Naar een integrale,
inclusieve visie op muziek

In dit hoofdstuk gaan we in op de aanleiding voor dit sectoradvies. We schetsen in het kort de scope van dit advies en laten zien hoe we in deze analyse willen komen tot aanbevelingen voor en over het overheidsbeleid ten aanzien van muziek. Ten slotte gaan we kort in op vier cultuurpolitieke doelen die de raad heeft geformuleerd, en waaraan volgens ons een sterk muziekbeleid moet voldoen.

Sectoradvisering

Dit sectoradvies Muziek is een van de tien sectoradviezen die de Raad voor Cultuur tussen november 2017 en april 2018 uitbrengt. Het doel van deze adviezen is trends en ontwikkelingen binnen disciplines te beschrijven, knelpunten en kansen te duiden en beleidsopties voor de korte en lange termijn te verkennen. De sectoradviezen gelden, samen met de verkenning Cultuur voor stad, land en regio, als de bouwstenen voor een discussie over de herziening van het cultuurbestel. 1

In dat licht bezien heeft voormalig minister Bussemaker ons gevraagd uitspraken te doen over de artistieke, maatschappelijke en economische stand van zaken in de Nederlandse muzieksector, zowel binnen als buiten het gesubsidieerde veld (zie ook de Adviesaanvraag).

De afgelopen periode heeft de raad zich aan de hand van gesprekken met musici, componisten, programmeurs, orkesten, ensembles, bands, podia, festivals, productiehuizen, fondsen, opleidingen, belangenverenigingen en koepels uit de muzieksector een beeld gevormd van de stand van zaken in de sector en de kansen en knelpunten waarmee die zich op dit moment geconfronteerd ziet. 2 Op basis daarvan komen wij tot dit advies. In de volgende hoofdstukken nemen wij de lezer mee door het muzikale ecosysteem, waarbij we achtereenvolgens aandacht besteden aan de afzonderlijke spelers en aan relevante artistieke, maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze analyse mondt uit in enkele aanbevelingen aan het Rijk, aan andere overheden en fondsen en aan de sector zelf.

Een integrale blik

Wie de behoeften van de Nederlandse muzieksector in kaart probeert te brengen, stuit al snel op een dilemma. ‘De’ Nederlandse muziek, waar hebben we het dan eigenlijk over? Denken we dan aan de symfonische orkesten, verspreid over het land, die onze muzikale canon levend houden in binnen- en buitenland? Aan de ensembles en koren in verschillende genres die door het hele land actief zijn, en vaak ook internationaal? Denken we aan de pop- jazz- en wereldmuziekartiesten (en alle kruisbestuivingen tussen die genres)? Hebben we het over de hiphoppers en hun producers, of juist over de dj’s in de dance die vaak tot ver over de grens de Nederlandse naam hooghouden? Kijken we naar de componist en zijn of haar oeuvre? Luisteren we naar wat er over de radio klinkt of beperken we ons tot livemuziek? Beschouwen we de belangen van organisaties of juist die van individuele makers en musici die zich tussen organisaties door bewegen? En kijken we alleen naar de profs of ook naar de amateurspelers? Wat hebben ze nodig, waar ligt hun kracht, waar kan en moet de overheid ze ondersteunen, wat loopt zonder overheidsbemoeienis gesmeerd? Zoveel smaken, zoveel antwoorden.

In dit advies doet de raad een voorzet om dit vraagstuk – ‘hoe ziet de muzieksector eruit en wat heeft hij nodig?’ – vanuit een integrale, inclusieve blik op de muzieksector te beantwoorden. Dat doen we vanuit de observatie dat de muzieksector geholpen is bij een ruimere benadering dan tot nu toe gebruikelijk was.

Lange tijd is vanuit het Rijk vooral gekeken naar klassieke muziek en, in iets mindere mate, jazz. Zoals we zullen zien, is dat vanuit historisch perspectief niet verwonderlijk. Dit zijn immers de langst bestaande genres, waarvoor ooit het muziekbeleid werd ontwikkeld. Sindsdien is weliswaar geprobeerd dit beleid ook open te stellen voor nieuwere genres (popmuziek, wereldmuziek, urban muziek) en er zijn daarvoor ook wat nieuwe subsidieregelingen ontworpen, maar het bleef vooralsnog bij lapwerk: het raamwerk van het beleid stond al, er werden hooguit wat nieuwe dingen aan gehangen. Om echt te bekijken hoe de muzieksector als geheel ervoor staat en wat hij nodig heeft, lijkt ons een analyse van de gehele sector – gesubsidieerd, ongesubsidieerd, commercieel, amateur – noodzakelijk. Die blik moet integraal zijn: alles in samenhang beziend. En die blik moet inclusief zijn: niets of niemand uitsluitend.

We kijken in dit advies daarom (grofweg) naar klassieke en hedendaagse gecomponeerde muziek, jazz en geïmproviseerde muziek, popmuziek, wereldmuziek, urban muziek en dance en elektronische muziek – en naar de plekken waar al die genres elkaar raken en waar juist niet.

Een van de eerste dingen die we willen benadrukken, is dat al deze genres niet door harde schotten van elkaar zijn te scheiden. Veel musici, zangers, componisten en producers bewegen zich vrij door het muzikale spectrum heen, zonder onderscheid te maken tussen ‘klassiek’, ‘pop’, ‘rock’, ‘r&b’, ‘symfonisch’, ‘rap’, ‘hedendaags’, ‘wereldmuziek’ en noem de genres en stijlen maar op. Hun inspiratie komt ongelabeld. Dat is nu juist een karakteristiek van de eigentijdse kunstenaar die van onschatbare betekenis is voor de ontwikkeling van de muziek. Componisten en musici (en ensembles, orkesten, koren) van vandaag putten inspiratie uit het hele brede muziekpalet, zonder onderscheid naar genre, tijdvak of culturele herkomst.

Deze ontwikkeling vraagt om een herziening van het oude genre-denken. Het past niet langer om muziekproductie, -presentatie en -receptie hoofdzakelijk langs lijnen van genres te beschouwen. Het huidige muziekbeleid laat zien waar dit oude denken ons heeft gebracht; het is, zoals gezegd, een lappendeken van subsidie-instrumenten die door de jaren heen zijn opgetuigd om verschillende genres toe te laten tot het bestel, zonder al die genres en al die subsidie-instrumenten ooit in samenhang tot elkaar te bezien. Nu de laatste jaren steeds vaker wordt geprobeerd om subsidieregelingen ook open te stellen voor de jongste genres komt één makke van het bestel wel heel duidelijk bovendrijven; het traditionele subsidiestelsel, ooit op maat gemaakt voor in het bijzonder de symfonische klassieke muziek en de klassieke en hedendaagse gecomponeerde muziek, laat zich niet goed om de nieuwere genres plooien. En ook voor de spelers in het klassieke veld zijn de regelingen gaan knellen.

Dat zien we op landelijk, maar ook op regionaal en lokaal niveau. Overal worstelen overheden met dezelfde kwesties. Hoe moeten we omgaan met urban muziek, hoe met pop? Hoe met symfonische orkesten of klassieke ensembles die nieuwe wegen zoeken? En hoe met festivals, podia, talentontwikkelplekken, de moeizame arbeidsmarkt? Elke gemeente, provincie of fonds neemt haar eigen ad-hocbeslissingen. Lang niet altijd zijn dat beslissingen die de muzieksector als geheel vooruitbrengen. De gesubsidieerde sector vormt in elk geval geen afspiegeling van wat er aan muzikale krachten borrelt in Nederland.

Hoe moet het dan wel? Hoe kunnen we het overheidsbudget voor muziek zo besteden dat het een basis legt onder die hele brede muzieksector, zonder dat de verschillende spelers in het ecosysteem elkaar verdringen? Een muziekbeleid waarin kruisbestuiving, samenwerking en creatie eerder worden aangemoedigd, dat speelruimte geeft aan componisten, ensembles, artiesten in alle fasen van hun ontwikkeling, en dat vooral ook niemand uitsluit? Van de spelers in het muzikale ecosysteem en van verschillende overheden horen we steeds vaker de wens om een beter afgestemd muziekbeleid, met meer aandacht voor verschillende genres en diversiteit. Hoe ontwerpen we dat?

Wat ons passend lijkt als basis voor een integraal, inclusief muziekbeleid, is om alle verschillende actoren in het muzikale ecosysteem in relatie tot elkaar te bezien, rekening houdend met hun voornaamste rollen in het landschap. Dan hebben we het over individuele kunstenaars (uitvoerend en creërend), producerende instellingen, presenterende instellingen, instellingen voor talentontwikkeling, instellingen voor muziekeducatie, ondersteunende instellingen, kunstvakopleidingen en media, dwars door alle genres heen. Brengen we al deze actoren in kaart, en bekijken we welke rollen zij spelen in het ecosysteem, dan kunnen we vervolgens bekijken waar de gaten vallen, in welke functies onvoldoende wordt voorzien en waar dus koesteren, ingrijpen, stimuleren of bijsturen vanuit de overheid wenselijk is.

De zes omschreven genres analyseren we in dit advies daarom zo veel mogelijk in samenhang met elkaar. Eerst bekijken we per genre hoe zaken als productie en creatie, presentatie en digitale distributie, opleiding en talentontwikkeling, educatie en participatie, beheer, behoud en reflectie zijn georganiseerd. Ook laten we zien hoe al deze genres zijn vertegenwoordigd in het muziekbeleid. De weerslag hiervan is te vinden in Het muzikale ecosysteem.

Vervolgens zoomen we uit en proberen we onze vinger te leggen op actuele artistieke, maatschappelijke en economische ontwikkelingen in de muzieksector, waarbij we zien dat ze nagenoeg alle uitvoerende en creërende musici in Nederland aangaan. Zo proberen door het hele land muziekmakers hun relatie tot de omgeving te verstevigen; kampen musici door alle genres en deelsectoren heen met matige arbeidsomstandigheden en zien we door de hele sector heen hoe ons traditionele palet wordt verrijkt met invloeden uit andere muzikale culturen (al loopt het niet-gesubsidieerde deel van de sector hierin zichtbaar voorop).

De dwarsdoorsnede die hierdoor ontstaat van de Nederlandse muzieksector geeft ons handvatten voor het ontwerpen van een integraal en inclusief muziekbeleid. Hiervoor laten we ons leiden door de vier cultuurpolitieke doelen die de raad onlangs heeft geformuleerd als uitgangspunt voor cultuurbeleid.

Actoren in de Nederlandse muzieksector

  • Individuele kunstenaars (uitvoerend en creërend)
    Dirigenten, musici/muzikanten, zangers, rappers, dj’s, componisten, producers, liedschrijvers
  • Producerende instellingen
    Orkesten, ensembles, bands, koren, productiekernen
  • Presenterende instellingen
    Podia, festivals
  • Instellingen voor talentontwikkeling
    Productiehuizen (alsmede enkele producerende en presenterende instellingen)
  • Instellingen voor muziekeducatie
    Muziekscholen (en primair en voortgezet onderwijs, alsmede enkele producerende en presenterende instellingen)
  • Instellingen voor muziekparticipatie
    Amateurverenigingen, culturele centra (alsmede enkele producerende en presenterende instellingen)
  • Ondersteunende instellingen
    Belangenverenigingen, koepels, kennis- en onderzoekscentra, collectie- en erfgoedinstellingen, netwerkplatforms, private fondsen, evenementorganisatoren
  • Opleidingen
    Mbo’s, hbo’s universiteiten
  • Distributeurs
    Platenmaatschappijen, muziekuitgevers, streamingdiensten
  • Media
    Televisiezenders, radiozenders, internetplatforms (publiek en commercieel)

De rol van de overheid

Hoe ziet het huidige overheidsbeleid voor muziek er eigenlijk uit? In de veelkleurige, grote muzieksector, waarin naar schatting jaarlijks minimaal 865 miljoen euro omgaat, speelt de overheid naar verhouding een kleine rol, maar wel in sommige aspecten een cruciale. 3 Net als in het overige podiumkunstenveld zijn het Rijk, provincies en gemeenten in de jaren ’80 overeengekomen dat het Rijk vooral verantwoordelijk is voor het professionele aanbod (dit betrof destijds vooral de symfonische orkesten), de provincies voor het aanbod op provinciaal niveau en de gemeenten voor de afname. 4 Langs grote lijnen houden de overheden hier nog altijd aan vast, maar vanuit hun eigen beleidsprioriteiten nemen ze ook andere taken op zich. De amateursector valt bijna geheel onder de verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies, al vindt enige landelijke inmenging hier plaats via het Fonds voor Cultuurparticipatie.

In de praktijk betekent dit dat veel concertzalen, theaters en poppodia, maar ook veel festivals, worden gesubsidieerd door gemeentelijke en soms provinciale overheden. Zonder deze steun zou het fijnmazige netwerk van speelplekken voor de muziek niet kunnen bestaan. Omdat het voor veel podia echter lastig is om risicovol aanbod te programmeren en musici naar behoren te honoreren – ze komen daarbij vaak niet uit de kosten, publiek blijft mogelijk weg – springt het Fonds Podiumkunsten landelijk bij door het verlenen van afnamesubsidies aan podia en festivals. Ook ondersteunen het Rijk en vooral het Fonds Podiumkunsten een substantieel aantal festivals meerjarig. De landelijk gesubsidieerde muziek moet immers wel op de podia te horen (kunnen) zijn.

De productie en innovatie van muziek wordt, zoals gezegd, voor een klein gedeelte ondersteund door het Rijk. Daarnaast zijn ook de meeste gemeenten en provincies de afgelopen decennia gaan investeren in de muziekproductie in hun omgeving, met meerjarige en projectmatige subsidies voor ensembles, orkesten en bands die passen binnen hun gemeentelijke cultuurbeleid.

Wat opvalt, is dat de afstemming die overheden in de jaren ’80 overeenkwamen in de loop der jaren sterk is verwaterd. Ook heeft die afstemming bijna uitsluitend betrekking op de productie en afname van (een klein segment van de) muziek. Over andere onmisbare facetten van het muziekveld, zoals educatie, talentontwikkeling, inclusie, experiment en onderzoek of de aansluiting tussen het amateurveld en de professionele sector, bestaat veel minder of zelfs geen afstemming tussen de overheden. Daarbij is de aanbod- en vraagsubsidiëring die in de loop der decennia voor de muzieksector is ontwikkeld niet evenredig passend voor alle spelers in het muzikale ecosysteem, zoals we zullen zien; de urban scene heeft bijvoorbeeld heel andere ondersteuningsbehoeften dan de symfonieorkesten.

Cultuurpolitieke doelen

De Raad voor Cultuur heeft onlangs vier doelstellingen geformuleerd waarin in zijn ogen het cultuurbeleid idealiter zou moeten voorzien. Zo vinden wij het ten eerste, vanuit het perspectief van de maker, belangrijk dat creatief talent in staat is zich optimaal artistiek te ontplooien. Dat maakt het Rijk en andere overheden er medeverantwoordelijk voor dat Nederland beschikt over de juiste faciliteiten en begeleidingsmogelijkheden voor elke fase van de culturele loopbaan, voor elke vorm van creatief talent, waar ook in het land.

Een tweede doelstelling is dat iedereen in Nederland, ongeacht leeftijd, culturele achtergrond, inkomen of woonplaats, optimaal toegang heeft tot kunst en cultuur. Dat betekent dat de overheid erop moet toezien dat er voldoende mogelijkheden zijn voor kinderen en volwassenen om kennis te maken met kunst en cultuur en dat er een breed, door het land gespreid cultuuraanbod is voor iedereen. Belangrijk is ook dat het gezamenlijke publiek van gesubsidieerd (maar ook van niet-gesubsidieerd) aanbod een afspiegeling is van de maatschappij, wat vraagt om een breed aanbod in termen van genres, stijlen en aanbiedingsvormen.

Ten derde vinden wij het belangrijk dat de overheid zich bekommert om een pluriform aanbod van kunst en cultuur, waarin het bestaande wordt gekoesterd en het nieuwe wordt omarmd. Dit brengt voor de overheid de verantwoordelijkheid met zich mee om een veelzijdig cultureel aanbod te ondersteunen, met gevestigd én nieuw aanbod, en om te zorgen voor het bewaren, onderhouden, ontsluiten en steeds opnieuw betekenisgeven aan tradities. Daarvoor is zowel het kunnen blijven spelen van de canon van belang, als het confronteren van die canon met nieuwe interpretaties, vormen, genres, stijlen en uitvoeringswijzen; dat gebeurt bijvoorbeeld als symfonische orkesten of klassieke ensembles hun repertoire verbreden, maar ook als luisteraars in een stad de ene avond een symfonie van Beethoven of Mahler kunnen beluisteren en de volgende avond een nieuw werk van een hedendaagse componist, of een antwoord op Beethoven door een dj. Hoewel de landelijke overheid niet alles kan ondersteunen, is het belangrijk dat ze topkwaliteit in diverse genres erkent, koestert en beloont; toonaangevende ontwikkelingen met nationaal of internationaal aanzien, die het culturele veld verder kunnen helpen door hun voorbeeldfunctie of voortrekkersrol. Evenzo verdienen initiatieven en ontwikkelingen die kleur en kwaliteit geven aan provincies of steden de aandacht.

De vierde doelstelling waaraan het cultuurbeleid volgens ons moet bijdragen, is dat de samenleving fungeert als veilige haven voor cultuur, waar kritische reflectie kan plaatsvinden op de maatschappij en haar inwoners, en waar via kunst elk debat mag worden gevoerd zonder ten prooi te vallen aan beknotting van vrijheid of censuur. Hier brengen we het oude Thorbecke-principe nog eens in herinnering, dat zegt dat de politiek zich niet moet bemoeien met de inhoud van kunst en cultuur. Het betekent voor de muziek dat de overheid goed zal moeten bekijken wat er in de maatschappij leeft aan muzikale krachten, zonder te redeneren vanuit een vooringenomen overheidsstandpunt over welke muziek van grotere waarde is.

Wat betekenen deze doelstellingen nu voor het muziekbeleid zoals dat er op dit moment uitziet? In deze analyse werpen wij hier ons licht op, maar één ding blijkt al heel duidelijk uit het bovenstaande: een cultuurbeleid dat blijft varen op oude afspraken over productie en afname en dat niet voortkomt uit een integrale, inclusieve visie op de muzieksector van vandaag is gedoemd te falen. Voordat overheden besluiten om de ene artiest, het ene experiment of het ene festival wél te ondersteunen en het andere niet, zullen ze gezamenlijk de vraag moeten beantwoorden waartoe hun inspanningen in de muzieksector dienen. Daarbij zullen ze zich rekenschap moeten geven van de kenmerken en dynamiek van de muzieksector als geheel.

Muziek in relatie tot andere domeinen

Voordat we overgaan tot een verkenning van het veld nog dit: de muziekwereld kan niet geïsoleerd worden beschouwd van andere kunstvormen en cultuuruitingen, zowel op als naast het podium. Muzikanten werken vaak mee aan theater-, dans- en muziektheaterproducties; een opera zonder live orkest is praktisch ondenkbaar, maar ook in teksttoneel maken vaak enkele muzikanten hun entree of klinkt muziek van een band. Muziek wordt gebruikt voor films, dramaseries, hoorspelen, documentaires, performances en beeldende installaties, digitale kunstprojecten, reclames, websites en ga zo maar door. Muziek geeft inhoud aan radioprogramma’s. Volksartiesten, ensembles en popacts luisteren feesten op, dancefeesten bestáán bij de gratie van de muziek die er wordt gedraaid. En ook de sociale kant van muziek mogen we niet vergeten; in de zorg zijn sommige patiënten zeer gebaat bij muziektherapie en in het jongerenwerk wordt soms gebruikgemaakt van hiphop om sociaal-maatschappelijke doelstellingen te bereiken. 5

Het speelterrein van de muziek is groot en nieuwe composities klinken op de onverwachtste plekken. In 2016 speelde het New Rotterdam Jazz Orchestra zijn ‘Rotterdam Suite’ onder andere in de haven, de Markthal en een Surinaams bejaardentehuis. En in 2017 nam een speciaal samengesteld Nederlands-Vlaams orkest in het Belgische Mol de door René Merkelbach gecomponeerde ‘Symfonica Symbolica’ op voor de nieuwe Efteling-attractie Symbolica. We bedoelen maar: muziek is uit onze samenleving niet weg te denken. In het vervolg van deze analyse zoomen we vooral in op de artistieke, kunstinhoudelijke muziekpraktijk, maar niet zonder ons van de veel ruimere betekenis van het muzikale veld bewust te zijn.

Cultuur voor stad,
land en regio.
Raad voor Cultuur, 2017

Een lijst van gesprekspartners is opgenomen in de bijlagen.

Bedrag afkomstig uit PwC, 2017.

Entertainment & MediaOutlook for the Netherlands 2017 – 2021.
PwC, 2017

Een uitzondering werd gemaakt voor de orkesten in de drie grote steden;
het Koninklijk Concertgebouworkest in Amsterdam, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het Residentie Orkest in Den Haag kwamen onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en gemeenten.

Kunstfactor beschreef deze vorm in 2011 als ‘welzijnshiphop’, niet te verwarren met hiphop die uit artistieke motivaties tot stand komt en waarop we in dit advies hoofdzakelijk doelen als we het over hiphop hebben.