Hoofdaanbevelingen

In de afgelopen hoofdstukken hebben we aanbevelingen gedaan met betrekking tot huidig en nieuw te ontwikkelen beleid op het gebied van muziektheater. Doel van elke aanbeveling is de infrastructuur voor muziektheater completer en gezonder te maken, voor makers en uitvoerenden én voor publiek. De aanbevelingen dragen bij aan de realisatie van de vier cultuurpolitieke doelen die de raad heeft opgesteld en die een toegankelijk, pluriform, professioneel, artistiek hoogwaardig en open cultuurklimaat willen bevorderen. Het mag inmiddels duidelijk zijn dat de raad een integraal en inclusief muziektheaterbeleid voorstaat: een beleid dat alle functies in het culturele ecosysteem in samenhang beziet, en dat niets of niemand buitensluit – een lijn die we inzetten met ons eerste sectoradvies over muziek en die we doortrekken tot dit laatste podiumkunstenadvies over muziektheater.

Ter bevordering van de professionaliteit en kwaliteit van de sector:

1. De raad adviseert de minister de landelijke infrastructuur uit te breiden met enkele muziektheatergezelschappen, -platforms of -productiekernen op het gebied van hedendaags muziektheater, musical, urban arts, jeugdmuziektheater of vormen van innovatief muziektheater die ontstaan in de ontmoeting met andere domeinen, zoals wetenschap.

Het muziektheater behelst vandaag de dag veel meer dan enkel opera. Toch maken alleen operagezelschappen deel uit van de huidige BIS. Andere gezelschappen kunnen weliswaar meerjarige activiteitensubsidies aanvragen bij het Fonds Podiumkunsten, maar deze verstrekken grotere instellingen met een duurzamer karakter onvoldoende speelruimte om hun rol in het muziektheaterlandschap volledig te spelen. Deze subsidievorm beperkt zich immers tot het financieren van productie/aanbod en kan minder rekening houden met de potentiële waarde van gezelschappen voor het overige muziektheaterveld, bijvoorbeeld doordat deze gezelschappen nieuwe artistieke ontwikkelingen aanjagen, verantwoordelijkheid nemen voor de in- en doorstroom van nieuw talent, nieuwe vormen van publieksontwikkeling exploreren of een voorbeeld of spreekbuis vormen voor (kleinere) spelers in het veld. Voor gezelschappen die draaien om een maker of groep makers is genoemde vorm van subsidiëring daarom meer geschikt dan voor instellingen die met wisselende makers werken en meer fungeren als boegbeeld voor hun genre of discipline. Een aantal van dit soort instellingen is nodig in een landelijke basisinfrastructuur om de all-over kwaliteit van de discipline te waarborgen en toekomstbestendig te maken. Hier zijn instellingssubsidies of instandhoudingssubsidies gewenst. Om een relevante representatie te omvatten van de brede mix aan muziektheatervormen, bepleiten we een landelijke infrastructuur die naast opera ook ruimte biedt kwalitatief hoogstaand hedendaags muziektheater, musical, urban muziektheater of innovatief muziektheater dat ontstaat in de ontmoeting met andere domeinen, zoals wetenschap, technologie, e-cultuur, storytelling of clubcultuur.

De vraag of een dergelijke infrastructuur rechtstreeks door het Rijk, door de cultuurfondsen of in een gecombineerd verband dient te worden gesubsidieerd, beantwoordt de raad in 2019 in zijn stelseladvies.

2. De raad adviseert de minister en het Fonds Podiumkunsten om meer maatwerk toe te passen in subsidiëring en om instellingen meer af te rekenen op hun rol en betekenis voor de artistieke en maatschappelijke ontwikkeling van het muziektheater. Eerder dan speelbeurten, bezoekersaantallen en eigen inkomsten zouden artistieke keuzes en de vraag in hoeverre gezelschappen hun nek uitsteken voor de toekomst van hun genre leidend moeten zijn voor subsidiëring. Daarnaast dienen eerlijke honorering en fair practice subsidievoorwaarden te gaan vormen. De raad roept de sector op hier meer verantwoordelijkheid voor te nemen.

Gesubsidieerde gezelschappen hebben meer vrijheid en financiële armslag nodig om het muziektheater op professioneel en artistiek hoog niveau te laten functioneren en om ruimte te scheppen voor nieuwe publieksbenaderingen. Meer maatwerk in subsidiëring is een vereiste om de gezondheid van muziektheatergezelschappen duurzaam te waarborgen. Activiteiten op het gebied van educatie, talentbegeleiding, publieksvergroting en -diversificatie en (waar van toepassing) internationalisering dragen bij aan de kwaliteit, de toegankelijkheid en de pluriformiteit van de discipline. Hoewel zij minder eigen inkomsten opleveren en niet direct optellen naar een groter aantal speelbeurten, vormen ze wel degelijk de motor voor ontwikkeling. Hetzelfde geldt voor activiteiten die bijdragen aan het artistieke discours of aan kennisvermeerdering, zoals reflectie, dataverzameling en ontsluiting. Hier zijn meer financiële middelen voor nodig. Bij gelijkblijvende budgetten zal van gezelschappen minder productie moeten worden verlangd ten gunste van deze overige inspanningen.

In dit kader is het ook noodzakelijk dat eerlijke honorering en fair practice voorwaarden gaan vormen voor subsidiëring en dat de sector hier meer verantwoordelijkheid voor neemt. Ook hier geldt dat de eventuele consequentie dat de productie of het aantal speelbeurten daalt, moet worden aanvaard. Hierbij moet rekening worden gehouden met het gegeven dat een afname in productie of speelbeurten ook leidt tot minder eigen inkomsten; subsidiebedragen moeten daarom waar nodig worden gecompenseerd en prestatieafspraken moeten hierop worden afgestemd.

3. De raad adviseert de minister om functies voor talentontwikkeling op te nemen in een landelijke subsidiesystematiek voor hedendaags muziektheater/opera, musical en (disciplinebreed) urban arts. Hij spreekt provincies en gemeenten aan verantwoordelijkheid te nemen voor talentontwikkeling in de eigen stedelijke cultuurregio. Daarnaast adviseert hij ontwikkelbudgetten in het leven te roepen in de vorm van een revolving fund die musicalproducenten in staat stellen meer risico’s te nemen en te experimenteren met nieuw werk, nieuwe makers en nieuwe publieksbenaderingen.

Om een klimaat te creëren dat talent doorlopend laat in- en doorstromen en dat artistieke innovatie aanmoedigt en mogelijk maakt, zijn functies voor talentontwikkeling (zoals productiehuizen en talenthubs) geen luxe maar noodzaak. Makers die willen experimenteren met nieuwe werkvormen, publieksbenaderingen, kunstuitingen en genres hebben daarvoor ondersteuning en een veilige plek nodig waarin dat experiment kan gedijen (maar waarin dingen ook mogen mislukken). Daarnaast moet er zowel bij gesubsidieerde als bij vrije producenten ruimte zijn om risicovol werk te creëren en nieuwe makers ontwikkelkansen te bieden. We adviseren ontwikkelbudgetten in het leven te roepen in de vorm van een revolving fund die vrije musicalproducenten in staat stellen meer risico’s te nemen en te experimenteren met nieuw werk, nieuwe makers en nieuwe publieksbenaderingen.

Ter bevordering van de toegankelijkheid en pluriformiteit van het aanbod:

4. De raad adviseert de minister, gemeentes en provincies om de infrastructuur voor toegankelijk, kwalitatief aanbod door het land heen (stedelijke cultuurregio’s) te versterken, door naast het landelijke aanbod ook structureel en op projectbasis ruimte te bieden aan producenten die regionaal of lokaal werken.

Het is belangrijk dat er naast landelijk opererende (reizende) gezelschappen ook gezelschappen zijn die zich wortelen in stedelijke cultuurregio’s om aanbod te creëren dat meer de verbinding zoekt met het publiek in de betreffende regio, rekening houdend met de bevolkingssamenstelling en de cultuur aldaar. De samenstelling van de culturele infrastructuur per regio dient te worden afgestemd tussen Rijk, gemeentelijke en provinciale overheden.

5. De raad adviseert de minister en het Fonds Podiumkunsten de samenwerking tussen theaters en bespelers te verstevigen door de regelingen voor afnamesubsidies uit te breiden en door te bekijken hoe samenwerkingstrajecten tussen theaters en bespelers kunnen worden gehonoreerd. Daarnaast roept de raad gemeenten en provincies op om programmeringsbudgetten of risicosubsidies te verstrekken aan theaters.

Een betere afstemming tussen theaters en bespelers kan bijdragen aan een aanbod dat een groter en diverser publiek aanspreekt. Afnamesubsidies zijn interessante manieren om deze samenwerking te vergroten. Gemeenten en stedelijke cultuurregio’s sporen we aan niet alleen de exploitatie van theaters te faciliteren, maar ook programmeringsbudgetten of risicosubsidies te verstrekken om theaters meer bewegingsvrijheid te geven in het samenstellen van op de regio afgestemde programma’s, waarvan ook artistiek experimenteler of onbekender werk deel uitmaakt. Interessant kan zijn om plannen van theaters en van bespelers (gezelschappen/producenten) in samenhang te bezien en waar mogelijk gebundelde aanvragen mogelijk te maken van theaters met hun bespeler(s).

Bij het ontwikkelen van een betere uitwisseling van publieksgegevens en data rond de kaartverkoop tussen theaters en bespelers is de sector zelf aan zet. Het plan dat de werkgroep Digitale Infrastructuur Podiumkunsten van NAPK, VSCD en VVTP hiervoor ontwikkelt, ziet de raad als kansrijk.

6. De raad adviseert de minister, de cultuurfondsen, theaters en gezelschappen om publieksdiversiteit tot speerpunt te maken van beleid. Hij adviseert hiertoe de minister om een breder palet aan genres te ondersteunen: naast opera en hedendaags muziektheater ook bijvoorbeeld musical en urban arts. Daarnaast roept de raad gesubsidieerde instellingen op hun publiek te diversifiëren.

Daarbij gaat het niet alleen om etnisch-culturele diversiteit maar ook om diversiteit in termen van sekse, leeftijd, geaardheid, opleidingsniveau, inkomen, woonplaats, fysieke gezondheid et cetera. Het gesubsidieerde bestel moet een betere afspiegeling gaan vormen van de Nederlandse bevolking, wat zowel op het podium als in de zalen terug te zien moet zijn. Dat betekent dat enerzijds een breder palet aan genres moet worden ondersteund, zoals musical en urban arts, en dat anderzijds het aanbod en het publiek van bestaand aanbod moet worden gediversifieerd. Aanscherping en naleving van de Code Culturele Diversiteit, diversificatie van beoordelingscommissies en meer nadruk op educatie- en marketingprogramma’s voor nieuw publiek moeten een prioriteit vormen in elk cultuurbeleid, zowel van overheden en fondsen als van culturele instellingen. Biastrainingen en diversiteitsquota voor beoordelingscommissies kunnen daaraan bijdragen.

Hoofdaanbevelingen