende mate krijgen afgezet bij theaters en festivals.

Het FPK voert ook zelf als organisatie een diversiteitsbeleid, waarmee het in enkele jaren veel representatiever is geworden voor het veld waarover het adviseert.

Het is niet uit het onderzoek op te maken of respondenten bezoeken aan hedendaags muziektheater onder opera, musical of onder toneel hebben gerapporteerd; toneel wordt jaarlijks door 25 procent van de bevolking bezocht, met 0,5 bezoeken per jaar per hoofd van de bevolking.
SCP, 2016

Dit onderzoek onderscheidt op het gebied van muziektheater alleen musical en opera; hedendaags muziektheater wordt hier onder opera geschaard.

Verbeterpunten in het muziektheater