Inleiding

Over publieke belangstelling heeft het muziektheater in Nederland anno 2019 niet te klagen. De discipline roert zich actief in het artistieke en maatschappelijke debat en dat wordt opgepikt. Zomaar een greep uit de media-aandacht van het afgelopen halfjaar:

Musical ‘Soldaat van Oranje’, over verzet in de Tweede Wereldoorlog, viert achtjarig bestaan en wordt nogmaals verlengd, tot mei 2019.

Pierre Audi neemt na drie decennia afscheid als artistiek directeur van De Nationale Opera; hij heeft de opera in Nederland in die periode sterk vernieuwd.

De finale van de internationale competitie Music Theatre Now van het International Theatre Institute vindt vanaf het jaar 2019 plaats in Nederland, tijdens de Operadagen in Rotterdam.

Het Noord Nederlands Toneel, dansgezelschap Club Guy & Roni en de muziekensembles Asko | Schönberg en Slagwerk Den Haag lanceren NITE, het ‘Nationaal Interdisciplinair Theater Ensemble’, dat er in zijn oprichtingsmanifest voor pleit om alleen nog maar te creëren met drie of meer disciplines, waarbij elke discipline gelijkwaardig is aan de andere. 1

Recente producties van de drie rijksgesubsidieerde operagezelschappen –‘Die tote Stadt’ van de Nederlandse Reisopera, ‘Oedipe’ van De Nationale Opera en ‘A Quiet Place’ van Opera Zuid – krijgen vier- en vijfsterrenrecensies en krijgen allemaal het predicaat ‘Keuze van de Criticus’ opgeplakt op Theaterkrant.nl. Eenzelfde enthousiaste ontvangst kregen onder andere de doorgecomponeerde muziektheatervoorstelling ‘Jabber’ (6+) van Kwatta, ‘Alles van waarde’ van de Veenfabriek, ‘Zauberflöte Requiem’ van Holland Opera, ‘Madam Koo’ van de Diamantfabriek en de musical ‘She Loves Me’ van De Kernploeg.

De Nederlandse Reisopera en Theater Sonnevanck slaan voor het eerst de handen ineen voor een bewerking van Monteverdi’s ‘Orfeo’ voor kinderen vanaf 8 jaar. De voorstelling speelt zo’n vijftig keer op scholen in het oosten van het land.

Sanne Thierens promoveert als eerste Nederlandse op het gebied van musicaltheater, met een proefschrift over de musicals van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink. Haar proefschrift ‘The Dutch Don’t Dance’ schreef ze aan de universiteit van Winchester, waar musical een volwaardig onderdeel van studie is binnen de theaterwetenschappen. Nederlandse universiteiten namen Thierens’ onderwerp niet serieus.

Weliswaar over de grens, maar toch het vermelden waard: de Komische Oper Berlin publiceerde een boek over hoe je kinderen kunt bereiken met opera. Het boek ‘Oper Jung!’ laat zien hoe met producties en educatieprogramma’s de drempel naar de opera voor kinderen kan worden verlaagd.

De Theateralliantie, een samenwerkingsverband van Nederlandse theaters die kwaliteitsaanbod op hun podia willen bevorderen, werpt vruchten af: zo is de productie ‘The Addams Family’ van TEC Entertainment in samenwerking met de alliantie met elf nominaties het best vertegenwoordigd op de Musical Awards Gala 2019.

En ook de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn tekenend voor de positieve wind die door het muziektheater waait: deze cijfers toonden aan hoezeer muziektheater in 2017 groeide ten opzichte van het jaar ervoor. Het aantal muziektheatervoorstellingen op de professionele podia steeg met 13 procent tot in totaal 5.300, waarvan 3.300 musicals en 2.000 opera­voor­stellingen. 2 3 Samen waren zij goed voor 2,9 miljoen bezoeken, 12 procent meer dan in 2016. (Vergelijk: het bezoek voor toneel nam in hetzelfde jaar met 8 procent af tot 1,9 miljoen bezoeken voor 11.500 voorstellingen, het bezoek aan dans nam met 7 procent af tot 700.000 bezoeken voor 2.600 voorstellingen. Aanbod en bezoek aan theater en dans waren sinds de jaren negentig niet zo laag.) Hoewel het hier slechts gegevens over één jaar betreft, staven de cijfers onze indruk dat het muziektheater in omvang en zichtbaarheid toeneemt. Steeds meer makers willen multidisciplinair werken, en publiek wordt aangetrokken door de combinatie van muziek en verhaal, of dat nu het verhaal van ‘Jenůfa’ of van ‘Evita’ is.

Genres binnen het muziektheater

In dit advies bekijken we het muziektheater in Nederland in zijn diversiteit: hedendaags muziektheater (experimenteel en populair), musical en opera. Hieronder beschrijven we kort het veld waarop we ons richten.

Afbakening
We hanteren in dit advies de volgende werkbare definitie van muziektheater: een podiumkunstdiscipline waarin compositie, tekst, regie, dramaturgie en scenografie gelijkwaardige pijlers zijn, tot uiting gebracht door middel van muziek (zang en instrumentaal/elektronisch), spel (acteren en/of dans) en vormgeving. Muziek is hierbij een dramaturgische component, die medeverantwoordelijk is voor de inhoud. Hiermee onderscheidt muziektheater zich van bijvoorbeeld toneel, waar muziek afwezig, illustratief of meer op de achtergrond is, of van muziek, waar er meestal geen sprake is van een verhaal(lijn) of acteerspel.

Het is goed ons te realiseren dat de grenzen rond het muziektheater in de praktijk minder scherp zijn te trekken. Makers van cabaret of kleinkunst met muziek, circustheater, muzikaal poppen- of objecttheater, theatrale concerten, concertante opera’s en danstheater begeven zich soms op het grensvlak tussen muziektheater en andere podiumkunsten en zullen zich daarom gedeeltelijk ook in onze analyse herkennen. Onze voornaamste focus ligt in dit advies echter op de drie belangrijkste genres in het muziektheater: opera, musical en hedendaags muziektheater.

Opera

Met De Nationale Opera, een van de poten van Nationale Opera & Ballet, heeft Nederland een toonaangevend operagezelschap in huis, dat behoort tot de internationale top en jaarlijks vele bezoekers naar het Waterlooplein in Amsterdam trekt. Reizende operagezelschappen als Opera Zuid, De Nederlandse Reisopera, Holland Opera en Opera2Day zorgen voor interessant opera-aanbod op andere plekken in het land. Opera Spanga maakt een jaarlijkse buiten-opera in een tent in het gelijknamige Friese dorp, en daarnaast is er nog een klein aantal gezelschappen en productiehuizen dat zich met het operagenre bezighoudt. In sommige theaters in het land zijn ook goedkoop geïmporteerde opera’s te zien uit Oost-Europa, waarvan de kwaliteit echter geen gelijke tred houdt met die van het nationale aanbod (het gaat om zo’n vier producties per seizoen). De programmering van dit soort internationaal werk legt de behoefte van theaters bloot aan grootschalige opera voor een breed publiek, maar is tegelijkertijd problematisch, omdat de arbeids- en productieomstandigheden in de betreffende landen naar verwachting beneden de gewenste standaard is.

Opera mag zich daarnaast verheugen in een vernieuwde belangstelling onder een aantal onafhankelijke jonge makers, die experimenteren met opera om te zien wat dit genre voor hen en hun publiek voor betekenis kan krijgen. De resultaten van hun inspanningen zien we bijvoorbeeld op de jaarlijkse Operadagen Rotterdam, op het Opera Forward Festival (OFF) in Amsterdam of op November Music in ’s-Hertogenbosch.

Blijkens onze analyse is de grootste uitdaging voor het brede operaveld op dit moment om de kwaliteit te bewaken en om talent goed te begeleiden bij vaak krappe budgetten van overheden en fondsen. Voor De Nationale Opera is het daarnaast zaak de internationale positie intact te houden en waar nodig te verstevigen. Ook de vraag hoe het publiek voor opera meer een afspiegeling kan gaan vormen van de bevolking verdient de komende jaren een stevige nadere beschouwing, zowel van het veld als van subsidieverstrekkers en van de raad.

Hedendaags muziektheater

Zo’n dertig gezelschappen houden zich op landelijk niveau bezig met hedendaags muziektheater, gebruikmakend van vernieuwingen uit bijvoorbeeld virtual reality, film, gaming, kleinkunst of popcultuur. Gezelschappen als Orkater, Silbersee, Urban Myth, Het Rosa Ensemble, Via Berlin of De Veenfabriek hebben zich inmiddels bewezen als eigenzinnige, innovatieve krachten in het muziektheaterveld. Het hedendaags muziektheater houdt de vinger aan de pols van de tijd en zoekt ook aansluiting bij andere domeinen, zoals wetenschap, technologie en e-cultuur. Zo gingen twee Dutch Game Awards eind 2017 naar de interactieve virtual-reality-opera ‘Weltatem’ van de Nederlandse Reisopera, Het Geluid Maastricht, WildVreemd en Monobanda. Onder invloed van urban arts ontstaan daarnaast nieuwe uitingsvormen van muziektheater waarin hiphop, breakdance en spoken word versmelten tot totaalvertellingen voor een veelal jong, grootstedelijk publiek.

De grootste uitdaging voor gezelschappen en onafhankelijke makers in het hedendaags muziektheater is om zich te blijven ontwikkelen onder de zeer hoge productie- en prestatiedruk die op dit moment gepaard gaat met de subsidiëring door overheden en fondsen, tezamen met de moeizame afzetmarkt bij theaters. Het is lastig een balans te vinden tussen de wens om experimenteel of complex werk te maken en de behoefte om daarmee publiek te bereiken. Voor urban muziektheatermakers, maar ook voor nieuwe makers die voor nieuwe wegen kiezen, is het daarnaast moeilijk om het gesubsidieerde veld in te stromen, omdat de artistieke kwaliteit van hun werk nog te weinig wordt herkend en erkend door overheden, maar ook omdat de vorm die hun werk aanneemt en de gekozen werkwijze vaak niet passen bij de bestaande subsidie-instrumentaria. Bij fondsen, zoals het Fonds Podiumkunsten en het Fonds voor Cultuurparticipatie, zien we hier de laatste jaren al grotere verschuivingen plaatsvinden dan bij het Rijk, provincies en gemeenten.

Naast het experimenteler hedendaagse muziektheaterwerk zien we een toenemende aanwas aan grootschaliger, populaire muziektheatervoorstellingen. Vaak komen zij tot stand naar aanleiding van regionale historische gebeurtenissen die herdacht worden; denk aan ‘Het Pauperparadijs’ in Veenhuizen, ‘Het Verzet Kraakt’ in Almelo, ‘Stork’ in Hengelo, ‘De Stormruiter’ in Leeuwarden of recent ‘Het Mysterie van Alkmaar’. Deze producties worden vaak breed gedragen door regionale overheden en fondsen, en vaak wordt hier naast een team van professionals ook de plaatselijke amateurscene bij betrokken. Het publiek weet deze voorstellingen massaal te vinden.

Hoewel het producenten vaak veel tijd kost om de benodigde financiering bij elkaar te krijgen, vormen deze producties een voorbeeld van hoe producenten, financiers en presentatieplekken kunnen samenwerken om iets kwalitatiefs te creëren dat een groot publiek op de been kan brengen.

Musical

Een veld dat nog nauwelijks wordt gezien door overheden en fondsen is de musical. Het musicalaanbod in Nederland is groot, maar omvat voornamelijk uit het buitenland overgenomen succestitels, aangevuld met een handvol oorspronkelijk Nederlandse producties (‘Soldaat van Oranje’, ‘Was getekend, Annie M.G. Schmidt’). De meeste musicals zijn grootschalig, commercieel en gericht op een groot publiek (hoewel ze dat publiek lang niet altijd binnenhalen door een gebrek aan aansluiting tussen aanbod en afname). Uit financiële zorgen grijpen producenten voor ‘nieuw’ werk vaak naar bestaande liedjes of verhalen uit films of populaire boeken, die ze hertalen naar het musicalpodium. Een enkele musicalproducent probeert kleinschalig, experimenteel werk te ontwikkelen met behulp van incidentele subsidies, zoals Het Zonnehuis en Stichting Putting it Together, maar dit bracht tot nu toe geen rijk experimenteerklimaat voor de musical op gang.

Zowel de kleinschalige als de grootschalige musical heeft het in het huidige klimaat zeer lastig. Er is behoefte aan ruimte voor talentontwikkeling en repertoireontwikkeling voor kleinschalig musicalwerk, evenals aan ontwikkelbudgetten voor een risicovoller aanbod van vrije producenten. Maar ook en vooral is er behoefte aan een serieuzer discours in pers, beleid en wetenschap rond het genre musical. Interessant in dit kader is de verwachte publicatie ‘De Nederlandse musical. Emancipatie van een fenomeen’ van International Theatre & Film Books in januari 2019. In dit boek, onder redactie van theaterwetenschapper en dramaturg Bart Dieho, wordt voor het eerst uitvoerig ingegaan op geschiedenis, theorie, dramaturgie, educatie en kritiek omtrent de musical in ons land.

De infrastructuur voor muziektheater

In dit advies bekijken we hoe de infrastructuur voor muziektheater eruitziet en waar deze naar onze opvatting verbetering behoeft, hetzij door nieuw of verbeterd beleid, hetzij door veranderingen binnen de muziektheaterpraktijk. Bij het overzien van de infrastructuur voor muziektheater hebben we in gedachten een piramide getekend. De brede basis vormt de humuslaag: hier maken mensen op regionaal niveau kennis met muziektheater, als beoefenaars (in de amateursector), als studenten (aan vooropleidingen en kunstvakopleidingen) of als kijkers (in theaters, buurthuizen, scholen). Daarboven bevindt zich een professioneel veld van spelers op regionaal en landelijk niveau: gezelschappen, productiehuizen, talenthubs, festivals en onafhankelijke makers die, veelal met structurele of projectmatige subsidies, kwalitatief goed muziektheater maken voor een breed en divers publiek. Daarnaast is er een kleinere top van instellingen die het regionale belang overstijgen en van landelijke betekenis zijn: instellingen met meer financiële en artistieke armkracht die een voorbeeldfunctie vervullen voor het muziektheater in Nederland, en ook een werking hebben over de grens. Ten slotte zijn er enkele plekken nodig die gelden als experimenteertuin voor opera, muziektheater en musical, met een groot belang voor het landelijke muziektheater, maar niet per se met een landelijke publieke zichtbaarheid.

Hieronder werken we de verschillende lagen van deze piramidestructuur uit en lopen we kort vooruit op onze analyse.

Laagdrempelige kennismaking

De eerste kennismaking met muziektheater voor bezoekers vindt vaak plaats via school of educatieve programma’s van gezelschappen, maar ook via amateurverenigingen of via laagdrempelig aanbod in de eigen regio. Het is wezenlijk dat er scholen (docenten), theaters (programmeurs) en bemiddelingsorganisaties zijn die het als hun missie zien om een zo groot mogelijk publiek te laten kennismaken met muziektheater en andere kunstvormen, en dat er makers en gezelschappen zijn die toegankelijk werk en educatieprogramma’s creëren. Vaak vindt deze kennismaking plaats in de eigen stad of regio.

In onze adviezen over muziek, theater en dans signaleerden we al problemen op het gebied van muziekscholen, educatief aanbod en educatiebeleid bij scholen et cetera. In dit advies werken we dit niet nader uit. Veel Nederlanders doen in hun vrije tijd aan opera of musical, en veel landelijk gesubsidieerde muziektheatergezelschappen maken aantrekkelijke educatieprogramma’s voor scholen en voor andere doelgroepen. Toch zijn er nog altijd meer scholen die hun leerlingen niet laten kennismaken met muziektheater en zijn er veel theaters die geen nieuw publiek voor muziektheater binnenhalen. Voor aanbevelingen op dit terrein verwijzen we naar onze eerdere sectoradviezen, omdat deze niet muziektheaterspecifiek zijn. Met betrekking tot de opleidingen zien we dat er gaten vallen in het aanbod aan opleidingen voor librettisten, regisseurs en tekstschrijvers, en dat de opleidingen voor zangers niet altijd aansluiten op de vraag vanuit gezelschappen.

Kwalitatief, toegankelijk aanbod in het hele land

Om te zorgen voor een goed, rijk aanbod aan muziektheater is het belangrijk dat door het hele land een flexibele infrastructuur bestaat van gezelschappen, productiehuizen, talenthubs en festivals die creërend en uitvoerend kunstenaars (beginnend, midcareer en ervaren) kansen geven om werk te maken en te tonen aan publiek. In dit ecosysteem moeten makers een plek vinden die experimenteren met manieren om (nieuw) publiek te bereiken met aansprekend, toegankelijk werk. 4 Het is belangrijk dat er werk beschikbaar is in uiteenlopende genres, van een divers palet aan makers: kleinschalig, grootschalig, met een lage of een hoge instapdrempel, populair of juist meer experimenteel – een gevarieerd aanbod waarin publiek door het land heen zich kan vinden.

Blijkens onze analyse vertoont juist deze laag een groot hiaat. Veel regioschouwburgen tonen commercieel, goedkoop aanbod, en programmeren nauwelijks gesubsidieerd muziektheater. Er is enerzijds experimenteel, kwalitatief hoogstaand hedendaags muziektheater beschikbaar, zoals gesubsidieerd door het Fonds Podiumkunsten, en anderzijds grootschalig, gewild aanbod voor de grote zaal, zoals de grote opera’s of musicals. Maar een middenlaag van kleinschaliger, goed gemaakt, toegankelijk aanbod dat aansluit op de wensen en interesses van publiek in de uiteenlopende stedelijke cultuurregio’s ontbreekt. Er ontstaat bij veel theaters en gezelschappen behoefte aan een betere onderlinge samenwerking, maar de huidige, vaak contrasterende subsidieafspraken met verschillende overheden werken dat tegen. Er lijkt een betere afstemming nodig tussen rijks- en regionaal beleid, zoals ook bepleit in onze verkenning Cultuur voor stad, land en regio. Ook wordt in de toekenning van aanbodsubsidies nog te weinig rekening gehouden met de afname van het geproduceerde aanbod en dan met name de context waarbinnen die afname plaatsvindt.

Instellingen van landelijk belang

Daarnaast zijn er enkele grotere gezelschappen, productiehuizen en festivals nodig die eerder een landelijke functie vervullen (onafhankelijk van de plek in het land waar ze gevestigd zijn). Zij zijn idealiter in staat grootschaliger werk te maken, de beste makers en uitvoerenden aan zich te verbinden, wat meer tijd te nemen voor het produceren van voorstellingen, en daarmee de zichtbaarheid van het genre in landelijk opzicht te vergroten. Zij vervullen niet alleen een functie in de totstandkoming van nieuw werk en de ontwikkeling van talent, maar zijn bij voorkeur ook actief in zaken als educatie, reflectie en debat. Deze instellingen slaan ook een brug naar wat er in het buitenland gebeurt, door internationaal te spelen of juist door internationale makers of voorstellingen naar Nederland uit te nodigen.

We zien dat deze laag er wel is, met bijvoorbeeld de drie rijksgesubsidieerde operagezelschappen en een festival als het Holland Festival, maar dat dit landelijke bestel beperkt is samengesteld in termen van genres en dat de instellingen bovendien middelen ontberen om hun landelijke functie optimaal te kunnen vervullen. Hun zichtbaarheid is daardoor te beperkt, alsmede de verantwoordelijkheid die ze op zich kunnen nemen om goede makers binnen te halen, nieuw talent te begeleiden, een scherp discours over het vak aan te jagen, hun educatiebeleid aan te scherpen en andere specialismes te ontwikkelen die van essentieel belang zijn voor de gezondheid van het muziektheater.

Experimenteerruimtes

Voor de ontwikkeling van de discipline muziektheater en de verschillende genres daarbinnen ten slotte, is het van belang dat er een klein aantal landelijke instellingen is waar artistiek experiment kan plaatsvinden, waar dingen kunnen worden uitgeprobeerd (waar ook ruimte is om te mislukken), waar zogezegd de research and development van het muziektheater kan plaatsvinden. Op zulke plekken kan bijvoorbeeld met nieuwe vormen worden geëxperimenteerd, of kan aansluiting worden gezocht bij andere domeinen als technologie, wetenschap of e-cultuur. Muziektheater kan hier steeds opnieuw worden ge(her)definieerd door en met nieuwe makers, makers uit andere domeinen of kunstdisciplines, of makers die zichzelf na een aantal jaren werken opnieuw willen uitvinden. Het gaat hier niet om ‘experimenteren om het experimenteren’; vanuit een vruchtbare experimenteertuin zal een gezonde doorstroom plaatsvinden van geslaagd onderzoek naar de meer publieksgerichte gezelschappen en festivals.

Aan deze experimenteerruimte constateren we een groot gebrek. Na het wegvallen van de productiehuizen uit de Basisinfrastructuur per 2013 stierven veel van deze huizen een stille dood en er kwamen geen andere voor in de plaats. Er ontbreken onafhankelijke instellingen waar makers zich met de ontwikkeling van de discipline kunnen bezighouden in plaats van zich volledig te moeten focussen op het (snel) produceren van voorstellingen. Dit geldt het muziektheater in den brede: opera, hedendaags muziektheater en musical.

De subjectieve waarde van muziektheater

Het muziektheater levert een belangrijke bijdrage aan het kunst- en cultuurklimaat in Nederland, op regionaal, nationaal en internationaal niveau. Het is belangrijk ons ervan te vergewissen dat niet op elk niveau dezelfde behoefte bestaat op artistiek vlak en dat vakmanschap, oorspronkelijkheid en zeggingskracht – maatstaven voor artistieke kwaliteit – niet overal dezelfde betekenis hebben. Ons veranderende kwaliteitsoordeel heeft de verhouding tussen deze drie waarden op losse schroeven gezet. Met de democratisering van de kunstbeleving zijn er evenveel oordelen gekomen als er toeschouwers of doelgroepen zijn; er bestaat geen ‘gelijk’ meer als het gaat om kwaliteit of smaak.

Een recensieplatform als Theaterkrant.nl vermeldt bij elke recensie ook de oordelen van andere kranten, omdat een goed geïnformeerd oordeel rust in een veelheid aan perspectieven, niet langer in een consensus of een gedeeld gelijk. Zo ook zien we een steeds sterkere weerstand ontstaan tegen beoordelingscommissies die te eenzijdig zijn samengesteld op het gebied van expertise, denkniveau en sociale, culturele, artistieke, politieke en economische achtergrond. We raken er immers steeds meer van doordrongen dat elk artistiek product naast een autonome, intrinsieke waarde ook een maatschappelijke, extrinsieke waarde heeft, en dat die waarden niet los van elkaar te beschouwen zijn: de betekenis van een kunstwerk ontstaat in de confrontatie met zijn publiek.

Dat geldt in het bijzonder in de podiumkunsten, waar de voorstelling letterlijk in de aanwezigheid van het publiek ontstaat. De voorstelling zelf wordt mede bepaald door de wijze waarop het publiek is samengesteld, de manier waarop het publiek zich verhoudt ten opzichte van de performers, de mate waarop het publiek al dan niet bij de handeling wordt betrokken, of door de bagage die elke toeschouwer meeneemt naar de voorstelling. Het is derhalve niet mogelijk om in Den Haag of Amsterdam te beoordelen welke voorstelling in Twente of in Groningen van kwaliteit zal zijn, net zomin als we kunnen verwachten dat een voorstelling die in de ene zaal, voor het ene publiek werkt dat automatisch in een ander soort zaal, voor een andere doelgroep ook zal doen. Een voorstelling die misschien van groot vakmanschap getuigt, kan een lage zeggingskracht hebben wanneer die wordt uitgevoerd voor een publiek dat nooit eerder een muziektheatervoorstelling heeft bezocht; een voorstelling die een zaal vol pubers op zijn kop zet, kan een publiek van ervaren kijkers bijzonder vervelen (of omgekeerd); en een experimentele voorstelling die ingevoerde kijkers als het summum van oorspronkelijkheid beleven, kan een nieuw publiek vol onbegrip achterlaten.

Elke voorstelling bewijst zijn waarde enkel voor zijn daadwerkelijke publiek. Het is daarom belangrijk dat we het muziektheater zien in de vele kwaliteiten waarin het zich aandient, zonder vooringenomen standpunt over wat volgens ons kwaliteit behelst. Met deze blik hebben we het muziektheater in dit advies bekeken.

Leeswijzer

Dit advies laat zich lezen als een pleidooi voor de verdere versterking van het muziektheater. De tekst is als volgt opgebouwd. Het eerste gedeelte heeft betrekking op het huidige overheidsbeleid. In Doelstellingen van cultuurbeleid gaan we kort in op de cultuurpolitieke doelen waaraan volgens de raad een effectief cultuurbeleid moet bijdragen. Vervolgens geven we een feitelijke weergave van Het huidige muziektheaterbestel, waarin we de nadruk leggen op het meerjarig landelijk gesubsidieerde aanbod. In De gewenste rol van de overheid zetten we uiteen op welke punten het huidige landelijke overheidsbeleid op het gebied van muziektheater verbetering behoeft.

In het tweede gedeelte van dit advies benoemen we de stand van zaken en Verbeterpunten in het muziektheater in een aantal facetten van de praktijk, achtereenvolgens opleiding en talentontwikkeling; toegankelijkheid en pluriformiteit; en publiek en diversiteit. De aanbevelingen in deze hoofdstukken zijn gericht aan het ministerie, fondsen en andere overheden maar ook aan het veld, inclusief de opleidingen en de theaters.

In het derde en laatste deel van dit advies geven we Zicht op nieuw beleid en formuleren we een beknopt aantal Hoofdaanbevelingen om de muziektheatersector in de toekomst te verstevigen. In het stelseladvies dat de raad het eerste kwartaal van 2019 opstelt, werken we deze waar nodig en mogelijk verder uit. Wij betrekken de muziektheatersector graag bij deze vervolgstap en nodigen de sector dan ook graag uit een reactie te formuleren op voorliggend sectoradvies.


 

nite.nl

Het onderzoek heeft betrekking op het aanbod op de theaters die zijn aangesloten bij de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD), en laat dus nog een groot deel van de podia (zoals vlakkevloerpodia of festivalpodia) buiten beschouwing.

Onder opera valt in deze cijfers ook (hedendaags) muziektheater omdat dit genre in dit onderzoek niet apart werd gecategoriseerd.

Bij het gebruik van het woord ‘toegankelijk’ deinzen makers en gezelschapsdirecties weleens terug; alsof we hiermee een kunstklimaat voor ogen zouden hebben dat constant op de knieën gaat voor het publiek en dat publiek nooit meer prikkelt of uitdaagt uit de eigen comfortzone te komen. Dit is echter niet wat we hiermee bedoelen; wel ligt de grens waarop iemand uit zijn eigen comfortzone stapt en het onbekende in wordt getrokken, voor elke doelgroep anders. Vooral jonge makers tonen zich hier al heel expliciet van bewust. Zij kijken niet neer op een publiek dat nog nooit een theater heeft bezocht, maar laten zich door de reacties en vragen van dit publiek eerder positief inspireren, met verrassende, laagdrempelige maar hoogstaande voorstellingen als resultaat. We hebben wat dit betreft dan ook een groot vertrouwen in de nieuwe generaties makers. Ook bij jeugd​(muziek)​theater­gezelschappen zien we deze attitude terug.

Inleiding