Het muzikale ecosysteem

In dit hoofdstuk schetsen we een beeld van de brede muzieksector in Nederland. We laten zien welke actoren deel uitmaken van het ecosysteem en hoe zij in relatie tot elkaar staan. We gaan vooral in op de aanbodzijde van het veld, door in vogelvlucht te schetsen hoe de verschillende genres ervoor staan in Nederland. Daarnaast kijken we kort naar de podia en festivals waar muziek in Nederland wordt opgevoerd, de digitale distributie, de plekken voor talentontwikkeling en opleiding en tot slot naar de ondersteunende instellingen.

Inleiding

Wanneer we de programma’s van pop- en concertzalen, theaters, festivals, clubs en andere podiumplekken eens bekijken, of als we achter onze laptop de streaminglijsten van diensten als Spotify of YouTube oproepen, rijst daaruit een gevarieerd beeld op van de Nederlandse muzieksector. Van grootstedelijke evenementen van internationale uitstraling, zoals het North Sea Jazz Festival, het Holland Festival of het Amsterdam Dance Event, tot in de kleinste pophonken in steden en dorpen in het hele land presenteert zich avond na avond een waaier aan zangers, dj’s, musici en artiesten, die zich uiten via dance en elektronische muziek, popmuziek, urban muziek, wereldmuziek, jazz en geïmproviseerde muziek, klassieke muziek en alle mogelijke mengvormen. Elke avond klinkt in Nederland een polyfonie aan klanken; sommige door middel van inventieve software uitgevoerd, andere zorgvuldig van blad gespeeld, weer andere door middel van improvisatie tot stand gebracht. De totale Nederlandse muzieksector is zeer omvangrijk en kent naar schatting 15.000 professionele musici, zangers en componisten, en dan hebben we het nog niet over alle distributeurs, boekers, programmeurs, zaaldirecteuren, marketingmedewerkers, ticketverkopers, garderobemedewerkers en barpersoneel die achter de schermen werkzaam zijn. 1 Samen bereiken ze alleen al op de podia die zijn aangesloten bij de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) en de Vereniging van Nederlandse Poppodia en -Festivals (VNPF) 8,5 miljoen live bezoekers en talloze streaming- en radioluisteraars per jaar, een ongekend groot aantal. 2 De 25 muziekinstellingen die in 2015 via structurele landelijke subsidieregelingen werden ondersteund, bereikten in dat jaar ruim 1,4 miljoen toeschouwers. 3 Daarnaast is er dan nog een amateurveld waar je u tegen zegt; bijna elke gemeente heeft wel een of meer amateurorkesten en een aantal zangkoren met betrokken leden die een paar keer per jaar optreden in hun gemeenschap.

In dit hoofdstuk schetsen we in vogelvlucht welke actoren samen de muzieksector in Nederland bepalen. Waar nodig doen we dat per genre om de eigen dynamiek van elk genre te onderstrepen en alvast een blik te werpen op hun onderscheidende positie in het cultuurbeleid. We kijken naar de kunstenaars en de producerende instellingen (Kunstenaars en producerende instellingen), naar de plekken waar zij hun werk live spelen (Presentatieplekken: podia en festivals), naar de digitale distributie (Digitale distributie), naar plekken voor talentontwikkeling (Talentontwikkeling), naar de opleidingsmogelijkheden (Kunstvakonderwijs) en ten slotte naar de ondersteunende instellingen die zorgdragen voor belangenbehartiging, kennisvergroting, documentatie, archivering en discours (Ondersteunende instellingen). We nemen voornamelijk de professionele muzieksector in ogenschouw, maar we werpen ook een blik op de amateursector.

Kunstenaars en producerende instellingen

Klassieke en hedendaagse gecomponeerde muziek

Nederland telt een grote hoeveelheid klassieke orkesten, ensembles en koren op professioneel, semiprofessioneel en amateurniveau. 4 Er zijn grote symfonieorkesten met meer dan honderd musici, kleinere symfonieorkesten met zo’n zestig musici, er zijn grote en kleinere kamerorkesten met bezettingen tot zo’n 34 man, er zijn kamermuziekensembles als pianotrio’s, strijkkwartetten en rietkwintetten en er zijn koren gespecialiseerd in allerlei vormen van muziek. In het amateurveld zijn vele klassieke muziekverenigingen actief. Al deze orkesten, ensembles en koren spelen in concertzalen en theaters, op festivals, in buurthuizen en in horecagelegenheden, en als de middelen het toelaten ook over de grens.

Ensembles en orkesten

Hoeveel ensembles en orkesten er in Nederland precies zijn, is moeilijk te achterhalen. Het Muziek Centrum Nederland (MCN) becijferde in 2011 dat er op dat moment in Nederland zo’n 1.100 kamermuziekensembles actief waren. 5 We kunnen onderscheid maken tussen professionele ensembles en amateurensembles, en tussen ensembles die het hele jaar door actief zijn en ensembles die een paar keer per jaar bij elkaar komen of alleen kortdurend bestaan omwille van een bepaald artistiek project. Veel musici en zangers bewegen zich als freelancer tussen verschillende ensembles, anderen combineren hun ensemblewerk met bijvoorbeeld een parttimebaan als orkestlid of muziekdocent.

De term ‘ensembles’ doet een eenvormigheid vermoeden die niet correspondeert met de identiteit van deze grote groep spelers. Behalve rond klassieke muziek formeren zich ook veel ensembles rond de jazz en geïmproviseerde muziek, met alle denkbare mengvormen. Het gaat hier om organisaties met musici tussen de twee en ruim dertig musici, van pianoduo tot strijkkwartet, van zangkoor tot slagwerkgroep, van jazzcombo tot strijkorkest.

Vanaf de jaren ’70 heeft zich een sterke Nederlandse ensemblecultuur ontwikkeld die tot ver over de grens bekend werd en zich vooral richtte op de vernieuwing van de muziek en de uitvoeringspraktijk daarvan. Tot de jaren ’90 maakte deze ensemblecultuur een professionaliseringsslag door. In Amsterdam opende in 2005 het Muziekgebouw aan ’t IJ, dat geldt als belangrijke ontmoetingsplek voor ensembles. Een aantal ontwikkelingsgerichte ensembles, hoe divers hun specialisaties ook zijn, onderhouden sindsdien nauwe banden met elkaar om gezamenlijk de variëteit aan muziek te vergroten en de ontwikkeling van nieuwe muziek te stimuleren.

De populariteit van de Nederlandse ensemblecultuur over de grens is nog altijd zichtbaar in de exportcijfers; in 2016 gaven Nederlandse ensembles en orkesten in totaal 819 klassieke-muziekoptredens en 38 hedendaagse-muziekoptredens in het buitenland. 6 De meest buiten Nederland optredende groepen waren Ton Koopman (66 keer, waarvan 31 keer met zijn Amsterdam Baroque Orchestra & Choir), het Ricciotti Ensemble (44 keer) en het Koninklijk Concertgebouworkest (30 keer).

Meerjarig gesubsidieerde ensembles
Het grootste deel van de professionele ensembles en orkesten wordt niet structureel gesubsidieerd maar werkt ongesubsidieerd of ontvangt projectsubsidies van provincie, gemeente of fondsen. Een beperkte toplaag kan rekenen op meerjarige subsidiëring van provincie of gemeente, zoals het Amsterdams Andalusisch Orkest, Cello8tet Amsterdam, Sinfonia Rotterdam of het Valerius Ensemble in Enschede.

Een zeer beperkt aantal professionele muziekorganisaties ontvangt een meerjarige activiteitensubsidie van het Fonds Podiumkunsten; in 2017 gaat het om 29 organisaties, waarvan er achttien (62 procent) zich vooral met oude, klassieke en/of hedendaags gecomponeerde muziek bezighouden, twee met popmuziek (0,7 procent) en negen met jazz en/of cross-over (31 procent). 7 Onder deze ensembles is er in de lopende subsidieperiode één koor. 8 Veel van deze organisaties zijn gevestigd in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, maar hun speelpraktijk is landelijk en vaak ook internationaal. In de periode 2013 – 2015 speelden de meerjarig door het Fonds Podiumkunsten ondersteunde muziekorganisaties samen ongeveer even veel in de rest van het land als in de vier grote steden, respectievelijk 39,4 en 38,5 procent. In totaal bereikten ze per jaar bijna een half miljoen bezoekers. Een aanzienlijk deel van hun concerten werd in het buitenland gespeeld (22,1 procent).

Zeventien Nederlandse professionele ensembles zijn aangesloten bij de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK).

Symfonische orkesten

Een aparte positie binnen de klassieke muziek nemen de symfonische orkesten in: orkesten die met zestig à honderd musici (voornamelijk) symfonisch repertoire uitvoeren. Hiervan kent de professionele muziekwereld er een aantal en ook onder amateurmusici zijn klassieke symfonieën populair. De muziek die in het kader van de culturele basisinfrastructuur (BIS) wordt ondersteund, betreft voornamelijk symfonische muziek: de BIS biedt plaats aan negen orkesten voor symfonische muziek en één orkest voor pop- en jazzmuziek. Zij houden zich bezig met het uitvoeren van het klassieke symfonische repertoire maar slaan daarnaast ook steeds meer verbindingen naar de huidige maatschappij door ander symfonisch werk toe te voegen aan hun repertoire, in kleinere bezettingen en op alternatieve locaties te spelen en door nieuwe concertvormen te ontwikkelen voor nieuwe doelgroepen. De negen orkesten die in 2015 deel uitmaakten van de BIS trokken dat jaar 918.562 bezoekers en realiseerden bijna 23 miljoen euro aan publieksinkomsten. 9

Via een andere structuur gefinancierd, maar evenzeer onderdeel van het symfonische orkestenlandschap is het Radio Filharmonisch Orkest, dat vanuit de mediabegroting wordt gefinancierd als onderdeel van de Stichting Omroep Muziek (SOM). Dit orkest speelt een aantal succesvolle mediaseries, zoals de NTR ZaterdagMatinee en het AVROTROS Vrijdagconcert, en experimenteert daarnaast eveneens met nieuwe concertformules; ook heeft het als taak onbekender werk en nieuwe composities uit te voeren.

Een klein aantal professionele symfonieorkesten opereert zonder subsidie, zoals het Amsterdam Symphony Orchestra, in 2003 opgericht door dirigent en ondernemer Peter Santa, en de Nieuwe Philharmonie Utrecht, in 2009 opgericht door violist-dirigent Johannes Leertouwer. Veruit het bekendste ongesubsidieerde symfonieorkest is het Johann Strauss Orkest van André Rieu; met zijn geliefde driekwartsmaat – de wals – veroverde Rieu met het enige ongesubsidieerde, professionele orkest van deze omvang (vijftig tot zestig musici) de podia in binnen- en buitenland, met als resultaat meer dan veertig miljoen verkochte cd’s en dvd’s en talloze Nederlandse en internationale prijzen. Met 75 optredens over de grens in 2015 is hij de enige klassieke-muziekartiest in de top-100 van meest in het buitenland optredende Nederlandse artiesten. 10

Orkesten in de culturele basisinfrastructuur

De negen symfonieorkesten in de BIS leggen zich hoofdzakelijk toe op het zo goed mogelijk uitvoeren van het klassieke symfonische repertoire, inclusief nieuwe composities. Daarnaast geven ze ook kamermuziekuitvoeringen in ensembleverband en kinderconcerten, en experimenteren sommige orkesten met nieuwe concertformules of ander repertoire, zoals filmmuziek. Het Metropole Orkest legt zich toe op groot bezette pop- en jazzmuziek. Een functie van de orkesten die nog te weinig op het netvlies staat van overheden is dat ze vaak verbindingen slaan naar de amateurmuziek (zoals de hafabra-sector), het muziekonderwijs, het bedrijfsleven en het bredere culturele veld in hun eigen regio. De meeste orkesten concentreren hun werkzaamheden voornamelijk in de eigen omgeving, waar musici ook vaak lesgeven, educatieve projecten begeleiden of musiceren in ensembleverband – al dan niet binnen hun baan bij het orkest. Enkele orkesten (Koninklijk Concertgebouworkest, Rotterdams Philharmonisch Orkest) hebben ook een sterke internationale functie. Gemiddeld speelden de orkesten in de BIS in de periode 2013 – 2016 8 procent van hun concerten in het buitenland. Het Koninklijk Concertgebouworkest doet in de periode 2017 – 2020 alle 28 landen van de Europese Unie aan en toert daarnaast in de Verenigde Staten en Azië.

In 2015 hebben de BIS-orkesten en het Radio Filharmonisch Orkest zich verenigd in de Vereniging van Nederlandse Orkesten (VVNO), die zich onder andere ten doel stelt de bijdrage van de orkesten aan de culturele en maatschappelijke omgeving te evalueren en te vergroten, het werkgeverschap te optimaliseren en hun behoeften onder de aandacht te brengen van overheden en andere partners.

Militaire orkesten

Behalve op de cultuur- en mediabegroting van het ministerie van OCW heeft ook het ministerie van Defensie op zijn begroting van oudsher een post voor muziek. De Nederlandse krijgsmacht telt tegenwoordig nog acht muziekgezelschappen, variërend van de Marinierskapel der Koninklijke Marine tot het Trompetterkorps der Koninklijke Marechaussee. Elk orkest kent ook ensembles in kleinere bezetting, zoals koperkwintetten, klarinetkwartetten of steelbands. De militaire gezelschappen verzorgen muziek bij militaire ceremonies en staatsaangelegenheden, zoals commando-overdrachten, ceremoniële ontvangst van bevriende staatshoofden, de 4-meiherdenking en wanneer een nieuwe ambassadeur geloofsbrieven aanbiedt aan de koning. Daarnaast geven ze ook publieksconcerten; zo waren er themaprogramma’s over bijvoorbeeld 350 jaar Korps Mariniers of 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden en zal in 2019 aandacht worden geschonken aan 200 jaar Militaire Muziek in het Koninkrijk. Hieraan werken vaak bekende artiesten mee. Verder zijn er jaarlijks educatieprogramma’s, schoolconcerten en speciale programma’s in het kader van de erkenning en waardering van veteranen. In 2016 werden zo’n 900 optredens gegeven. Er is bovendien een sterke verbinding met de orkesten van Politie en Douane en de Reünieorkesten op militaire leest, die zich met name in het amateursegment begeven. De militaire orkesten en het Impresariaat Militaire Muziek Krijgsmacht tellen bij elkaar 276 fte, waarmee Defensie een van de grootste werkgevers van beroepsmusici in Nederland is. Hiermee is circa 12 miljoen euro per jaar gemoeid.

Jazz en geïmproviseerde muziek

Net als in de klassieke muziek zien we ook in de jazz en geïmproviseerde muziek een landschap van professionals, semiprofessionals en amateurmusici, die zowel solo als in ensemble-, orkest- of koorverband optreden. De jazzsector is relatief klein; negen jaar geleden zouden er zo’n 1.500 actieve professionele jazzmusici zijn geweest, sindsdien zijn er geen tellingen bekend. 11 Toch heeft de Nederlandse jazz een stevige internationale positie verworven. De grenzen tussen klassieke muziek en jazz zijn diffuus; veel musici en ensembles combineren beide genres of spelen mengvormen. Ook schuren veel jazzmusici aan tegen de pop.

Typerend aan de jazzsector is dat de meeste muzikanten in uiteenlopende ensembles spelen: jazzmusici die aan slechts één band zijn verbonden, zijn zeldzaam. Deels heeft dit te maken met het verzamelen van inkomen, maar vaak toont zich hierin ook de artistieke veelzijdigheid van muzikanten. Zo wisselt een saxofonist als Benjamin Herman de dansbare soul- en latin-jazz van New Cool Collective af met de gypsy-jazz van het Robin Nolan Trio, de jazzrock van Jan Akkerman en vrije improvisaties op basis van het repertoire van Misha Mengelberg. Sommige bands spelen langdurig in dezelfde bezetting, zoals het Artvark Saxophone Quartet, andere groepen komen alleen voor een bepaald project bij elkaar tijdens een tournee of zelfs een enkel concert. De dwarsverbanden tussen jazzmusici zijn eindeloos.

Een keerzijde van deze insulaire organisatie is een hoge mate van versnippering in de jazzsector. Toen in 2008 zeven muziekorganisaties opgingen in het Muziek Centrum Nederland, waren daar drie instellingen bij die zich tot die tijd onafhankelijk van elkaar hadden beziggehouden met jazz: de Dutch Jazz Connection, de Nederlandse Jazzdienst en het Nederlands Jazz Archief. De Beroepsvereniging Improvisatie Muzikanten representeert tegenwoordig slechts een klein deel van de jazzmuzikanten; in augustus 2017 waren er 139 muzikanten bij aangesloten.

De meeste subsidieregelingen die landelijk en in gemeenten bestaan voor klassieke orkesten, ensembles en koren zijn ook beschikbaar voor jazz en geïmproviseerde muziek. In de periode 2017 – 2020 ontvangen acht jazzensembles een meerjarige subsidie van het Fonds Podiumkunsten en ook worden jazzensembles vaak via projectregelingen ondersteund. 12 Onder de meerjarig gesubsidieerde ensembles vallen vaak meer formaties; zo spelen achttien ensembles onder de vlag van muzikantencollectief DOEK. In de BIS is sinds 2017 het Metropole Orkest opgenomen, een orkest voor pop- en jazzmuziek.

Jazz op internationale podia
Voor Nederlandse jazzmuzikanten is de wereld hun podium; in 2016 stonden er ruim zeshonderd concerten van meer dan honderd verschillende acts in het buitenland en ook werken Nederlandse musici vaak als sidemen mee met buitenlandse groepen. 13

Die populariteit begon in de jaren ’60. In die tijd ontstond rond artiesten als Willem Breuker, Misha Mengelberg en Theo Loevendie de ‘New Dutch Swing’, de typisch Nederlandse variant van improvisatiemuziek met invloeden uit de freejazz, Europese avant-gardecomposities en absurdisme. Nog altijd is deze stroming tot in het buitenland invloedrijk en levendig; het toonaangevende Amerikaanse jazztijdschrift DownBeat nam in zijn overzicht ‘80 coolest things in jazz today’ in 2014 een handvol niet-Amerikaanse spelers op, onder wie Han Bennink en het ICP Orchestra (Instant Composers Pool).

Langzamerhand verschijnen er ook nieuwe Nederlandse namen op het netvlies van buitenlandse smaakmakers. Zo stond in de laatste Critics Poll van het Amerikaanse jazztijdschriftblad ‘Downbeat’, al sinds de jaren ’60 een toonaangevend overzicht van ‘who’s hot in jazz’, saxofonist Tineke Postma hoog vermeld in de categorieën ‘rising star soprano sax’ en ‘rising star alto sax’. 14 De docentschappen van bijvoorbeeld Ben van Gelder en Reinier Baas vormen voor sommige buitenlandse muziekstudenten aanleiding om in Nederland te komen studeren.

Veel musici hebben desondanks de indruk dat de internationale positie van Nederlandse jazz terugloopt en ervaren dat het moeilijker wordt om buitenlandse optredens te regelen. Onder andere het wegvallen van de Dutch Jazz & World Meeting na het stopzetten van Muziek Centrum Nederland per 2013 lijkt hier debet aan; dit showcasefestival verleidde veel buitenlandse programmeurs tot een bezoek aan Nederland.

Popmuziek

De popmuziek in Nederland heeft zich sinds haar pioniersperiode in de jaren na de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld tot een zeer heterogeen veld. Er klinkt een grote muzikale diversiteit, van symfonische metal tot liedjes van singer-songwriters, van reggae tot blues, van boybands tot relipop. De muziek varieert van kleinschalig vernieuwend tot grootschalig commercieel, kan gelaagd en complex zijn of zeer toegankelijk, en is te horen op alle mogelijke locaties, van intieme huiskamers en cafés tot poppodia, schouwburgen en bomvolle stadions. Hoewel de meeste artiesten zich bewegen in het livecircuit, zijn er ook acts die alleen in opgenomen vorm bestaan.

De grens tussen amateur- en professionele spelers is in de popmuziek minder scherp te trekken dan in de klassieke muziek. Lang niet iedere popmuzikant is geschoold aan een kunstvakopleiding en veel op professioneel niveau spelende artiesten kunnen niet van hun muziek leven. De popsector kent vele spelers die het amateurniveau ver zijn ontstegen, maar desondanks hun inkomen uit andere werkzaamheden halen. 15 Recente cijfers zijn er niet, maar in 2008 schatten Kunstfactor en de Popunie dat zo’n 100.000 mensen minstens één à twee keer per maand optraden, de helft van hen zelfs wekelijks. 16

Een festival als de Popronde biedt jaarlijks een selectie van 120 opkomende Nederlandse bands en artiesten de kans om intensieve speel- en tourervaring op te doen. Invloedrijke bands als Racoon, Mister and Mississippi, Blaudzun, Go Back to the Zoo en De Staat zetten hier hun eerste stappen om te kunnen doorbreken naar een groot publiek. Boven op een brede, vruchtbare voedingsbodem bloeit de toplaag van de Nederlandse popmuziek: Nederlandse bands als Kensington en Anouk verkopen de Ziggo Dome, met een capaciteit 17.000 bezoekers, meerdere avonden uit.

Dat Nederlandse popmuziek ook een groeiende afzet in het buitenland kent, blijkt uit cijfers over de exportwaarde van Nederlandse muziek. Acts als Jacco Gardner, My Baby of de metalband Delain treden ieder zo’n honderd keer per jaar op in het buitenland en een artiest als Caro Emerald bespeelt prestigieuze podia als de Royal Albert Hall in Londen. Om de dominantie van Amerikaanse, Britse en soms ook Zweedse bands op de popmarkt te trotseren, startte in 2003 mede op Nederlands initiatief het European Talent Exchange Program, met de jaarlijkse popconferentie Eurosonic Noorderslag als centraal ontmoetingspunt en showcase voor opkomende Europese bands.

Bij overheden neemt de aandacht voor popmuziek gestaag toe. Ontwikkelde beleidsinstrumenten betreffen vooral de afnamekant, waarbij subsidie wordt verstrekt aan podia en festivals die popacts programmeren. Behalve dat veel gemeenten poppodia en theaters ondersteunen, heeft het Fonds Podiumkunsten enkele afnamesubsidieregelingen voor zalen. Zij worden zo in staat gesteld popmuzikanten redelijker gages te betalen of om bands die nog geen vast publiek hebben gevonden toch te programmeren, omdat het risico deels voor rekening komt van het FPK. In geringe mate draagt het Rijk ook bij aan de productie van popmuziek; onder de meerjarig door het Fonds Podiumkunsten gesubsidieerde ensembles zijn in de periode 2017 – 2020 twee popgroepen: De Staat en De Kift. 17

Het Nederlandse lied
Een muziekgenre dat over het algemeen nog weinig beleidsaandacht heeft gekregen, is dat van de Nederlandse volksmuziek of het Nederlandse lied; het muziekgenre dat klinkt in programma’s als ‘Bloed, Zweet en Tranen’, op commerciële zenders als RadioNL en TV Oranje, en op festivals als het Mega Piraten Festijn. Artiesten als Frans Bauer, Django Wagner en Marianne Weber zijn er populaire vertegenwoordigers van. Dit genre is lastig af te bakenen; in dit geval werkt zelfs de aanduiding verwarring in de hand. Vaak wordt de term ‘Nederlandstalig’ gebruikt, maar niet alle muziek die in het Nederlands wordt gezongen kan onder dit genre worden geschaard. Sterren NL heeft het over ‘Nederlandstalige en volkse muziek’, het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en BumaNL gebruiken de term ‘levenslied’, en soms wordt de muziek ook aangeduid als ‘Hollandstalig’ of als ‘schlager’.

Deze muziekpraktijk speelt zich grotendeels af buiten de reguliere podia en platforms. Optredens vinden meestal plaats op informele locaties zoals cafés, partycentra en feesttenten. Landelijke radio en televisie besteden er, op enkele programma’s van AVROTROS na, doorgaans beperkt aandacht aan.

Toch is dit muzieksegment serieus van omvang. Volgens het SCP heeft 6 procent van de Nederlandse bevolking van zes jaar of ouder in 2014 een ‘levenslied’-optreden bezocht, met een bezoekfrequentie van 0,2 keer per Nederlander; dat komt neer op zo’n 3 miljoen bezoeken. De bezoekfrequentie is vergelijkbaar met die van jazz, dance en urban muziek, en het bereik is iets hoger dan dat van opera. Volgens onderzoek naar volkse muziek vonden er in dit segment in 2014 circa 12.500 optredens plaats, waarmee artiesten ongeveer 37 miljoen euro aan inkomsten wisten te verwerven. 18

De ROC Rijn IJssel in Arnhem biedt per 2017 een mbo-opleiding die zich specifiek op dit genre richt: De School van het Nederlandse lied.

Wereldmuziek

Een gebied dat bestaat bij de gratie van zijn fluïditeit is de wereldmuziek, een genre met stevige raakvlakken met klassieke en hedendaagse muziek, jazz en popmuziek. In de jaren ’80 werd de term ‘wereldmuziek’ gemunt om vooral niet-westerse muziek onder de aandacht te brengen. Muziek geïnspireerd door Antilliaanse, Kaapverdische, Surinaamse, Turkse en Indiase tradities maakte toen mondjesmaat haar entree in de Europese zalen, ook in Nederland, maar moest nog vechten om erkenning. Door de muziek te presenteren als ‘wereldmuziek’ en haar apart te vertegenwoordigen, kon het belang ervan voor luisteraars, media en zalen worden onderstreept.

Inmiddels maakt de wereldmuziek onmiskenbaar onderdeel uit van het muzikale palet in Nederland, en worden hiertoe ook andere dan ‘niet-westerse’ muziekstijlen gerekend, zoals muziek uit Oost-Europese of Zuid-Europese muziektradities. De wereldmuziek heeft wat dat betreft het tij mee; doordat onze samenleving steeds meer verbindingen kent met de rest van de wereld, via media en migratie, wordt belangstelling voor muziek uit andere culturen vanzelfsprekender. Veel muzikanten met een migratieachtergrond laten zich door de muziek van hun thuisland (of dat van hun ouders of voorouders) inspireren. Een mooi voorbeeld is Vasile Nedea, die in Roemenië zijn hele jeugd lang cymbaal en accordeon studeerde, in Nederland als straatmuzikant aan de slag ging en door het Nederlands Blazers Ensemble letterlijk van straat werd geplukt; hij speelde sindsdien met dit ensemble, met het Riciotti Ensemble, met Corrie van Binsbergen, met Izaline Calister, bij Splendor en ga zo maar door. Maar ook autochtone Nederlandse musici halen hun inspiratie steeds vaker overal vandaan. Inmiddels zien we invloeden uit de wereldmuziek in alle genres doorsijpelen: Jazzband Sinas laat zich net zo sterk voeden door westerse funk als door Colombiaanse cumbia en Balkanritmes; het Atlas Ensemble brengt invloeden en instrumenten uit China of Azerbeidzjan in de context van de hedendaagse gecomponeerde muziek; en Rembrandt Frerichs combineert met zijn in kwarttoon gestemde fortepiano oude muziek, klassieke Arabische muziek en jazz. Ook een Marokkaans-Nederlandse groep als Kasba of de Amsterdam Klezmer Band verrijken ons muzikale idioom.

Door deze ontwikkelingen zien we het genre wereldmuziek enigszins vervagen; musici die we twintig jaar geleden onder de noemer wereldmuziek schaarden, benoemen we nu evengoed als klassiek, hedendaags, jazz, pop of cross-over. Toch is de rol van de term ‘wereldmuziek’ daarmee niet uitgespeeld. Wereldmuziekartiesten voorzien genrebreed onze muziektradities van een bredere context door ze in dialoog te brengen met andere tradities. In het verruimen van onze muzikale identiteit speelt de wereldmuziek een voortrekkersrol. Hier gaat het immers bij uitstek om interculturele ontmoetingen – tussen musicus en de noten, tussen muzikale stromingen onderling en tussen muziek en luisteraar.

De belangen van een groot deel van de wereldmuziek in Nederland worden sinds 2006 behartigd door World Music Forum NL (WMFNL), een projectorganisatie met een open-sourcenetwerk van ruim 2.000 professionals en organisaties die actief zijn in de wereldmuziek in Nederland. Dit forum voedt het debat door de organisatie van netwerkbijeenkomsten, expertmeetings en promotieactiviteiten en doet daarnaast eigen onderzoek.

WMFNL becijferde dat zo’n 1.500 professionele bands en ensembles zich specialiseren in wereldmuziek en nog eens 400 bands in traditionele muziek, met gemiddeld respectievelijk zes en vier muzikanten per groep. 19 Zij treden op in schouwburgen, concertzalen, poppodia, openluchttheaters en in toenemende mate ook op festivals. Van de 25.000 componisten en tekstdichters die zijn aangesloten bij Buma zijn er 1.500 (6 procent) actief in de wereldmuziek. Naast dit zichtbare, professionele circuit is er ook een groot ‘informeel circuit’ van musici, al dan niet professioneel, die vooral optreden buiten de traditionele zalen en festivals, bijvoorbeeld op bruiloften, feesten en buurtpodia. Onder hen zijn ook veel internationale musici.

Urban muziek

Jong maar niet meer weg te denken uit het artistieke veld is de urban muziek, met verwante genres als hiphop, reggaeton en r&b. Vaak speelt hierin rap een hoofdrol, maar er wordt evengoed gebruikgemaakt van zang of instrumentele muziek. Behalve naar pop- en wereldmuziek slaan urban muziekartiesten en -organisaties ook veel bruggen naar andere urban kunstdisciplines, zoals beeldende kunst (vanuit graffiti), literatuur (vanuit spoken word), dans (vanuit diverse hiphop- en streetdance stijlen), theater en soms ook urban sports (skating, BMX, free running et cetera).

Hoewel urban muziek door Nederlandse beleidsmakers nog vaak onder amateurkunst wordt geschaard, is het genre de puberteit allang ontgroeid. De eerste Nederlandse urban rapartiesten begonnen al in de jaren ’80, met als publieke mijlpalen de internationale nummer-1-hit ‘Holiday Rap’ van MC Miker G en DJ Sven (1986) en de opkomst van Nederlandstalige rap met onder andere de hiphopgroep Osdorp Posse (1989). Intussen heeft de muziek zich stevig ontwikkeld en is er een netwerk van de grond gebracht aan labels, festivals, boekingskantoren en talentontwikkelaars, die de veelal selfmade artiesten in de scene ondersteunen. Aan de wieg van vele artiesten staat platenlabel Top Notch van Kees de Koning, opgericht in 1995 als voorvechter (en al gauw marktleider) van de Nederlandse hiphop.

Recentelijk heeft zich een duidelijk herkenbare Nederlandse sound ontwikkeld. Lag in het verleden de nadruk op het navolgen van grote voorbeelden uit de Verenigde Staten, met Engels als voertaal, op dit moment worden de meeste nieuwe urban nummers in het Nederlands gerapt of gezongen. Artiesten als Fresku, Mocromaniac, Boef en Typhoon ontwikkelden duidelijk een eigen geluid en zelfs een eigen taalvariant. Het aantal vrouwelijke artiesten loopt nog sterk achter, al zijn er met Linde Schöne en I Am Aisha inmiddels enkele voortrekkers opgestaan. Buiten de grote steden in de Randstad zijn Eindhoven, Tilburg, Zwolle en Groningen belangrijke centra voor het voortbrengen van talent.

De Nederlandse sound heeft inmiddels ook in het buitenland de interesse gewekt. Artiesten die in het Nederlands rappen worden niet snel over de grens geboekt, maar enkele Nederlandse producers bouwen op hoog niveau internationale ervaring op. Pionier op dit vlak is Giorgio Tuinfort, die sinds zijn samenwerking met Akon in 2006 muziek produceerde met onder anderen Michael Jackson, Whitney Houston en David Guetta. Hedendaagse voorbeelden van internationaal werkende urban producers zijn Boaz van de Beatz (die werkte met onder anderen Diplo, The Weeknd, Ariana Grande en Madonna), Reverse (Chris Brown) en Jack $hirak (onder anderen Tinie Tempah).

Digitale opmars
Urban muziek is geen nichesector meer; met name rap is dominant in de Nederlandse hitparade. Een van de verklaringen voor de snelle opmars van urban muziek is dat deze makers vanaf het begin toegang hadden tot manieren om zelf nummers op te nemen en te verspreiden; ze hoefden niet op platenmaatschappijen te wachten (zoals de eerste popmuzikanten die in de naoorlogse jaren van zich wilden laten horen). Een laptop, een microfoon en een goed idee zijn al genoeg om een nummer uit te brengen, en via streamingskanalen en social media vindt elke artiest snel zijn eigen publiek. Dit heeft niet enkel voordelen; de aansluiting bij podia, live publiek en beleidsmakers verloopt lastig en het is moeilijk een inkomen te vergaren uit de streaming van (niet altijd even professioneel opgenomen) muziek. Wel heeft deze do-it-yourself-praktijk bijgedragen aan de snelle opmars van urban muziek in Nederland.

Dance en elektronische muziek

De Nederlandse dancemuziek, eveneens opgekomen in de jaren ’80 en daarna razendsnel naar grote hoogte gestuwd, speelt inmiddels een cruciale rol in het muzikale landschap. Doordat de dance zich van meet af aan kon verheugen in een grote publieksbelangstelling kon er een sterke infrastructuur tot stand worden gebracht, met een groot aantal clubavonden in het hele land en een nog altijd toenemende hoeveelheid dancefestivals.

De dancesector kent een grote commerciële bovenlaag en een brede creatieve ondergrond. In de wereldmarkt ligt op dit moment een grote nadruk op de dance-stijl die (internationaal) vaak als EDM (Electronic Dance Music) en soms ook wel als ‘Dutch House’ wordt aangeduid. Nederlands talent beweegt zich hier in de voorhoede, met dj’s als Martin Garrix, Tiësto, Armin van Buuren, Ferry Corsten, Hardwell en Afrojack. Zij genereren wereldwijd media-aandacht en boeken groot commercieel succes; in de jaarlijkse top-100 van beste dj’s van het toonaangevende Britse tijdschrift DJ Mag kwam de laatste vijf jaar minstens de helft van de top-10 uit Nederland.

Daarnaast is er een circuit dat zich richt op een avontuurlijker, progressiever vorm van dance en elektronische muziek, gecentreerd rond stijlen als techno en house. Ook hierin neemt Nederland een serieuze internationale positie in, maar de commerciële belangen zijn er wat minder groot. Vooral de Amsterdamse scene trekt de aandacht, met toonaangevende organisaties als het label en festival Dekmantel, label, distributeur en platenzaak Rush Hour en de club De School.

In toenemende mate zien we tegenwoordig ook liveacts in de dance; optredens waarbij elektronische muziek niet via geluidsdragers wordt afgespeeld maar ter plekke wordt gecreëerd met drumcomputers en instrumenten. Het Amsterdam Dance Event wijdt hier sinds 2016 een speciaal programma aan: ADE Live.

Een aantal Nederlandse evenementenorganisaties bekleedt inmiddels een belangrijke internationale positie, zoals ID&T (organisator van onder andere de festivals Sensation en Mysteryland), Alda Events (onder andere Flying Dutch) en Monumental (Awakenings). Hun festivals zijn steevast ver voor aanvang uitverkocht.

De opkomst van de dance
De dancemuziek ontwikkelde zich vanaf het begin van de jaren ’80 vanuit de disco en andere stijlen, met belangrijke ijkpunten in Chicago en Detroit. In Nederland kwam de dance halverwege de jaren ’80 op met pioniers als Eddy de Clercq en Joost van Bellen. In de zomer van 1988 sloeg dance aan bij het brede publiek. Amsterdam werd een belangrijk centrum, met een club als RoXY als smaakmaker. Ook in Rotterdam, Den Haag en Eindhoven ontstonden eigen scenes.

Aanvankelijk werden er vooral platen van Amerikaanse en Britse producers gedraaid, maar al snel stonden de eerste Nederlandse producers op. Vanaf het eind van de jaren ’80 raakte de Nederlandse dance in een stroomversnelling, met grootschalige feesten op megalocaties als de Energiehal in Rotterdam, de Houtrusthallen in Den Haag en de Maasvlakte in Rotterdam. De vraag naar dance bleek enorm en toen drie jongens in 1992 het aandurfden om als eindexamenfeest een grootschalig dance-event in de Jaarbeurs te organiseren, lukte het ze zomaar om daarmee 15.000 bezoekers te trekken. Het toonaangevende ID&T was geboren.

In de jaren ’90 boekten Nederlandse producers succes met internationale hits van artiesten als 2Unlimited en de Vengaboys. Nederlandse dj’s werden tot ver over de grens geboekt. Naast grote nachtelijke dance events ontstonden in deze jaren ook festivals met danceprogrammering overdag, zoals Mysteryland, Dance Valley en Extrema Outdoor. Artiesten als Gert van Veen (met Quazar), Kees Heus (KC the Funkaholic, de bedenker van de term ‘gabberhouse’) en dj Isis (Isis van der Wel) droegen bij aan de snelle opmars van de dance.

Rond de eeuwwisseling was Nederlands naam als wereldleider in de dance gevestigd, vooral in het subgenre trance, met artiesten als DJ Tiësto en Armin van Buuren. Dance had zich inmiddels ontworsteld aan de niche en was mainstream geworden; Tiësto verzorgde in 2004 de muziek tijdens de openingsceremonie van de Olympische Spelen (tot grote verontwaardiging van de Griekse zangeres Nana Mouskouri). Vandaag de dag is dance een van Nederlands grootste culturele exportproducten. Van alle Nederlandse optredens in het buitenland wordt een kwart door dance-artiesten gegeven. 20

Jeugdmuziek

In het hele brede muziekspectrum zijn er vanzelfsprekend ook spelers die zich specialiseren in muziek voor kinderen en jongeren. Soms bieden zij hun muziek aan via educatieprogramma’s voor het onderwijs, maar evengoed staan er concerten voor een jong publiek in schouwburg-, concert- en popzalen; van de ‘bubblegum-pop’ van de meidengroep K3 tot de symfonische familieconcerten van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Ook de markt voor opgenomen muziek biedt van alles voor kinderen; denk aan de jaarlijkse ‘Kinderen voor Kinderen’-plaat van BNNVARA of de baby-composities van Raimond Lap.

In het landelijk gesubsidieerde aanbod houdt één organisatie zich expliciet bezig met concerten voor de jeugd: Oorkaan, een van de meerjarig door het FPK ondersteunde instellingen. Deze organisatie produceert theatrale concerten voor kinderen, gebaseerd op de canon van het klassieke repertoire, om jeugdige luisteraars wegwijs te maken in de wereld van de klassieke muziek. Daarbij betrekt Oorkaan steeds andere ensembles; zo kwam de recente voorstelling ‘Het Strijkkwartet van Meneer Sax’ tot stand met het Ebonit Saxofoonkwartet en werkte aan ‘Kwartetten met Beethoven’ het Dudok Quartet Amsterdam mee.

Andere landelijk gesubsidieerde ensembles en orkesten realiseren in meer of mindere mate kinderconcerten. Amsterdam Sinfonietta formeert zich dan voor de gelegenheid tot KleuterSinfonietta, met recentelijk de voorstelling ‘Speelgoedfabriek Tokkel & Strijk’. Het Nederlands Philharmonisch Orkest (NedPhO | NKO) speelt elke maand op een woensdagmiddag een kinderconcert in zijn koepel in Amsterdam-Oost. Ook andere orkesten zetten geregeld de deuren open voor kinder- en familiemiddagen. Ook treden zij vaak op voor scholen; de orkesten in de BIS gaven in 2015 31 procent van hun uitvoeringen voor het primair en voortgezet onderwijs. 21

Ook buiten het gesubsidieerde circuit produceren enkele makers aanbod voor kinderen. Het Tony Overwater Kwintet realiseerde de concerten ‘Kikker Swingt’ en ‘Kikker heeft de Blues’, gebaseerd op de ‘Kikker’-boeken van Max Velthuijs, om kinderen mee te nemen in het jazzidioom. Zanger Dirk Scheele maakt aansprekende popliedjesprogramma’s voor kinderen, met onder andere de ‘Pantoffelpolonaise’ en de ‘Pannekoekenparty’. Het Prinses Christina Concours rijdt met de Classic Express, een tot concertzaal omgebouwde vrachtwagen, langs scholen, waar jonge getalenteerde jazz- en klassieke musici optreden voor de jeugd.

Enkele poppodia ontdekken ook de jeugd als doelgroep, met evenementen die op maat zijn gesneden voor tieners, zoals Teenage Jam in Rotterdam, of voor peuters en kleuters, zoals My First Festival in TivoliVredenburg in Utrecht. Bij de dance-avond We Are The Future in AFAS Live mogen alleen 11- tot 17-jarige bezoekers naar binnen. De organisatie FRIS organiseert sinds zo’n tien jaar alcoholvrije dansavonden voor tieners onder de zestien jaar. Het gaat om zo’n honderd feesten per jaar in twintig steden, waar in hun beginjaren dj’s als Hardwell en Martin Garrix muziek draaiden voor hun leeftijdsgenoten. Garrix, zelf een jonge twintiger, maakt zich sowieso hard voor toegang tot zijn optredens voor een jonge doelgroep; op het Amsterdam Dance Event 2016 gaf hij een speciale show voor fans onder de achttien jaar. Daarnaast trekken veel boybands jonge fans, zoals het populaire B-Brave, en spreken ook urban artiesten als Yes-R, Broederliefde en Lil’ Kleine veel jonge luisteraars aan.

Koormuziek

Volgens het Landelijk Kenniscentrum Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) bedraagt het aantal koren in Nederland 13.000, een rijke mix aan kamerkoren, gospelkoren, close harmony-groepen, shantykoren en ga zo maar door. 22 Het gaat hier om alle vormen van muziek. Naar schatting 1,7 miljoen Nederlanders zingen het hele jaar door of incidenteel in een koor.

De meeste koren bestaan uit amateurzangers, dikwijls geleid door professionele dirigenten. Soms werken deze koren samen met professionele ensembles en orkesten. Er is maar een relatief beperkt aantal professionele koren, waarvan het Groot Omroepkoor (bekostigd uit de mediabegroting van het Rijk), het Koor van De Nationale Opera (onderdeel van De Nationale Opera en als zodanig gefinancierd vanuit het rijksbudget voor muziektheater), het Nederlands Kamerkoor en Cappella Amsterdam de meest in het oog springende zijn.

Hoe groot de amateurkorensector in ons land ook is, dat vertaalt zich niet in beleid voor de professionele koormuziek. Cappella Amsterdam zag haar subsidie bij het Fonds Podiumkunsten per 2017 stopgezet, omdat de commissie bij het fonds haar aanvraag voor de periode 2017 – 2020 negatief beoordeelde. Het Nederlands Kamerkoor is daarmee nog het enige koor dat in de huidige kunstenplanperiode meerjarige subsidie ontvangt van het Fonds Podiumkunsten. Dit koor neemt zijn voortrekkersrol in het korenveld zeer serieus door op reguliere basis samen te werken met amateurkoren, door op te treden als actieve gesprekspartner in de korensector en door bij concerten in het land regionale amateurkoren te laten optreden in het eigen voorprogramma.

De korensector zelf heeft in 2017 het manifest ‘Zingen, lekker belangrijk’ opgesteld, dat een agenda presenteert voor de verdere professionalisering en samenwerking binnen de sector en voor het vergroten van zijn bekendheid en het (politieke) draagvlak. Opvallend hierin is vooral dat amateur- en professionele koren samen optrekken; amateurkoren maken in hoge mate deel uit van het professionele kunstenlandschap en begeleiden vaak ook professionele muziekensembles.

In 2017 is ook het Koornetwerk Nederland opgericht, voortgekomen uit de Vereniging van Nederlandse Korenorganisaties. Dit netwerk houdt zich bezig met de ontwikkeling en promotie van koorzang in Nederland en daarbuiten, en wil verder helpen een brug te slaan tussen de amateursector en het professionele veld. De leden zijn op dit moment elf nationale korenbonden en -organisaties, van de Bond voor Smart & Levensliederen tot de Koninklijke Bond van Zang- en Oratoriumverenigingen in Nederland. Samen vertegenwoordigen zij zo’n 140.000 geregistreerde amateurzangers.

Het amateurveld

Naast alle professionele spelers is er in Nederland een groot, actief amateurveld. Zoals we hebben gezien, lopen er in de popmuziek en de urban muziek geen strakke grenzen tussen de professionele sector en de amateursector. Om onduidelijkheid te voorkomen, beschouwen we de amateur in deze analyse als iemand die in zijn vrije tijd muziekoptredens geeft, zonder de intentie er een inkomen uit te halen. Voor hem of haar staat het plezier van muziek maken voorop. Veel Nederlanders spelen of zingen in bandjes of treden solo op in cafés, in wijkcentra, op buurtfestivals, bruiloften, festivals, braderieën, muziekscholen, bedrijfsfeesten en ga zo maar door. Sommigen nemen deel aan wedstrijden; zo is er voor muzikale jongeren de Kunstbende (met als prijs een optreden op Zwarte Cross of Mañana Mañana). Volgens het SCP bespeelt 20 procent van de Nederlanders in hun vrije tijd een instrument en zingt 23 procent regelmatig; daarmee zit Nederland zo’n twee keer boven het Europese gemiddelde. 23

Naar schatting houdt 3,1 procent van de bevolking (500.000 Nederlanders) van zes jaar en ouder zich wekelijks vijftig minuten of meer actief met popmuziek bezig. 24 Zo’n 200.000 van hen (40 procent) treden regelmatig op; 225.000 mensen (45 procent) maken alleen muziek in huiselijke kring. Veel professionele podia faciliteren oefenruimtes voor amateurmuzikanten, zoals in Haarlem, Nijmegen, Hengelo, Purmerend, Utrecht, Venlo en Zwolle.

Daarnaast maken Nederlanders muziek in talloze muziekverenigingen: symfonieorkesten, harmonieën, fanfares en brassbands (‘hafabra’) en koren, die zich veelal hebben georganiseerd in bonden. Volgens het SCP waren er in 2010 bijna 12.500 muziekverenigingen met in totaal ruim 450.000 leden. 25 Er zouden zo’n 150 bigbands zijn, waarvan sommige ook professionele jazzartiesten begeleiden, zoals trompettist Eric Vloeimans.

Blaasorkesten

Bij de Koninklijke Nederlandse Muziek Organisatie (KNMO) zijn op dit moment 2.307 hafabra-verenigingen aangesloten, met in totaal 112.268 leden. Deze verenigingen halen hun financiering grotendeels uit ledencontributie en gemeentelijke bijdragen. Zij worden meestal geleid door professionele dirigenten, die veelal meer orkesten onder hun hoede hebben (drie of vier) en zelf vaak als musicus verbonden zijn aan een professioneel orkest. Vooral de hafabra-orkesten bereiken veel publiek; hun speelterrein bestaat uit publieke evenementen als jaarfeesten, avondvierdaagsen, sinterklaasintochten, carnavalsfeesten en bloemencorso’s. De meeste verenigingen doen ook mee aan concoursen. Een van de bekendste internationale festivalconcoursen is het vierjaarlijkse Wereld Muziek Concours Kerkrade, dat wordt ondersteund door de provincie Limburg, de gemeente Kerkrade en het Fonds voor Cultuurparticipatie. In 2017 trok dit concours 20.000 deelnemers van vijf continenten.

De laatste jaren staan de blaasorkesten onder druk. Het aantal jeugdleden neemt af, sommige orkesten kampen met onderbezetting en verenigingen zouden minder frequent meedoen aan concoursen. Binnen de sector leidt dit tot zorgen over de kwaliteitsbewaking. Een professioneel orkest dat zich actief bezighoudt met harmonieën en fanfares is philharmonie zuidnederland, dat een hafa-project ontwikkelde om uitwisseling te creëren tussen musici en dirigenten.

Leden van de KNMO,
de muziekkoepel voor instrumentale amateurmuziek, per provincie
(in aantallen x 1.000)


Bron: KNMO

Leden van de KNMO,
de muziekkoepel voor instrumentale amateurmuziek, per genre
(in aantallen x 1.000)


Bron: KNMO

Kamerorkesten, strijkorkesten en symfonieorkesten

Uit een eigen verkenning maakten we op dat er zo’n 108 amateursymfonieorkesten en 46 amateurstrijk- en kamerorkesten bestaan in Nederland. De meeste ontlenen hun naam aan hun regio – het Veenkoloniaal Symfonieorkest, het Symfonieorkest Bloembollenstreek, het Oost Gelders Symfonieorkest – en dragen via hun communicatiekanalen een grote trots uit over de functie die ze hier vervullen. Een amateurorkest met een diepe regionale inbedding is bijvoorbeeld Het Zeeuws Orkest, een semiprofessioneel, parttime orkest bestaande uit 55 professionele musici en twintig amateurmusici onder leiding van een professionele chef-dirigent, dat in heel Zeeland optreedt. Hiervoor ontvangt het subsidie van de provincie Zeeland en zeven Zeeuwse gemeenten. Ook vermeldenswaardig zijn de circa 35 studentenorkesten en -koren die vaak van oudsher bestaan in universiteitssteden en nog altijd nieuwe leden trekken, zoals het Groninger Studentenorkest Mira, het CREA Orkest in Amsterdam of de Wageningse Studenten Koor en Orkest Vereniging. Daarnaast zijn er 58 jeugdorkesten in Nederland.

Amateur strijk-, kamer- en symfonieorkesten
(in aantallen)


Bron: eigen dataverzameling

Presentatieplekken: podia en festivals

Klassiek: goed uitgeruste zalen, maar ook het weiland in

In de jaren ’60 en’70 wees de toenmalige Raad voor de Kunst nog geregeld op de slechte kwaliteit van veel zalen waar de rijksgesubsidieerde orkesten indertijd optraden. Vaak waren podia te klein om het grote aantal musici te herbergen en was de akoestiek voor groot symfonisch werk ondermaats. Tussen toen en nu ligt een wereld van verschil: Nederland beschikt inmiddels over een fijnmazig net aan goed geoutilleerde concertzalen en schouwburgen, met hoogwaardige faciliteiten en een hoge akoestische kwaliteit. Een aantal zalen werd sinds de eeuwwisseling gerenoveerd om tegemoet te komen aan de hedendaagse technische eisen en behoeften, zoals Theater Orpheus in Apeldoorn in 2004, Philharmonie Haarlem in 2005 en onlangs Musis in Arnhem. De 141 podia die zijn aangesloten bij de Vereniging van Nederlandse Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) programmeerden in 2016 samen 3.418 klassieke-muziekoptredens. 26

Daarnaast staat klassieke muziek op steeds meer festivals: instrumentgespecialiseerde festivals als het Utrechtse Dutch Harp Festival en het Amsterdamse Ud Festival, genregespecialiseerde festivals als het Festival Oude Muziek in Utrecht en Musica Sacra in Maastricht, en breder geprogrammeerde festivals zoals het Holland Festival in Amsterdam en November Music in ’s-Hertogenbosch. Sinds kort heeft de klassieke muzieksector ook twee eigen openluchtfestivals: het Oranjewoud Festival in het historische Friese Parklandschap Oranjewoud en Wonderfeel op het landgoed Schaep en Burgh in ’s-Graveland.

Steeds vaker betreden ensembles en orkesten ook alternatieve podia, zoals popzalen en -festivals, om aansluiting te zoeken met publiek dat iets anders verwacht van een avond uit dan het traditionelere concertpubliek. Plekken als Paradiso in Amsterdam en A Campingflight to Lowlands Paradise in Biddinghuizen stellen zich hiervoor open. Een podium waar klassiek, jazz en pop elkaar bij uitstek ontmoeten, is het in 2014 geopende nieuwe TivoliVredenburg in Utrecht. Hier is merkbaar dat bij een gemengde programmering grenzen tussen muzikale genres snel vervagen, zoals onder andere het succesvolle festival Le Guess Who? laat zien.

Jazz: hooggespecialiseerde speelplekken van internationaal niveau

De VSCD-podia die klassieke muziek programmeren, programmeren vaak ook jazz. Ook poppodia kiezen voor jazzprogramma’s. Jazzmusici spelen verder op gespecialiseerde jazzpodia, op (jazz)festivals en op informele podia, zoals jazzcafés. 27 De Vereniging Jazz- en Improvisatiemuziek verenigt 24 gespecialiseerde jazzpodia. Het Bimhuis in Amsterdam geldt internationaal als toonaangevend podium voor jazz en geïmproviseerde muziek en met North Sea Jazz heeft Nederland een van de grootste jazzfestivals van Europa in huis. Veel gemeenten hebben een eigen jazzfestival, zoals Jazz in Duketown in ’s-Hertogenbosch, Amersfoort Jazz of de ZomerJazzFietsTour in Groningen. De laatste jaren richtten (jazz)musici daarnaast op verschillende plekken zelf podia op, zoals de Jazzkerk Aartswoud, Splendor in Amsterdam, Cultuurschip Thor in Zwolle en Jazzhuis Abcoude. Dit lijkt deels een reactie op teruglopende speelmogelijkheden, maar lijkt ook een gevolg van een veranderende behoefte aan zelforganisatie, samenwerking en flexibiliteit (zie ook De muzieksector vanuit artistiek perspectief).

Popmuziek: op alle locaties thuis

Binnen- en buitenlandse popacts kunnen terecht in een wijdvertakt circuit van zalen. In 2017 zijn 57 poppodia in Nederland lid van de Vereniging van Nederlandse Poppodia en -Festivals (VNPF). Daarnaast zijn er door het land heen vele podia die zich niet bij deze vereniging hebben aangesloten, variërend van grote hallen als AFAS Live in Amsterdam (voorheen de Heineken Music Hall) tot kleine zaaltjes en jongerencentra als dB’s in Utrecht, SJOR in Roggel of ’t Ukien in Kampen. Veel popmuziek wordt ook geprogrammeerd in andere cultuuraccommodaties, zoals schouwburgen en concertzalen, en op informele locaties als (muziek)cafés, kraakpanden en verenigingen. Op de podia die zijn aangesloten bij de VSCD betrof 18 procent van de programmering in 2016 ‘populaire muziek’, 5.165 optredens in totaal. Poppodia maken voor hun programmering daarnaast vaak gebruik van locaties buiten de eigen zalen, zoals kerken, foyers, cafés of andere locaties in de stad. Hiermee spelen ze in op de behoefte aan meer flexibiliteit en maatwerk, bijvoorbeeld om acts te tonen met een kleiner publieksbereik. In 2016 vond 7 procent van de totale programmering van VNPF-podia plaats buiten de eigen gebouwen. Om een indruk te geven van de omvang van het popmuziekcircuit, inclusief achterafzaaltjes: in 2010 turfden onderzoekers in de stad Groningen in twee weken in totaal 297 concerten. 28 Onderzoek naar muzikanteninkomens laat zien dat circa 15 procent van de optredens plaatsvindt op gesubsidieerde poppodia; de rest speelt zich af op andere locaties zoals theaters, cafés of festivals, al dan niet gesubsidieerd.

Van onmiskenbaar belang voor de distributie van popmuziek is ook het toenemende aantal festivals. Jaarlijks zijn er inmiddels al meer dan duizend muziekfestivals op het gebied van pop, dance en urban muziek, van Pinkpop in Landgraaf tot het Dynamo Metal Fest in Eindhoven of Festival Hongerige Wolf in Groningen. 29 Het begin van het buitenfestivalseizoen wordt gemarkeerd door Paaspop in Schijndel, dat al sinds de vroege jaren ’70 zonder subsidie het hoofd boven water houdt. Ook veel andere festivals, zoals straattheater- of foodfestivals, programmeren popmuziek. Vooral in de zomermaanden vormen de festivals een flinke aanvulling op het aanbod, en festivals ontpoppen zich steeds meer als plekken bij uitstek om te experimenteren met nieuwe formules en om nieuw publiek aan te boren. Zo’n 69 procent van de programmering op popfestivals betreft Nederlandse artiesten. 30

Wereldmuziek: vooral aangewezen op festivals en het informele circuit

Wereldmuziekartiesten treden op in schouwburgen, concertzalen, poppodia en openluchttheaters. Dat gaat niet zonder slag of stoot, vooral niet na de bezuinigingen; tussen 2011 en 2014 nam het aandeel wereldmuziek in het podiumcircuit met 25 procent af, volgens tellingen van World Music Forum NL. In de VSCD-zalen stonden in 2014 gemiddeld zeven concerten per jaar voor gemiddeld 650 bezoekers; in de VNFP-zalen stonden gemiddeld vijf concerten per jaar, voor 287 bezoekers per concert. Het populairder wereldmuziekaanbod en cross-overs vinden nog wel hun weg, maar het kwetsbaarder werk, dat structurele aandacht in goed doordachte programma’s behoeft en dat vraagt om een actiever publieksbeleid, zien we verder naar de marge verdwijnen. Deels is dit te wijten aan het feit dat enkele podia die specifiek voor wereldmuziek programmeerden hun gemeentelijke subsidies onlangs gekort zagen of zelfs ophielden te bestaan, zoals het Utrechtse RASA of het Tropentheater in Amsterdam. Deels ook lijken reguliere zalen na de bezuinigingen minder risico’s te durven nemen.

Meer profijt heeft de wereldmuziek van het festivalcircuit; daar nam het aantal bezoekers juist toe van 1,6 miljoen in 2011 naar 2 miljoen bezoekers in 2012. Gespecialiseerde wereldmuziekfestivals als het Amsterdam Roots Festival, Festival Mundial in Tilburg en Music Meeting in Nijmegen bieden bezoekers aantrekkelijke programma’s met nationaal en internationaal aanbod, en daar wordt dankbaar gebruik van gemaakt. Ook steeds meer genre-brede muziekfestivals nemen wereldmuziek op in hun programma’s, zoals Lowlands in Biddinghuizen en North Sea Jazz in Rotterdam.

Urban muziek: op festivals en uitgaansplekken

Urban artiesten worden geboekt op steeds meer poppodia en -festivals en staan daarnaast op enkele specifieke urban muziekfestivals, zoals de hiphopfestivals Appelsap in Amsterdam en Woo Hah! in Tilburg. Enkele huizen voor urban arts begeleiden talent én presenteren concerten, zoals Epitome Entertainment in Rotterdam en Urban House Groningen. Hiernaast zijn discotheken en partycentra belangrijke podia; zij boeken vaak succesvolle artiesten voor korte optredens. De populariteit die veel artiesten genieten op streamingplatforms als Spotify of YouTube blijkt vaak geen garantie voor een volle zaal in een poppodium; op festivals lukt het vaak beter om publiek te trekken.

Dance: lange festival- en clubnachten

Dancemuziek vindt zijn oorsprong in het nachtleven, en nog steeds draait de dancecultuur voor een groot deel om de nachtelijke ervaring in clubs: dansen tot het ochtendgloren. Vanaf het begin waren de collectieve beleving, de wisselwerking tussen dj en danser en de interactie tussen dansende bezoekers essentieel voor de dance. Deze collectiviteit laat zich des te sterker voelen bij de soms zeer grootschalige dance-evenementen en -festivals, waar duizenden mensen zich overgeven aan een gezamenlijke ervaring. Inmiddels zijn deze festivals gezichtsbepalend voor de dance in Nederland, ook omdat dit de plekken zijn die zich kunnen veroorloven de grote namen te boeken.

Naast de gemeenschappelijkheid en de gezamenlijkheid van de dansvloer onderscheidt de dance zich in zijn verschijningsvorm van veel andere muziekvormen door de tijdspanne van evenementen. Of het nu een buitenfestival overdag is of een clubnacht, een dance-evenement strekt zich doorgaans over vele uren uit, soms tot etmalen lang. Tijdens het Amsterdam Dance Event 2017 organiseerde De School zelfs een marathonsessie van 62,5 uur.

Overigens beperkt dancemuziek zich allang niet meer tot gespecialiseerde festivals en clubs; dance zien we terug in de programmering van vrijwel alle poppodia en een groot aantal breed georiënteerde festivals. Lowlands was ooit voorloper in het verbinden van het rock- en dancepubliek; inmiddels heeft dance ook op festivals als Pinkpop en Zwarte Cross een vaste plek in de programmering gekregen. Deze festivals voelen de verandering van publieksvoorkeuren goed aan, met innovatie van hun formules als gevolg.

Digitale distributie

Muziek een podiumkunst noemen, doet de kunstvorm in de 21e eeuw eigenlijk tekort. Behalve live is de meeste muziek immers ook in opgenomen vorm te beluisteren. Bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) specialiseren veel zenders zich in specifieke muziek. NPO Radio 2 is een brede popzender met onder andere aandacht voor het Nederlandse lied. NPO 3FM focust op jong talent, alternatiever popmuziek, hiphop en dance. NPO Radio 5 bedient de liefhebber van wat oudere popmuziek en NPO FunX richt zich op grootstedelijke luisteraars met onder andere urban muziek. Voor de klassieke-muziekluisteraar is er NPO Radio 4, met onder andere eigen opnamen van concerten van onder meer de omroepensembles het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor. Jazzluisteraars kunnen sinds de opheffing van Radio 6 per 1 januari 2016 nog terecht bij NPO Radio 2 Soul&Jazz, dat digitaal en via de kabel is te beluisteren. Daarnaast zijn er veel commerciële zenders en zenders die door vrijwilligers in de lucht worden gehouden, die uitzenden via kabel, internet en themakanalen – voor elke muzikale smaak is er wel wat.

Voor veel klassieke musici en voor jazzmusici speelt opgenomen muziek vooral een rol als documentatiemiddel, om het resultaat van projecten vast te leggen en als promotiemiddel voor nieuwe projecten. De economische betekenis van deze opnamen is beperkt. 31 Voor de jongere genres daarentegen is opgenomen muziek van wezenlijke betekenis. In de popmuziek zijn de twee circuits – opnamen en live concerten – nauw met elkaar verweven; luisteraars worden vaak aangetrokken tot concerten door wat ze horen op radio of streamingsdienst, of kopen een plaat naar aanleiding van een concertbezoek. De functie van opnamen is de laatste decennia verschoven. Waar vroeger (internationale) artiesten op tournee gingen om aandacht te genereren voor hun album, brengen artiesten vandaag de dag hoofdzakelijk muziek uit om publiciteit te genereren voor liveoptredens. De urban muziek heeft vooral dankzij streaming en social media zijn snelle opmars kunnen maken. In de dance lopen opgenomen muziek en livemuziek geheel door elkaar. Op de eerste dance-avonden brachten dj’s alleen opgenomen muziek van andere artiesten ten gehore, inmiddels draait het bij EDM om het draaien van de eigen muziek, terwijl dj’s in de techno-scene meer muziek van anderen onder de aandacht brengen. Er zijn ook artiesten die voornamelijk als producer in de studio werken en niet per se zelf optreden.

De opkomst van digitale distributiemethodes heeft grote gevolgen gehad voor de verdiensten van popartiesten. De markt voor cd’s (niet voor vinyl!) loopt al jaren terug. 32 2015 was het eerste jaar waarin in Nederland digitale distributie (streaming en downloads) een grotere omzet genereerde dan fysieke verkoop. De markt voor betaalde downloads, zoals via iTunes, neemt sinds 2012 gestaag af. Ondanks de toename van streaming is radio nog steeds het belangrijkste medium voor muziekdistributie; van alle keren dat luisteraars muziek via audio beluisteren, betrof in 2015 82 procent live radio, 10 procent muziek in eigen beheer en 7 procent muziekdiensten als Spotify. 33 Omdat trends onder invloed van technologie snel doorzetten, neemt streaming naar verwachting inmiddels al een aanzienlijk groter marktaandeel in; het aantal mensen dat dagelijks gebruikmaakt van YouTube steeg bijvoorbeeld al van 1,2 miljoen in 2015 naar 1,7 miljoen in 2017 (bijna 42 procent). 34

Talentontwikkeling

Voor de eerste ontwikkeling van jong talent na (of naast) de opleiding en de verdere ontwikkeling van al wat ervarener muziekprofessionals zijn vooral de producerende en presenterende instellingen zelf verantwoordelijk; er zijn maar weinig organisaties die zich hierin specifiek specialiseren. Tot 2008 werden er in het kader van de Cultuurnota enkele plekken voor talentontwikkeling gesubsidieerd en in de periode 2009 – 2012 maakte een twintigtal productiehuizen vanwege hun specifieke ‘ontwikkelingsfunctie’ deel uit van de BIS, maar zij zagen hun subsidie per 2013 als gevolg van de bezuinigingen verdwijnen. Vier hiervan legden zich toe op muziek: Muzieklab Brabant, Oorkaan, Paradiso Melkweg Productiehuis en Productiehuis Oost-Nederland. Oorkaan, dat zich bezighoudt met klassieke muziek voor kinderen, wordt inmiddels meerjarig ondersteund door het Fonds Podiumkunsten; Paradiso Melkweg Productiehuis (pop in brede zin) wordt structureel ondersteund door de gemeente Amsterdam. Muzieklab Brabant is per 2017 opgeheven omdat ook de provincie haar subsidie terugtrok. Productiehuis Oost-Nederland is sinds 2017 weer opgenomen in de BIS, inmiddels als onderdeel van De Nieuwe Oost. 35 In Maastricht is Intro nog actief, een productiehuis voor hedendaagse muziek dat tot 2009 rijkssubsidie ontving, al worstelt ook dit huis met zijn voortbestaan.

Door het land heen is er verder een web aan initiatieven, ontplooid door zalen, festivals, ensembles, groepen, cultuurcentra en opleidingen, dat zich niet zo eenvoudig in kaart laat brengen. De meeste BIS-orkesten hebben hun eigen orkestacademies of begeleiden op andere manieren concourswinnaars of masterstudenten aan conservatoria. Ze geven compositieopdrachten aan masterstudenten, begeleiden studenten en jonge concourswinnaars in het orkestspel of treden op als partner in masteropleidingen (zoals de masteropleiding dirigeren in samenwerking met het Rotterdams Philharmonisch Orkest of de orkestmaster in samenwerking met het Residentie Orkest). Het Koninklijk Concertgebouw Orkest begeleidt in zijn orkestacademie jaarlijks zeven conservatoriumstudenten met kans op een vaste baan; het Metropole Orkest begeleidt studenten uit verschillende disciplines in de Metropole Academy en Jong Metropole, en philharmonie zuidnederland heeft een eigen orkestacademie voor conservatoriumstudenten uit Tilburg en Maastricht.

Ook veel landelijk gesubsidieerde ensembles investeren in jong talent door ervaringsplaatsen aan te bieden en projecten te organiseren met getalenteerde musici en componisten, vaak al tijdens hun opleiding. Zo organiseert het Asko|Schönberg Ensemble projecten met jong talent gericht op de vernieuwing van de podiumpresentatie, ontwikkelen Calefax en Slagwerk Den Haag masteropleidingen bij het Koninklijk Conservatorium (respectievelijk rietkwintet en ensembleslagwerk), organiseert De Ereprijs onder andere de Young Composers Meeting en het Ereprijs Living Lab en blaast Paul van Kemenade het Zuid-Nederlands Leerorkest nieuw leven in, in samenwerking met de Jazz Academie in ’s-Hertogenbosch. Een aantal ensembles sloeg recentelijk de handen ineen met het Koninklijk Conservatorium, Korzo en Muziekgebouw aan het IJ voor de oprichting van de zogenaamde Ensemble Academie, waar studerende musici en componisten alvast ensemble-ervaring kunnen opdoen en zich daarnaast kunnen bezighouden met repertoireonderzoek, ondernemerschapsvaardigheden en het ontwikkelen van nieuwe presentatieformules. 36 In de voormalige Frisokazerne in Ede-Wageningen bevindt zich Akoesticum, een trainingscentrum voor muziek, dans en theater dat tegen betaling ruimte biedt voor repetities, werkbijeenkomsten en opleidingstrajecten.

Daarnaast zijn er diverse organisaties in de pop- en urban muziek die fungeren als schakels tussen de muzikant en de muziekindustrie, zoals De Coöperatie, de Popunie of Den Haag Aight. In de hiphop speelt Encore een rol met Encore Freshmen; Jazz International Rotterdam heeft programma’s voor aanstormende jazzartiesten en in de nieuwe hedendaagse muziek zijn Gaudeamus Muziekweek en November Music goede kweekvijvers voor beginnend talent. Tot slot is er verspreid door het land nog een aantal particuliere opleidingen voor dj’s en producers, zoals de DJ School Nederland in Gorinchem en ’s-Hertogenbosch, de Pro DJ School in Amersfoort en The School of House in Amsterdam, dat aandacht voor muziekcreatie combineert met zakelijke aspecten en evenementenorganisatie.

Ook concoursen zijn voor de muziek belangrijke plekken voor het ontdekken en ontwikkelen van talent; vaak gaan zij gepaard met workshopprogramma’s en masterclasses van ervaren musici of docenten, en de prijs bestaat dikwijls uit een werkbudget, een cd-opname of een tournee. Voorbeelden zijn, naast de Nederlandse Muziekprijs van het ministerie van OCW, het Prinses Christina Concours, Dutch Classical Talent, het Internationaal Vocalisten Concours, de Gaudeamus Prijs en Tromp Percussion Eindhoven. Voor de popmuziek zijn er onder andere De Grote Prijs van Nederland en de Kunstbende. Hiphoppers kunnen meedoen aan Wanted, de Amsterdamse competitie voor hiphopacts. 37 Jazzgroepen nemen het tegen elkaar op in onder andere de Dutch Jazz Competition en de Keep an Eye Jazz Award.

Het Fonds Podiumkunsten en het Fonds voor Cultuurparticipatie hebben specifiek voor de ontwikkeling van talent subsidieregelingen ontwikkeld, zoals de ‘subsidie nieuwe makers’ van het Fonds Podiumkunsten. Makers die maximaal drie jaar professioneel actief zijn kunnen, in samenwerking met producerende of begeleidende huizen, geld aanvragen voor persoonlijke trajecten.

Kunstvakonderwijs

Hbo-opleidingen

Elf hogescholen bieden bachelor- en/of masteropleidingen aan in de muziek, in dertien steden verspreid over het land. Studenten kunnen er opleidingen volgen tot musicus, zanger of docent muziek, maar ook tot componist of dirigent. Enkele hogescholen bieden een opleiding in de muziektheorie aan, bij vijf scholen kunnen studenten een bacheloropleiding tot muziektherapeut afronden en op een paar plekken kunnen studenten terecht voor een opleiding tot muziektechnicus.

Klassieke muziek en jazz/pop zijn het best vertegenwoordigd in de curricula van de hbo-scholen. Opleidingen voor de historische uitvoeringspraktijk zijn er bij drie conservatoria. Daarnaast ontstaan er steeds meer opleidingen voor opkomende genres als dance en elektronische muziek (vijf conservatoria), urban muziek (twee conservatoria) en wereldmuziek (één conservatorium), al dan niet als onderdeel van een popopleiding. In deze laatste opleidingen komen uitvoerende én compositorische aspecten aan bod, in tegenstelling tot de traditionelere opleidingen voor klassieke muziek en jazz, die aparte studierichtingen hebben voor instrumentstudie en compositie. Vaak kunnen studenten keuzevakken volgen bij andere genres. Aan de opleiding AMPA in Tilburg kunnen studenten aan de Master of Music zelfs hun eigen lesprogramma vormgeven, met een persoonlijk budget voor individuele lessen.

De conservatoria spelen steeds meer in op de veranderende beroepspraktijk; zo biedt het Utrechts Conservatorium de bacheloropleiding Musician 3.0, aan, waar studenten worden opgeleid tot ‘multi-instrumentalist/vocalist, componist/arrangeur/improvisator en muzikaal leider, ondernemer en coach’. In Groningen en Den Haag kunnen studenten na hun (specialistische) bachelor de masterspecialisatie ‘New Audiences and Innovative Practice’ volgen, met de nadruk op ondernemerschap, experiment en het ontwikkelen van een opvallend artistiek portfolio. Ook traditionelere bachelor- en masteropleidingen gaan steeds meer aandacht besteden aan ondernemerschap in de ruimste zin van het woord.

De opleidingen zijn populair; per jaar melden zich drie tot zeven keer zoveel aankomende studenten aan dan er kunnen worden toegelaten. In 2015 begonnen in totaal zo’n 3.500 studenten aan een hbo-opleiding tot musicus, ongeveer een kwart van het totale aantal kunstvakstudenten.

Om afgestudeerde studenten een reëler toekomstperspectief te kunnen bieden op een krappe arbeidsmarkt en om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, spraken de hogescholen in ‘Focus op Toptalent, sectorplan HBO Kunstvakonderwijs 2012 – 2016’ onderling af het aantal studenten in diverse kunstdisciplines, waaronder muziek, in vijf jaar tijd met circa 11 procent terug te brengen, wat blijkens een voortgangsrapportage uit 2016 is gelukt (met een reductie van 12,4 procent in 2015 ten opzichte van 2010). 38 In 2016 rondden 908 hbo-studenten hun muziekopleiding (bachelor en master) af aan een Nederlandse kunstvakopleiding. Daarnaast studeerden 77 studenten af als docent muziek.

De hogescholen werken door middel van het sectorplan verder onder meer aan een betere ontwikkeling van cultureel ondernemerschap onder studenten, een versterkte begeleiding van jong talent, meer ruimte voor toptalent en meer aandacht voor praktijkgericht onderzoek. Ook werden de afgelopen vier jaar de profielen van de opleidingen verder aangescherpt om zich steviger van elkaar te onderscheiden.

Pre- en post-hbo-opleidingen

Om studenten voor te bereiden op een muziekopleiding hebben alle conservatoria een vooropleiding en meestal ook een jongtalentklas. Na de vakopleiding is het aanbod voor verdere scholing vanuit conservatoria beperkt. Fontys in Tilburg biedt vijf post-hbo-cursussen aan, waaronder Braziliaanse, Cubaanse en Afrikaanse percussie, koordirectie en jazz en pop voor klassiek opgeleide musici. Het Conservatorium van Amsterdam heeft een post-hbo-opleiding muziekeducatie en enkele cursussen, zoals over muziekbeleving in het speciaal onderwijs.

Mbo-opleidingen

Ook een aantal mbo-scholen heeft muziekopleidingen ontwikkeld. De meeste scholen leiden op tot popmuzikant, in Arnhem zijn er de Nederlandse Musical Academie en De School van het Nederlandse Lied. Verder kunnen mbo-studenten worden opgeleid tot producer en sounddesigner. Zeven mbo’s hebben zich, samen met de Minerva Academie voor Popcultuur, verenigd in The Real Band, een publiek-private samenwerking met onder andere Sony Music en AT Bookings om de positie van afstuderende studenten op de arbeidsmarkt te verstevigen.

Universitaire opleidingen

De Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam kennen voltijdsopleidingen muziekwetenschappen. Aan andere universiteiten, zoals in Nijmegen, Rotterdam en Groningen, wordt muziek bestudeerd vanuit de cultuurwetenschap of de sociale wetenschap. De Nederlandse conservatoria bieden na hun masteropleidingen beperkt aansluiting op een derde cyclus (PhD), in tegenstelling tot conservatoria in andere landen (zoals in Groot-Brittannië). De derde cyclus wordt in Nederland voornamelijk verzorgd door het Vlaams-Nederlandse samenwerkingsverband docARTES, waaraan twee Nederlandse conservatoria deelnemen. Aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag kunnen studenten na hun master een eenjarige opleiding Artist’s Certificate Music volgen, een verlenging van de master die de nadruk legt op het uitvoerende aspect. Codarts Rotterdam biedt in samenwerking met de Erasmus Universiteit onder andere de Double Degree, waarbij studenten in vijf jaar tijd een universitaire bachelor kunnen afronden én een hbo-muziekbachelor.

Amateuropleidingen
Ook in het amateurcircuit zijn er diverse opleidingsmogelijkheden voor volwassenen, tot op hoog niveau. Zo biedt de Bourdon Hogeschool voor Muziek op drie verschillende niveaus opleidingen koordirectie, hafabra-directie en orkestdirectie aan. Aan de Schumann Akademie kunnen muziektheoretische lessen gevolgd worden op hbo-niveau (zonder accreditatie), waarna studenten met een privé-hoofdvakdocent kunnen toewerken naar een praktijkexamen bij de Stichting Nederlandse Vakdiplomering Muziek.

HBO-opleidingen muziek, bachelor en master
(in aantallen)


Bron: eigen dataverzameling

HBO-opleidingen muziek, bachelor en master

Bron: eigen dataverzameling

Ondersteunende instellingen

Belangenverenigingen en koepels

Van oudsher heeft de muzieksector zichzelf georganiseerd in een groot aantal uiteenlopende koepels en verenigingen, van de Koninklijke Nederlandse Muziek Organisatie (KNMO, de muziekkoepel voor instrumentale amateurmuziek die voortkwam uit fusies van eerdere verenigingskoepels) tot de Stichting Onafhankelijke Muziekproducenten (STOMP, vertegenwoordiger van de onafhankelijke platenmaatschappijen). Sommige hiervan bestaan al lang; NieuwGeneco, de belangenbehartiger voor componisten, werd opgericht in 1911. Andere zijn van relatief recente datum; de Vereniging van Nederlandse Orkesten (VVNO) werd pas eind 2015 opgericht en in 2017 ontstond het Koornetwerk Nederland uit de Vereniging van Nederlandse Korenorganisaties.

Wie wil weten welke speler in het muziekveld door welke belangenvereniging of koepel vertegenwoordigd wordt, heeft daar een hele kluif aan. Een klein deel van de ensembles is verenigd in de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK). Een groot aantal schouwburgen en concertzalen is verenigd in de Vereniging van Nederlandse Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD), een aantal popzalen en -festivals in de Vereniging van Nederlandse Poppodia en -Festivals (VNPF). Ruim veertig podiumkunstenfestivals (genrebreed) hebben zich in de afgelopen kunstenplanperiode georganiseerd in De Verenigde Podiumkunstenfestivals.

De raad sprak zich in het advies Passie gewaardeerd al uit over de noodzaak dat belangenorganisaties samen optrekken of in federatief verband samengaan. 39 Om als sector met één gezicht te spreken, onderzochten de VSCD, de NAPK en de VVTP (de Vereniging van Vrije Theater Producenten) het afgelopen jaar de mogelijkheden van een gezamenlijke koepel, maar onlangs werd bekend dat de verenigingen hier toch van afzien. De enige muzieksector die enigszins met één mond spreekt, en daarmee ook al een en ander voor elkaar kreeg bij de politiek, het ministerie en de fondsen, is de popsector, die in 2013 zo’n twintig pop- en danceorganisaties verenigde in de Popcoalitie, van vakbonden en rechtenorganisaties tot beroepsverenigingen en producenten. In de klassieke-muzieksector hebben vijftien koepels en brancheverenigingen recentelijk de handen ineengeslagen om te komen tot een overkoepelende Klassieke Muziek Coalitie. Ook hier is het veld breed vertegenwoordigd, van componisten en musici tot uitgevers en impresario’s, van ensembles en orkesten tot podia en mediapartijen. Een intentieverklaring rond de missie, visie en werkwijze van deze coalitie is reeds opgesteld, de officiële oprichting wordt eind 2017 verwacht. Ook wordt er inmiddels gewerkt aan een Comtemporary/Jazz/World Coalitie.

Organisaties voor beheer en behoud

Van 2008 tot 2013 hield Muziek Centrum Nederland, voortgekomen uit onder andere het Nationale Pop Instituut, het Jazzarchief, Donemus, Gaudeamus en De Kamervraag, zich met rijkssubsidie bezig met het verzamelen, documenteren en archiveren van ontwikkelingen in de muzieksector. Sinds de functie van het MCN onder druk van bezuinigingen uit het muziekbestel werd geschrapt – de sector kon volgens het ministerie het grootste deel van zijn ondersteunende taken zelf organiseren – wordt deze functie in de muzieksector node gemist. Vanwege de sectoroverstijgende rol die het centrum speelde, zijn de gevolgen van de opheffing in de hele sector voelbaar, al slagen enkele genres erin hun archieffunctie enigszins in stand te houden.

Dat geldt onder andere voor de jazz, die sinds de jaren ’80 wordt gedocumenteerd en verzameld door het Nederlands Jazz Archief. Deze organisatie werd sinds de jaren ’90 door het Rijk ondersteund en maakte in de periode 2008 – 2012 onderdeel uit van het Muziek Centrum Nederland, maar maakte na het opheffen daarvan een zelfstandige doorstart in samenwerking met de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. 40 Sindsdien weet de organisatie met behulp van mecenaat en particuliere fondsenwerving te overleven. De collectie wordt actief beheerd, aangevuld en ontsloten. Daarnaast geeft het Jazz Archief het kwartaalblad ‘Jazz Bulletin’ uit.

Ook het documentatiecentrum voor hedendaagse muziek Donemus (opgericht in 1947 en eveneens van 2008 tot en met en 2012 onderdeel van MCN) ging per 2013 in afgeslankte vorm zelfstandig verder, waarbij veel originele manuscripten werden ondergebracht bij het Nederlands Muziek Instituut (NMI) in Den Haag. Dit instituut werd op zijn beurt in 2006 door het ministerie aangewezen als sectorinstituut voor het muziekerfgoed, maar verloor eveneens per 2013 zijn rijkssubsidie. Het is sinds 2015 ondergebracht bij het Haags Gemeentearchief. Een gebrek aan middelen hindert deze instelling echter bij de uitoefening van zijn rol als nationaal archief.

In de popmuziek was vanaf de jaren ’70 tot 2008 het Nationaal Pop Instituut (NPI) verantwoordelijk voor documentatie, archivering en kennisdeling, totdat het opging in MCN. Dit instituut nam onder andere het initiatief tot een online popencyclopedie, door MCN uitgebreid tot Muziekencyclopedie.nl. Het Poparchief is inmiddels ondergebracht bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, de muziekencyclopedie bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Hiermee kwam er wel een einde aan de integrale benadering van collectievorming en context- en kennisproductie. De budgetten die deze collecties bij de verhuizing meekregen, zijn bovendien spoedig uitgeput. Hierdoor kunnen de collecties niet langer worden uitgebreid of onderhouden, waarmee het functioneren van deze archieven op het spel staat.

De Stichting Gaudeamus ging na het opheffen van MCN verder met het organiseren van de Gaudeamus Muziekweek, maar verricht geen archief- of documentatiewerk.

Ook het Muziek Centrum van de Omroep (MCO) hield per 2013 als gevolg van bezuinigingen op te bestaan. Onderzoek naar een doorstart tot Nationale Muziekbibliotheek, in samenwerking met enkele Haagse instanties (waaronder het NMI), is nog gaande. Intussen houdt de Stichting Omroep Muziek de catalogus en de website van het MCO in de lucht. Dankzij een projectsubsidie van de gemeente Hilversum wordt een deel van de MCO-collectie gedigitaliseerd, maar van een duurzaam perspectief voor deze muziekarchieven is geen sprake. 41

Voor nieuwe genres als urban muziek en dance is de aandacht voor archivering en ontsluiting nog nauwelijks van de grond gekomen. Dit is problematisch, omdat wij de vorming van archieven als een belangrijke voorwaarde beschouwen voor bewustwording, identiteitsvorming en erkenning.

Platforms voor debat en reflectie

De Nederlandse muzieksector beschikt in bijna elk genre over een toonaangevend, internationaal georiënteerd platform dat professionals trekt uit het hele land en ver daarbuiten. De klassieke muziek heeft met de Buma Classical Convention en de conferentie Classical:NEXT twee grote evenementen in handen waar de stand van zaken in de muzieksector wordt besproken en geëvalueerd. In de popmuziek geldt de jaarlijkse conferentie Eurosonic Noorderslag als belangrijk platform voor informatie-uitwisseling en zaken. Het Amsterdam Dance Event, in 1995 begonnen als kleinschalige muziekconferentie, is uitgegroeid tot het belangrijkste danceplatform ter wereld. De conferentie overdag trekt duizenden professionals uit de mondiale dance-industrie en door de presentaties ’s avonds is het ook Nederlands grootste publieksevenement, met 375.000 betalende bezoekers in 2016. Op urban muziekgebied is er New Skool Rules in Rotterdam, met showcases, workshops en paneldiscussies voor een groeiend nationaal en internationaal publiek. Buma Cultuur organiseert daarnaast conferenties op het gebied van onder andere jazz (Injazz), muziekgebruik in films, games en andere media (Music in Motion) en Nederlandstalige muziek (BumaNL). Daarnaast organiseren de VSCD en de VNPF hun eigen congressen, die gelden als waardevolle centra voor kennisuitwisseling binnen het vakgebied.

Een nieuwe ontwikkeling is de rol van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA bij het stimuleren en bekostigen van onderzoek en reflectie in de kunstensector, met actieve deelname van kunstenaars. Binnen dit baanbrekende programma, Smart Culture, worden drie projecten uitgevoerd met een focus op muziek, in samenwerking met onder andere philharmonie zuidnederland en Codarts. 42

Tot slot

Met bovenstaande schets willen wij niet pretenderen een volledig beeld te hebben gegeven van de muzieksector in Nederland. Wel biedt dit hoofdstuk naar ons idee voldoende handvatten om onze analyse van de artistieke, maatschappelijke en economische stand van zaken in de komende drie hoofdstukken te kunnen plaatsen.

Het mag duidelijk zijn dat enkele keuzes die beleidsmakers in de bezuinigingsronde van 2013 hebben gemaakt ten koste zijn gegaan van enkele onmisbare functies (waarin toch al niet rijkelijk was voorzien), zoals behoud, beheer en talentontwikkeling. Ook hebben we laten zien dat aanbodsubsidies vooral ten goede komen aan de klassieke muziek en in iets mindere mate aan de jazz, terwijl het muzikale veld zoveel breder is. Dankzij kunstvakopleidingen, podia en festivals en enkele initiatieven om jong talent te begeleiden, is het mogelijk in hoge mate van professionaliteit muziek te creëren en uit te voeren in alle denkbare muziekgenres. Vaak staan daar echter slechte verdiensten en een gebrek aan erkenning tegenover.

In de komende hoofdstukken zullen we verder uitdiepen waar de muzieksector naar ons idee kansrijk is, en waar hij versterking of begeleiding nodig heeft. Niet alleen beleidsmatige oplossingen komen aan bod, maar ook stappen die de sector zelf kan nemen om zijn positie te verstevigen.

Aantal afkomstig uit Ministerie van OCW, 2016.

CBS Statline, 2015

Economische ontwikkelingen in de cultuursector2009 – 2015.
APE en Rebel, 2016

Onder ‘klassiek’ verstaan we in dit advies kort gezegd: klassieke en hedendaagse gecomponeerde muziek: oude muziek, klassieke symfonische muziek, kamermuziek, hedendaagse gecomponeerde muziek et cetera.

Recenter tellingen ontbreken helaas; een van de gevolgen van het opheffen van het MCN per 2013.

Dutch Culture, 2016

Elf van deze 29 ensembles stonden (samen met een aantal andere podiumkunstinstellingen) op de zogenaamde ‘B-lijst’; Het Fonds Podiumkunsten beoordeelde hun aanvragen positief maar het beschikbare budget was ontoereikend om ze te honoreren. Dankzij een eenmalige impuls van minister Bussemaker werden deze ensembles alsnog voor het jaar 2017 ondersteund; op 10 november 2017 maakte minister Van Engelshoven bekend 9 miljoen euro vrij te maken om de subsidiëring van de gehele B-lijst ook in de periode 2018 – 2020 te kunnen voortzetten. Dit komt de diversiteit aan genres onder de landelijk gefinancierde instellingen ten goede; van deze elf leggen er vijf zich toe op jazz, pop of cross-over.

Dit is een gevolg van een negatieve subsidiebeslissing over de aanvraag van Cappella Amsterdam voor de periode 2017 – 2020. We komen hierop terug in Hoofdaanbevelingen.

Cultuur in Beeld 2016.
OCW, 2016

Kroeske, 2017

Jazzkaart 2008.
MCN, 2008

Vijf daarvan stonden op de B-lijst en hoorden pas recentelijk dat hun subsidie in de periode 2018 – 2020 wordt gecontinueerd.

Dutch Culture, 2016

Jazz, Blues & Beyond.
Downbeat, 2017

Kunstfactor e.a., 2008. Dat het onderscheid tussen amateur en professional in de popmuziek moeilijk te maken is, concludeert ook Nuchelmans, 2002.

Kunstfactor e.a., 2008. Hier worden ook urban en dance onder popmuziek gerekend.

De Kift stond op de B-lijst en hoorde pas recentelijk dat zijn subsidie in de periode 2018 – 2020 wordt gecontinueerd.

Volkse muziek in Nederland.
Linden, E., van der, 2014

World Music Forum NL, 2016. Dit rapport schat op basis hiervan het aantal wereldmuzikanten in Nederland op 10.600, maar houdt hierbij geen rekening met het feit dat de meeste muzikanten in twee of meer ensembles of bands spelen.

Dutch Culture, 2016

Cultuur in Beeld 2016.
OCW, 2016

Zingen, lekker belangrijk!
LKCA e.a., 2017

Sport en cultuur.Patronen in belangstelling en beoefening.
SCP, 2016

Kunstfactor e.a., 2008. Dit is het meest recente beschikbare cijfer

Mogelijkheden tot kunstbeoefening inde vrije tijd.
SCP, 2010

VSCD, 2017. Dit zijn de cijfers over 141 VSCD-podia die in 2016 én 2017 aangesloten waren bij de VSCD. In 2017 kent de VSCD 142 leden. Ongeveer 30 procent van hun programmering betreft muziek.

In 1998 vond naar schatting 60 procent van de optredens van jazzmuzikanten in informele context plaats (bron: Oostveen, 1998); recenter gegevens zijn er helaas niet.

Het vak muziek in het creatieve tijdperk.
Bisschop Boele, E., 2010

Festival Atlas 2015.
Vliet, H. van, 2016

Festival Atlas 2015.
Vliet, H. van, 2016

Nederlandse cijfers zijn niet bekend, maar in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië is het marktaandeel klassiek muziek binnen de totale muziekmarkt volgens enkele rapporten 1 tot 3,5 procent.

Omzet Nederlandse muziekindustrie stijgt door in 2016.
NVPI, 2017

Audio Distributie Onderzoek.
NLO en GfK, 2015

Nationale Social Media Onderzoek 2015 – 2017.
Newcom Research & Consultancy, 2015 – 2017

Dit productiehuis houdt zich verder bezig met theater en literatuur. Hiernaast maken sinds 2017 twee productiehuizen deel uit van de BIS die zich bezighouden met (multidisciplinair) theater.

ASKO|Schönberg Ensemble, Calefax, Ensemble Klang, het New European Ensemble, Slagwerk Den Haag

De Amsterdamse Popprijs en Wanted worden beide georganiseerd door Stichting GRAP.

Vierde Voortgangsrapportage Sectorplan HBO Kunstonderwijs studiejaar 2015 – 2016.
Vereniging Hogescholen, 2016

Passie gewaardeerd
SER en Raad voor Cultuur, 2017

Hier werden ook enkele werkzaamheden van het Theater Instituut Nederland ondergebracht; zie hiervoor het sectoradvies Theater dat we begin 2018 publiceren.

Opslaan en vernietigen: muziekarchieven bedreigd.
Oskamp, 2017

www.nwo.nl