De museumsector vanuit
inhoudelijk perspectief

We bespreken de inhoudelijke kerntaken van het museum en gaan in op de manier waarop collecties veranderen via aankopen, afstoten, bruiklenen en digitaliseren. We nemen kennis van vernieuwingen in het museumconcept en van in het oog springende ontwikkelingen rondom onder andere meerstemmig erfgoed, de zichtbaarheid van collecties en tentoonstellingsbouw en -vormgeving. Ook kijken we naar de uitdagingen voor musea, bijvoorbeeld als het gaat om collectiemobiliteit en kennisborging en -overdracht. We sluiten af met aanbevelingen aan de overheden en de sector.

Vernieuwingen in het concept museum

Wanneer we de Nederlandse museumsector in vogelvlucht beschouwen, dan zien we op het eerste gezicht een vitale sector. Dat uit zich niet alleen in cijfers, zoals een toename van het aantal bezoekers, maar ook in het museumconcept. Hoewel dit concept al eeuwenoud is, is het nog altijd springlevend. Zo is er de afgelopen jaren een aantal particuliere musea bijgekomen, zoals Museum Voorlinden en Museum MORE. Ook de plannen voor een Slavernijmuseum en het daarmee verweven maatschappelijk debat over nieuw op te richten musea, bevestigt de actuele waarde ervan. Het laat ook zien dat het museum als instituut gezag en erkenning uitstraalt.

De vitaliteit van de musea is op vele manieren manifest. In de ruim twee eeuwen dat zij bestaan, zijn er periodes van transitie geweest, zoals de nadruk op educatie aan het einde van de negentiende eeuw en een groter accent op het recreatieve en gastvrije aspect van musea in de jaren zestig van de twintigste eeuw. 1 Vandaag de dag is dat niet anders: musea zijn dynamische instellingen die zich onder andere voegen naar de ontwikkelingen in de maatschappij. Musea zijn daarbij op allerlei manieren bezig om hun eigen gebouwen open te breken. Zij treden uit hun comfortzone en slechten muren van hun eigen bastion om nieuwe verbindingen met de samenleving aan te gaan.

Grensverkenningen zijn volgens de raad essentieel om het museum in deze eeuw vitaal te houden en aantrekkelijk te maken voor nieuwe doelgroepen. We vinden het een van de grote uitdagingen van de museumsector voor de komende decennia om zich meer te profileren als platform van verbinding tussen de verschillende maatschappelijke groepen. Het is de kunst om ervoor te zorgen dat museale collecties door middel van nieuwe ‘openingen’, verhalen en verbindingen aanspreekbaar worden of blijven voor het publiek van de toekomst.

De raad is van mening dat de museumsector hierop de komende tijd moet inzetten en dat de subsidiërende overheden zulke ambities optimaal moeten faciliteren. De collectie vormt bij die transitie het uitgangspunt. Daarbij hoort ook dat musea zich continu afvragen in hoeverre hun collectie nog voldoende aansluit bij hun veranderende taakopvatting. Veel van de thema’s die in dit advies worden aangesneden, zoals digitalisering, collectiemobiliteit, maatschappelijke verbindingen en duurzaam beheer van de collectie, staan ook in dienst van dit grotere doel.

Het morrelen aan de eigen grenzen roept de vraag op wat we tegenwoordig onder een museum verstaan. Het Museumregister hanteert zeventien criteria voor goed museaal handelen, op het gebied van bedrijfsvoering, collectie en publiek. Deze Museumnorm kent drie belangrijke uitgangspunten: het museum neemt de definitie van de ICOM als uitgangspunt voor museaal handelen; het museum onderschrijft de Ethische Code en het museum volgt de LAMO bij het afstoten van de collectie. 2 Het is echter de vraag of de ICOM-definitie genoeg recht doet aan de rol die de musea wereldwijd in het huidige tijdsgewricht kunnen spelen. In een recente aanbeveling stelt UNESCO dat het museumconcept aan verbreding toe is: hef de kunstmatige scheiding tussen materieel en immaterieel erfgoed op en zorg, in het verlengde daarvan, voor een meer pluriforme museumsector. 3

We verwachten dat het museumconcept zich de aankomende jaren verder zal verbreden, onder andere doordat immaterieel erfgoed steeds meer aandacht krijgt en er hybride vormen ontstaan van instellingen die zowel een museale als een andere functie hebben. Ook zijn er veel wetenschapscentra waarvoor de presentatie van wetenschap en techniek belangrijker is dan het beheer van een museale collectie. De Tweede Kamer heeft eind vorig jaar een motie aangenomen waarin zij de regering verzoekt om de raad advies te vragen over de positie van wetenschapsmusea. 4 De raad is bereid om hierop in een later advies terug te komen.

Het begrip ‘museum’ is niet beschermd, waardoor iedereen die een verzameling openstelt of een expositie ontwerpt voor publiek, een bordje met het woord museum aan de gevel mag hangen. Voor de gemiddelde bezoeker is er ook niet zo veel onderscheid tussen een traditioneel museum, een archief, een Hortus, een bibliotheek, een kunsthal, de Star Wars Identities Expo, een eigentijds rariteitenkabinet als Ripley’s Believe it or not of Corpus. Hij of zij is zich er waarschijnlijk niet van bewust dat die plek volgens de ICOM-definitie wel of geen museum is; al helemaal niet als men met de Museumkaart naar binnen kan, zoals bij de Hermitage en de Kunsthal.

We zijn van mening dat musea die zijn aangesloten bij het Museumregister en publiek gefinancierd worden, de plicht hebben om kwaliteit te (blijven) garanderen. Dit kan door oog te hebben voor verschillende culturele tradities, door gebruik te maken van multimediale presentatievormen en door buiten de traditionele culturele canon te durven treden. En ook door de waarden te respecteren waarop het publiek en de maatschappij de musea kunnen vertrouwen, zoals een (solide) wetenschappelijke onderbouwing van kennis en een verantwoorde manier van collectiebeheer.

Beheer en behoud

Collectiebeheer is de basis waarop het functioneren van een museum rust. Musea hebben de taak om te zorgen voor de objecten die zij, soms al eeuwenlang, in beheer hebben. Dit doen zij door die objecten onder optimale omstandigheden te registreren, conserveren, restaureren, onderzoeken, documenteren en te presenteren. Een museum staat niet alleen in het hier en nu, maar moet ook de verantwoordelijkheid ervoor nemen dat zijn collectie beschikbaar blijft voor de komende generaties. Beheer en behoud van de collectie is daarom een taak die zich uitstrekt over de lange termijn.

In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft minister Hedy d’Ancona met het Deltaplan voor Cultuurbehoud ervoor gezorgd dat het achterstallig onderhoud van de collecties van rijksmusea werd weggewerkt. Omdat de nationale kunst- en erfgoedschatten werden bedreigd door ‘sluipend verval’, werd er een grootscheepse reddingsoperatie op touw gezet, waarbij collecties werden geregistreerd, geconserveerd en gerestaureerd. 5 De omstandigheden waaronder de objecten werden bewaard, verbeterden.

De Erfgoedinspectie heeft in 2016 in kaart gebracht wat de stand van zaken is op het gebied van het beheer van de rijkscollectie. Daaruit blijkt dat de meeste musea hun volledige collectie hebben geregistreerd. Wel zijn er knelpunten op het gebied van opslagcapaciteit en klimaatbeheersing. De Erfgoedinspectie constateert verder dat de musea voldoende personele capaciteit beschikbaar stellen voor het collectiebeheer, maar waarschuwt dat door de bezuinigingen het budget voor personeel onder druk staat. Dit heeft gevolgen voor het collectiebeheer. Daarnaast leidt een grotere ‘tentoonstellingsdynamiek’ tot meer collectiebewegingen, bruiklenen en administratieve handelingen. Dit soort activiteiten drukken volgens de Erfgoedinspectie op de capaciteit voor het beheer. 6

De raad herkent deze observaties en vreest dat ze nog sterker gelden voor de musea die geen rijkscollectie beheren. De musea die we hebben gesproken, uiten hun zorgen over de aandacht die ze aan collectiebeheer kunnen besteden. Veel musea hebben (deels onder maatschappelijke druk) een duidelijke ambitie om meer bezoekers te trekken, waardoor taken op het gebied van beheer op de achtergrond raken. Om die reden zijn de bezuinigingen van de afgelopen jaren vooral bij de collectietaken terechtgekomen.

We zien een parallel met het verleden: d’Ancona constateerde destijds bij de lancering van het Deltaplan dat in de jaren zeventig en tachtig ook prioriteit werd gegeven aan presentatie en zoveel mogelijk bezoekers trekken, waardoor behoud van collectie minder aandacht kreeg. 7 Als collectiebeheer een ondergeschoven kindje wordt bij de financiering van musea, dan dreigt de staat van de collecties opnieuw in verval te raken. Daarom zijn we van mening dat er een goed evenwicht moet zijn tussen de aandacht voor publiekstaken enerzijds én voor beheer en behoud anderzijds.

Voor het behoud van collecties is het daarnaast belangrijk dat overheden die museale collecties in eigendom hebben, actief eigenaar zijn. Door bezuinigingen, fusies, gemeentelijke herindelingen en sluiting van musea en andere beherende organisaties kunnen collecties verweesd raken. Het is aan de verantwoordelijke overheden om te zorgen voor een goed onderkomen voor deze collecties, met een beheerplan voor de lange termijn.

Kennis over de collectie

Behalve op beheertaken is er de afgelopen jaren ook bezuinigd op inhoudelijke krachten. Hierdoor is er minder kennis in huis over de collectie. Hoewel op verschillende schaalgrootte, speelt dit zowel bij grotere als kleinere musea. We onderscheiden – naast afnemende budgetten – drie knelpunten als het gaat om kennisborging.

Ten eerste sluit het curriculum van universiteiten en hogescholen onvoldoende aan op de behoefte van musea. Alumni beschikken niet meteen over de specialistische kennis die van conservatoren wordt verwacht. Ten tweede kost het overdragen van de expertise van oudere conservatoren naar een nieuwe generatie veel tijd. Ten derde wisselt het personeel sneller van baan, ook omdat het als werknemer steeds lastiger wordt om een vast contract te krijgen. Hierdoor is het voor musea moeilijker om in personeel, en daarmee in kennis, te investeren.

Goede kennisborging bij conservatoren zal de komende jaren een steeds groter probleem worden, omdat het bestand vergrijst: de helft van de beroepsgroep zit in de leeftijdscategorie 55-65 jaar en ongeveer een kwart in de categorie 45-55 jaar. 8 De raad pleit ervoor dat musea in staat worden gesteld om junior-conservatoren in dienst te kunnen nemen die door de huidige conservatoren opgeleid kunnen worden. Om de (wetenschappelijke) kennis van conservatoren te vergroten, zouden er ook meer mogelijkheden moeten komen om onderzoeksbeurzen te krijgen.

Meerstemmigheid

De verhalen over de fysieke collecties van musea winnen aan belang: dat zijn de verhalen die vanuit verschillende perspectieven verteld kunnen worden over de objecten in het museum en de thema’s waarop het museum zich richt. We vinden dit een essentiële verrijking van de wijze waarop collecties tot leven kunnen komen. Op die manier verandert ook de rol van musea: het tonen wordt uitgebreid met het vertellen. Dit biedt de gelegenheid om de schil aan betekenissen en interpretaties die zich in de loop der eeuwen om de objecten heeft gevormd, open te breken. Zo worden onder meer de eerste stappen gezet om het museum te ‘dekoloniseren’. Een goed voorbeeld hiervan is Black Heritage Tours. 9

Meerstemmig erfgoed stimuleert een meer inclusieve benadering van musea: ook groepen in de samenleving waarvan de stem tot nu toe weinig in het museum klonk, voelen zich op die manier vertegenwoordigd. Dat kunnen LHTBQ-gemeenschappen zijn, waar het Queering the Museum Project zich voor inzet, maar ook kloosterlingen, van wie de verhalen en geschiedenissen worden geboekstaafd in het Erfgoedcentrum Kloosterleven. Een dergelijke heroriëntatie veronderstelt dat immaterieel erfgoed ook een vanzelfsprekende plek krijgt in collecties. Zo verzamelt Museum Rotterdam ‘Echt Rotterdams Erfgoed’. Dat zijn niet alleen objecten, maar ook personen, ontwikkelingen en organisaties: de straatverkoper, de Sambalman, de Volkswagenbus van een Bulgaarse Rotterdammer en burgemeester Aboutaleb zelf.

Collecties zichtbaar en in depot

Collectiestukken die niet op zaal hangen of in bruikleen zijn gegeven, bewaren musea in hun depot. Daar is onder andere ruimte voor restauratie en het veilig opslaan van kwetsbare werken. Het depot kan het museum ook gebruiken voor tijdelijke tentoonstellingen, bruiklenen en onderzoek. De afgelopen jaren is het maatschappelijk debat over de (on)zichtbaarheid van collecties toegenomen, vanwege het idee dat het merendeel van de objecten in depots is opgeslagen. 10 Als bijdrage aan dit debat kiezen musea voor interessante strategieën: bijvoorbeeld door (delen van) het depot op zaal te zetten, zoals in het Glasmuseum, het Rijksmuseum voor Oudheden of het Zaans Museum; door in een tentoonstelling te thematiseren waarom bepaalde werken niet op zaal hangen, zoals het Mauritshuis deed in ‘Hoogte- en dieptepunten uit het depot’. Museum Boijmans van Beuningen bouwt zelfs een apart collectiegebouw, waarin een deel van het depot voor het publiek toegankelijk is.

De raad vindt het een positieve ontwikkeling dat er in Nederland depots verrijzen waarin een aantal musea gezamenlijk hun collectie onderbrengt. 11 Drie Friese musea participeren in het Kolleksjesintrum Fryslân, de Leidse musea Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor Oudheden en Museum Volkenkunde hebben een gedeeld depot en de RCE, het Rijksmuseum, Nederlands Openluchtmuseum en Paleis Het Loo bouwen gezamenlijk aan het Collectie Centrum Nederland.

Een deel van de collecties die overheden in bezit hebben, staat in de openbare ruimte: in parken, op rotondes of in het landschap. Wanneer de zorg voor deze objecten niet goed is geregeld, bestaat het risico dat ze worden verwaarloosd. De raad stelt voor dat er structureel afspraken worden gemaakt tussen overheden en musea over het beheer van kunst en erfgoed in de openbare ruimte. Hij komt hier eventueel in een volgend advies graag op terug.

Presentatie

Collecties worden zichtbaar voor het publiek in de vaste collectiepresentatie, en in tijdelijke presentaties van het eigen museum en van instellingen die de objecten lenen. De vaste collectie is de basis voor het tentoonstellingsbeleid van het museum. Het bepaalt als het ware het DNA en biedt de voedingsbodem voor de tijdelijke tentoonstellingen die een museum kan organiseren.

Tentoonstellingen

In de periode 2009 – 2016 is het aantal tijdelijke tentoonstellingen met 2 procent afgenomen. Het aantal bezoekers is, mede door de heropening van een aantal musea, in die periode gestegen met 42 procent. 12 Dit betekent dat musea met minder tijdelijke presentaties meer bezoek weten te trekken.

 

Trends op het gebied van aantal tijdelijke tentoonstellingen en van bezoeken musea
(index: 2009 = 100)

bron: CBS, bewerking Dialogic/APE

 

Deze cijfers laten zien dat er met minder tentoonstellingen meer publiek is bereikt. Bij de verbouwingen die musea de afgelopen jaren hebben gerealiseerd, hebben de mogelijkheden voor grote tijdelijke tentoonstellingen vaak extra aandacht gekregen: niet alleen het scheppen van extra zalen voor de tentoonstellingen zelf, maar ook het scheppen van ruimte voor bezoekersstromen, horeca en dergelijke.

Musea laten weten dat er een maatschappelijke druk is om hoge bezoekersaantallen te halen, wat een laagdrempelige programmering in de hand zou werken. De grotere musea kunnen publiekstrekkers afwisselen door kleine exposities, waarmee zij een heel specifiek publiek aanspreken. Op die manier wordt een afgewogen aanbod gepresenteerd dat recht kan doen aan de veelzijdigheid van de collectie en de behoeften van een divers publiek. Er bestaat daarentegen het risico dat grote tentoonstellingen een enorm beslag leggen op de financiën en het personeel. De nadruk op bezoekersaantallen kan leiden tot een voorkeur voor grote, publieksvriendelijke exposities. Het gevaar bestaat dat de inhoudelijke diepgang afneemt en dat de musea te grote risico’s nemen, terwijl het de vraag is of dit de binding met het publiek versterkt.

Met tijdelijke tentoonstellingen opereren musea niet alleen in een binnenlands netwerk, maar begeven zij zich ook op het internationale speelveld. Dat geldt zeker niet alleen voor de rijksmusea, maar bijvoorbeeld ook voor provinciale en gemeentelijke musea die tentoonstellingen programmeren van internationale allure. Internationale exposities kunnen niet georganiseerd worden zonder buitenlandse bruiklenen. Daarvoor zijn vaak persoonlijke contacten en internationale netwerken onontbeerlijk. Musea ontdekken ook de markt om in samenwerking met buitenlandse musea tentoonstellingen in te richten, die vervolgens aan andere musea verkocht kunnen worden. Een ander succesvol model is het gezamenlijk, met meerdere musea, ontwikkelen van tentoonstellingen om daarmee de kosten, expertise en collecties van reizende tentoonstellingen te delen. 13 Daarnaast heeft een aantal grote exposities er de afgelopen jaren voor gezorgd dat het organiserende museum de reis waard was voor buitenlands publiek.

Op het gebied van tentoonstellingsbouw en -vormgeving laat Nederland wereldwijd van zich horen. Van China tot Groot-Brittannië vinden bedrijven in deze commerciële sector, die aanschurkt tegen de museumsector, emplooi. De ontwikkelingen komen voort uit de eigentijdse, vooruitstrevende en zeer geprofessionaliseerde manier waarop binnen de Nederlandse museumwereld gedacht wordt over onder andere de omgang met publiek, storytelling en het gebruik van nieuwe en digitale media. Dit komt mede doordat de musea vaak de ontwikkeling en uitvoering van tentoonstellingen (gedeeltelijk) uitbesteden. Kennisdeling en meer gestructureerd onderzoek naar de (on)mogelijkheden is belangrijk voor de sector.

Vaste collectie

Naast de tijdelijke tentoonstellingen zijn de collectiepresentaties een vaste waarde voor ieder museum. De collectiepresentatie is een meerjarige opstelling van stukken die semipermanent op zaal hangen en het museum in eigen beheer heeft. Bij grotere kunstmusea zorgen topstukken uit de vaste collectie voor een constante stroom van binnenlands en met name buitenlands bezoek. Bij veel musea krijgt de collectiepresentatie door gebrek aan middelen niet altijd evenveel aandacht – het gevaar bestaat daar dat bezoekers vooral voor tijdelijke tentoonstellingen komen en de vaste collectie links laten liggen.

Het vernieuwen van de vaste opstelling kost veel (financiële) inspanningen, maar musea realiseren zich dat het belangrijk is om naast kortdurende presentaties aandacht te besteden aan het blijven updaten van de presentatie van de vaste collectie. Zo hebben Museum Boijmans van Beuningen, Museum Boerhaave en het Stedelijk Museum Amsterdam het afgelopen jaar hun vaste presentatie vernieuwd. Door de opstelling van de vaste collectie te veranderen, krijgt een museum nieuwe perspectieven op de eigen collectie en worden bezoekers geconfronteerd met nieuwe inzichten en verbanden.

Onderzoek

Het is essentieel voor musea om wetenschappelijk onderzoek te doen. Zodoende kunnen zij de kennis over hun collectie verrijken. In 2011 is de wetenschappelijke taak belegd bij zes rijksgesubsidieerde musea. 14 Naturalis Biodiversity Center ontvangt hiervoor een aparte subsidie van OCW. Het Rijksmuseum participeert met een aantal partners (NWO, RCE, UvA en TU Delft) in het Netherlands Institute for Conservation, Art and Science (NICAS).

De wetenschappelijke activiteiten beperken zich echter allerminst tot deze zes instellingen. Veel musea hebben contacten met universiteiten, maken deel uit van wetenschappelijke netwerken en hebben een wetenschappelijke kennisbasis.

De raad is van mening dat de rol van musea in het wetenschappelijke veld nog verder verankerd kan worden. Idealiter fungeren musea als opleidingsinstituten voor jonge wetenschappers en is er een structurele rol voor musea weggelegd bij wetenschappelijk onderzoek. Daarvoor is het van belang dat de banden tussen musea, universiteiten en hogescholen hechter worden.

In het rapport ‘Nationale Kennisagenda voor het Museale Veld’ heeft het ministerie van OCW de breedte geschetst van de museale taken die door de wetenschap kunnen worden verrijkt: niet alleen de collectie, maar ook kennisoverdracht, beleving bij het publiek, economische impact en de verbindende rol van musea in de samenleving. 15 Deze agenda was een veelbelovende start om de verbinding tussen de museumwereld en de wetenschap een nieuwe impuls te geven en daarbij met name het onderzoek naar de maatschappelijke betekenis van musea te agenderen. We constateren echter dat de ambities van de Kennisagenda niet zijn gerealiseerd. Daarom pleiten we ervoor dat de RCE, samen met het museumveld en in lijn met de Kennisagenda, de aanjager wordt van een gezamenlijke aanpak en uitvoering van musea en wetenschap.

Daarnaast pleit de raad ervoor dat musea meer mogelijkheden bieden om binnen de muren van de instelling het wetenschappelijke onderzoek te stimuleren. Het is noodzakelijk dat het museumpersoneel zich inhoudelijk en wetenschappelijk blijft ontwikkelen. Het ministerie van OCW had tot en met 2016 een aantal onderzoeksbeurzen ter beschikking gesteld om talentontwikkeling en wetenschappelijk onderzoek in de museale sector te bevorderen. De raad vindt museumbeurzen aansprekende instrumenten, omdat zo financiële ruimte ontstaat om mensen op te leiden. Musea zijn een goede plek voor studenten om werkervaring op te doen. We hopen dat wanneer de banden tussen wetenschap en de museumsector zijn aangehaald, musea structureel stagiairs in hun gelederen kunnen opnemen.

Collectiemobiliteit: aankoop, afstoting en bruikleenverkeer

Een collectie is idealiter permanent in transitie: het is het doel van een museum om zijn collectie te optimaliseren en ervoor te zorgen dat missie en visie én de collectie zo veel mogelijk op elkaar aangesloten zijn. Musea kunnen in dat opzicht de ambitie hebben om de collectie uit te breiden door middel van aankopen of schenkingen. Selectie en waardering van de collectie kunnen er ook toe leiden dat de collectie erbij gebaat is om juist voorwerpen af te stoten. Naast dergelijk permanent in- en uitvoerverkeer zijn collecties onderhevig aan de dynamiek van bruikleenverkeer: het tijdelijk of permanent uitlenen van stukken uit de collectie en het zelf lenen van objecten.

Aankopen

De meeste musea beschikken over een beperkt (of zelfs geen) budget om hun collectie uit te breiden. Daarom zijn zij aangewezen op fondsen die de financiering van aankopen kunnen ondersteunen. Vanuit de Rijksoverheid kunnen aankopen worden ondersteund door het Nationaal Aankoopfonds en het Mondriaan Fonds. De belangrijkste particuliere fondsen zijn de Vereniging Rembrandt en de BankGiro Loterij. Ook worden bij aankopen kleinere regionale fondsen, fondsen op naam en particuliere donateurs aangesproken.

De raad waardeert het dat zulke fondsen beschikbaar zijn en ziet de giften als een noodzakelijke aanvulling op het budget dat musea nodig hebben om hun collecties uit te breiden. Zulke bijdragen zijn in wezen schenkingen aan de Nederlandse overheden, want ze dragen rechtstreeks bij aan de verrijking van de Collectie Nederland. Daarnaast ontvangen veel musea schenkingen, zowel in natura als in de vorm van bijdragen waarmee nieuwe aankopen kunnen worden gefinancierd. Bij grotere musea is een deel van het stakeholdersmanagement erop ingericht om particulieren te stimuleren een bijdrage te leveren.

Wij signaleren vijf knelpunten op het gebied van het verwerven van nieuwe objecten:

  • Ten eerste leveren de fondsen een bijdrage aan de aankoopsom; de rest moeten musea zelf aanvullen. Vooral voor musea die geen aankoopbudget hebben, is het moeilijk om het resterende bedrag zelf te verwerven.
  • Daarnaast staat de kunstmarkt zodanig onder druk dat Nederlandse musea niet altijd op kunnen bieden tegen prijzen die voor kunstwerken worden gevraagd.
  • Ten derde zijn de mogelijkheden te beperkt om objecten aan te kopen die geen kunstwerken zijn. De Vereniging Rembrandt levert alleen een bijdrage voor de aankoop van kunstobjecten. Het aankoopbudget van het Mondriaan Fonds is wel beschikbaar voor alle typen erfgoedobjecten, maar de bijdragen voor aankopen van kunstwerken zijn onevenredig hoog – zeker gezien de verhouding tussen het aantal kunstmusea en andere musea.
  • Daarbij hanteert het Mondriaan Fonds voor de Bijdrage Incidentele Aankopen een minimumbedrag van 50.000 euro waarop het object getaxeerd moet zijn. Collectieonderdelen met een lagere taxatiewaarde, waaronder veel erfgoedcollecties, vallen hierdoor buiten de regeling.
  • Tot slot is het niet zeker of de bijdragen van particuliere financiële bronnen op de lange termijn stabiel zijn. Zo is afgelopen jaar het VSBfonds weggevallen als mogelijke financier voor museale aankopen.

De raad vindt het zeer positief dat de minister van OCW in haar recente visiebrief ‘Cultuur in een open samenleving’ aankondigt het budget van het Nationaal Aankoopfonds te verhogen. 16 Ook het budget voor het Mondriaan Fonds is in onze ogen te laag en verdient een structurele financiële impuls. Om met name kleinere musea te helpen, adviseren we de mogelijkheden te onderzoeken van een apart fonds bij het Mondriaan Fonds, voor aankopen van bescheiden omvang die voor een regio van groot belang zijn. Daarnaast pleit de raad ervoor dat de Rijksoverheid maatregelen neemt om particuliere giften te stimuleren.

Afstoting

Goed collectiebeleid vereist dat musea objecten afstoten wanneer deze niet meer in de collectie passen, in te slechte staat verkeren of beter passen in de collectie van een ander museum. Daarnaast kan afstoting noodzakelijk zijn omdat de collectie te veel ruimte in beslag neemt. Hoewel musea als beheerders over het algemeen het initiatief nemen voor afstoting, is de eigenaar van de collectie verantwoordelijk voor het uiteindelijke besluit.

In de Erfgoedwet heeft afstoting een wettelijke basis gekregen; overheden en publiek gesubsidieerde musea zijn verplicht om hun voornemen op dat gebied openbaar te maken. Als het erfgoed mogelijk van nationaal belang is, dan moet dit voornemen worden beoordeeld door een onafhankelijke adviescommissie. De nieuwe regels tot afstoting zijn vastgelegd in de herziene LAMO. 17

In het verleden was ontzamelen een taboeonderwerp en heeft de voorgenomen verkoop van delen van de collectie soms tot veel ophef geleid. 18 We constateren dat afstoting tegenwoordig minder omstreden is en dat steeds meer musea beleid hierover ontwikkelen. De Erfgoedwet en de LAMO zijn een reactie op de incidenten en beogen een nog kleinere foutmarge, doordat het museumveld zelf uitgenodigd wordt een aangekondigde afstoting te controleren op eventueel nationaal belang. De keerzijde hiervan is dat de nieuwe procedure voor selectie en afstoting nog tijdrovender en kostbaarder is geworden. Dit kan musea demotiveren om het proces te starten: ze steken hun energie liever in het koesteren van het dierbare deel van de collectie.

De raad is van mening dat de nieuwe LAMO een werkzaam instrument lijkt en juicht het toe dat er nu ook aandacht wordt besteed aan bulkafstoting. De praktijk zal de komende jaren moeten uitwijzen hoe effectief de nieuwe leidraad is. We constateren wel dat de nieuwe LAMO de procedures nog verder heeft gecompliceerd, bijvoorbeeld door vermelding op de ‘afstotingsdatabase’ verplicht te stellen. Het is goed dat er zorgvuldigheid en transparantie wordt betracht wanneer musea van plan zijn om een object te vervreemden, maar het maakt wel verschil of dit object een kostbaar schilderij is van een wereldberoemd kunstenaar, of dat het gaat om een verzameling identieke gebruiksvoorwerpen.

Wat dat betreft gaat de LAMO in de ogen van de raad nog te weinig uit van maatwerk. Hij pleit dan ook voor een leidraad die het verschil tussen typen voorwerpen en collecties respecteert en daarvoor verschillende strategieën ontwikkelt. De sleutelwoorden daarbij zijn vertrouwen en transparantie: musea moeten het vertrouwen van eigenaren krijgen dat er veel typen voorwerpen en collecties zijn waarvoor geen uitvoerige, tijdrovende procedure hoeft te worden gevolgd. Anderzijds moeten de musea openbaar maken welke procedures ze hebben gevolgd.

Nationaal bruikleenverkeer

Het belang van bruiklenen is evident. Een tentoonstelling waarin bruiklenen van verschillende musea worden gepresenteerd, plaatst de objecten in een nieuwe context, en laat ze een dialoog met elkaar aangaan die anders niet tot stand kon worden gebracht. De werken worden zo vanuit een nieuw perspectief belicht. Daarnaast kan het publiek kennis nemen van werken die normaal gesproken in een ander museum (niet zelden in depot) hangen. De afgelopen jaren zijn er stappen gezet die collectiemobiliteit weer onder de aandacht hebben gebracht en het bruikleenverkeer verder moeten stimuleren.

Zo heeft toenmalig minister Bussemaker in haar Museumbrief aangedrongen op een ruimhartiger bruikleenverkeer en op samenwerking, die het delen van elkaars collectie tot doel kan hebben. 19 Het Mondriaan Fonds ondersteunt een en ander, zoals in de regelingen Bijdrage Samenwerking musea en Bijdrage Collectiemobiliteit. Daarnaast heeft de Museumvereniging in de publicaties ‘Uitlenen is een kans’ en ‘Slimmer lenen’ handreikingen gedaan om het contact tussen zowel bruikleengevers als -nemers te optimaliseren. Ook wordt er gewerkt aan maatregelen om het bruikleenverkeer te vereenvoudigen.

Het ministerie heeft samen met de Museumvereniging en een aantal steden het afgelopen jaar een Code Bruikleenverkeer opgesteld, die als doel heeft de zichtbaarheid van publieke collecties te bevorderen. Deze code, die waarschijnlijk in het voorjaar van 2018 wordt gepubliceerd, ligt in het verlengde van de zogenaamde Kaderovereenkomst, die een aantal gemeenten met het Rijk in 1989 heeft gesloten. In de Code Bruikleenverkeer worden overheden (vaak eigenaren van collecties) en musea onder andere aangespoord om de bestuurlijke en administratieve lasten te minimaliseren en de aansprakelijkheid te beperken tot herstelbare schade. De raad ondersteunt deze code en beschouwt haar als een goede basis voor een optimaal bruikleenverkeer.

De raad constateert dat er in de museumwereld over het algemeen een grote bereidwilligheid is om kunstwerken in bruikleen te geven. De afgelopen jaren is het aantal bruiklenen gestegen; digitalisering heeft de collectiemobiliteit een extra impuls gegeven. Doordat collecties nu beter via de computer geraadpleegd kunnen worden, zijn die zichtbaarder en zijn musea ook beter op de hoogte van elkaars kunstwerken en erfgoedobjecten. Ook het beter faciliteren van het bruikleenverkeer slecht barrières. Het gesprek tussen bruikleengever en -nemer is hierdoor vereenvoudigd. Het biedt kaders voor de voorwaarden waaraan goed bruikleenverkeer moet voldoen.

We merken wel dat het bruikleenverkeer in de praktijk nog altijd op obstakels stuit. Vaak hangen die samen met de verschillen die in de museumsector bestaan, en de verwachtingen die er over en weer leven. Wat voor het ene museum een realistische bruikleenaanvraag lijkt, is voor het bruikleengevende museum in de praktijk onhaalbaar. Enerzijds ervaren bruikleenvragers – met name kleinere musea – niet altijd genoeg goodwill bij de grotere musea waarvan ze voorwerpen willen lenen. De kosten zijn vaak te hoog voor de bruikleenvragers, zowel voor handling en verzekering als voor restauratie. Anderzijds klagen grotere musea over het gebrek aan realisme bij de bruikleenvragers: de aangevraagde stukken zijn te populair, de aanvragen worden op een te korte termijn ingediend of zijn niet volledig.

Dat verschil tussen kleinere en grotere musea wreekt zich ook omdat die eerste groep meestal minder stukken in de collectie heeft die voor de andere partij interessant kunnen zijn om als ‘wisselgeld’ te dienen. In het algemeen merken musea ook dat de bruikleengevers hoge, haast buitenproportionele eisen stellen, zoals op het gebied van klimaatbeheersing, vervoerskosten en verzekeringspremies. De toegenomen professionalisering van beheer en behoud werkt het niveau van die eisen ook in de hand: omdat de technische mogelijkheden van klimaatbeheersing en het kunsttransport zijn verbeterd, verhogen bruikleengevers hun normen ook. Maar de daarbij behorende kosten zijn navenant hoog voor de bruikleennemers.

De raad constateert dat er in deze kwestie een spanningsveld tussen vertrouwen en financiën bestaat. Wanneer musea meer vertrouwen zouden hebben in de professionaliteit van de bruikleenvrager, hoeven ze minder begrotelijke eisen te stellen die nu drempels opwerpen voor het bruikleenverkeer.

Wij hopen dat een goede toepassing van de Code Bruikleenverkeer zal bijdragen aan het onderlinge vertrouwen. De raad is van mening dat het bruikleenverkeer beter gefaciliteerd kan worden door middel van een (online) hulpmiddel dat minder ervaren musea ondersteunt bij hun bruikleenaanvraag, en ook inzicht kan geven in procedures en kosten. Met zo’n middel kunnen praktische obstakels voor binnenlands bruikleenverkeer worden weggenomen. Ook kan zij de juiste verwachtingen over de aanvraag creëren. De RCE ziet desgevraagd voor zichzelf een rol weggelegd in het ontwerpen en faciliteren van een dergelijk hulpmiddel in samenwerking met het museumveld.

Ten slotte willen we de verwachtingen van de overheden en de maatschappij over het bruikleenverkeer temperen. Hoewel de kwaliteit van de Nederlandse museumsector gebaat is bij ruimhartig bruikleenverkeer, wijst de raad op de grenzen hiervan. Musea met gewilde collecties zijn heel veel tijd en menskracht kwijt aan het in behandeling nemen van bruikleenaanvragen. Juist omdat de collectietaak van musea onder druk staat, is er een maximum aan het aantal bruiklenen.

Internationaal bruikleenverkeer

Wanneer het gaat om internationale bruiklenen, verkeren de Nederlandse musea in een ander speelveld. Om van buitenlandse collega’s of particulieren kunstwerken en erfgoedobjecten te kunnen lenen, gelden er hoge garantstellingen, die eventueel verlies, diefstal of beschadiging moeten afdekken. De Rijksoverheid heeft een klein budget gereserveerd waarop musea voor dit doel aanspraak kunnen maken. Op basis van de aangepaste indemniteitsregeling uit 2016 kan er tegelijkertijd voor maximaal 300 miljoen euro aan indemniteitsverklaringen worden aangevraagd, met een maximum van 75 miljoen euro per aanvraag. Maximaal 30 procent van de kosten worden hieruit gedekt.

Het is een vaak gehoorde klacht in de museumwereld dat dit bedrag te laag is. Daardoor zit er een rem op de mogelijkheid om buitenlandse waardevolle kunstschatten en tentoonstellingen in Nederland te tonen. Door die te beperkte indemniteitsregeling verkeert de Nederlandse museumsector vanuit internationaal perspectief in een ongunstige concurrentiepositie. Musea mijden soms bruikleenaanvragen uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Rusland vanwege de hoge verzekeringskosten.

Hoewel we vinden dat het niveau van de tentoonstellingen hoog is, gaan er als gevolg van de te lage indemniteitsgelden wel eens bijzondere objecten aan Nederland voorbij. De raad vindt het positief dat het huidige kabinet in het Regeerakkoord het belang van de regeling onderschrijft. We stellen hierbij voor de regeling zo aan te passen dat er geen sprake meer is van een indemniteitsplafond, waardoor er voor musea geen financiële drempel is om objecten van buitenlandse musea te lenen.

Digitalisering

Naast het fysieke beheren en tonen van collecties is de digitalisering ervan een integraal onderdeel van het beleid van musea. De mogelijkheden van de digitale media werken door in alle activiteiten en zijn haast oneindig. Collecties worden geregistreerd in databases, musea ontsluiten collecties online voor het publiek en zetten digitale technieken in tijdens tentoonstellingen. Online content biedt verdieping tijdens het fysieke bezoek. Daarnaast kan het ingezet worden voor sociale media, die van groot belang zijn voor de marketing van musea. Online beschikbaarheid zorgt voor de toegankelijkheid van originele kennisbronnen. In de huidige samenleving dreigen meningen regelmatig te prevaleren en staat de status van feiten ter discussie. Musea en archieven kunnen tegenwicht bieden aan een devaluatie van onomstotelijke waarheden, omdat zij beschikken over de originele kennisbronnen die ‘alternatieve feiten’ kunnen ontzenuwen.

We zijn onder de indruk van de inspanningen die musea de afgelopen jaren hebben geleverd op het gebied van registratie. Grote achterstanden zijn weggewerkt en vrijwel alle musea die een rijkscollectie beheren, werken met een geautomatiseerde collectieregistratie. De Erfgoedinspectie concludeert in ‘Zicht op de rijkscollectie’ dat door de digitalisering het risico op vermissingen van museale voorwerpen uit de rijkscollectie is afgenomen. 20 Wel constateren we bij een aantal musea nog een achterstand in collectieregistratie. Voor musea van beperkte omvang en musea die met enorme hoeveelheden objecten werken, zoals het Nederlands Fotomuseum met kunstenaarsarchieven, zijn de middelen voor digitalisering ontoereikend. Het is daarom belangrijk dat musea stilstaan bij de vraag wat belangrijk is om te digitaliseren en wat niet. Born digital materiaal verdient hierbij bijzondere aandacht. Dit type erfgoed is erg kwetsbaar, omdat hard- en software in snel tempo verouderen en op termijn niet meer bruikbaar zijn. Hierdoor kan het gebeuren dat dit erfgoed in de toekomst niet meer geraadpleegd of hergebruikt kan worden. 21

Om digitalisering optimaal te benutten, heeft het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) in samenwerking met DEN een Nationale Strategie Digitaal Erfgoed opgesteld. 22 Uit gesprekken met het veld maken we op dat deze strategie nog niet erg bekend is. Dat is jammer, omdat digitalisering vraagt om een planmatige aanpak. De raad pleit er daarom voor dat de Rijksoverheid erop toeziet dat de Nationale Strategie ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt en dat het NDE een meer leidende positie gaat spelen in de regie van het Nederlandse digitaliseringsbeleid van musea.

Daarnaast vinden we dat digitalisering een integraal onderdeel moet zijn van het beleid over behoud en beheer. Daarbij verdienen niet alleen de collecties aandacht, maar ook de archieven van musea zelf, die inzicht geven in hun geschiedenis. In dat kader is het belangrijk dat het digitaliseringsprogramma Metamorfoze wordt voortgezet. 23

Zichtbaarheid, kennisdeling en presentaties

Digitalisering biedt veel mogelijkheden voor het vergroten van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van omvangrijke (depot)collecties en kwetsbare objecten. Veel musea hebben al een flinke online database opgebouwd. Ook landelijk en op Europees niveau worden op dit vlak inspanningen geleverd. 24 Recentelijk is het RKD dankzij het Toekomstfondskrediet Onderzoeksfaciliteiten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) een digitale onderzoeksomgeving gestart dat musea, kennisinstellingen en professionals kunnen gebruiken voor kunsthistorisch onderzoek. Daarvoor zullen zij onder meer de eigen beeldcollectie digitaal beschikbaar stellen. De raad ziet dit als een kansrijk initiatief voor musea.

Door collecties digitaal beschikbaar te stellen, is een museum altijd ‘open’: online bezoekers kunnen 24 uur per dag en op eigen gelegenheid collectiestukken raadplegen. Hoewel de échte beleving plaatsvindt in het museum zelf, kan het museumbezoek online verlengd worden: bezoekers kunnen zich vooraf en na afloop thuis verder oriënteren en verdiepen. Op deze manier heeft online gebruik ook een educatieve functie. Via digitale platforms krijgt het publiek ook de gelegenheid om interactief te zijn. Voorbeelden hiervan zijn Modemuze, een online platform voor mode- en kostuumerfgoed, en Kerkcollectie digitaal. Dit is een initiatief van Museum Catherijneconvent en biedt de mogelijkheid voor kerken, parochies en kloosters om de inventarisatie van hun verzameling religieuze voorwerpen zelf online te kunnen beheren.

Gezien de wijze waarop nieuwe generaties sociale media als een verlengstuk van henzelf gebruiken en inzetten voor cultuurbeleving, kunnen musea gedigitaliseerde media inzetten om nieuwe publieksgroepen aan zich te binden. Door middel van Google Arts & Culture kun je vanuit je eigen huis door de gangen van een museum wandelen en inzoomen op werken die je onderweg tegenkomt. Ook initiatieven als ARTtube en MuseumTV transponeren de collecties en tentoonstellingen van musea naar het digitale domein, en maken die toegankelijk voor het publiek dat het museum nog niet heeft bezocht, of na afloop van een bezoek zijn kennis wil verrijken. Ook maken musea gebruik van sociale media en kanalen als YouTube.

Technische vooruitgang biedt ook de mogelijkheid om in tentoonstellingen steeds interactiever te worden, bijvoorbeeld door middel van interactieve applicaties en serious games. Het Internet of Things biedt ook vele mogelijkheden om voorwerpen te koppelen aan informatie en gebruikersprofielen, zodat interessegebieden van bezoekers kunnen worden gekoppeld aan de museale collectie. Het Internet of Things kan zich zelfs ontwikkelen tot een virtuele curator die tijdens een museumbezoek aanbevelingen doet, doordat bezoekers in een museum steeds meer online zijn. 25 Ook XR-technologie kan de museale ervaring verrijken. 26

Naast zichtbaarheid heeft digitalisering een belangrijke informatie- en onderzoeksfunctie. Digitalisering is belangrijk voor het onderwijs, namelijk voor de toegang tot de voorbereidende lesstof, en een digitale omgeving is bij uitstek geschikt om specialistische kennis te delen en (vergeten) verhalen te vertellen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de website entoen.nu van het Nederlands Openluchtmuseum. Een voorbeeld van de internationale uitwisseling van kennis is de Rembrandt Database waarop niet alleen collecties van verschillende musea te zien zijn, maar die ook dient als een platform voor wetenschappelijke publicaties over de grote schilder. 27

Digitalisering biedt de musea een waaier aan mogelijkheden, die nog lang niet allemaal benut zijn. Het onderzoek van die mogelijkheden kost tijd en geld, en innovaties zijn niet bij voorbaat geslaagd. Daarom zij we van mening dat het belangrijk is dat musea kennis en ervaringen op dit gebied met elkaar delen, en elkaar ook ondersteunen bij het verder benutten van de technologische innovaties.

Musea lopen bij het online beschikbaar maken van moderne en hedendaagse werken ook aan tegen de grenzen van de auteurswet. Beeldmateriaal van deze werken kan niet online worden vertoond, omdat de rechten ervan bij de maker liggen. De raad ziet het als een gemiste kans dat niet alle kunstwerken die musea in collectie hebben optimaal digitaal beschikbaar zijn. Daarom pleit de raad ervoor om te onderzoeken hoe de kunstenaar een eerlijke vergoeding kan krijgen als zijn werk online wordt vertoond. 28


Aanbevelingen

Aanbevelingen over het museumconcept

Aan de sector

  • Onderzoek de grenzen van het museumconcept en ga door middel van een meerstemmige benadering nieuwe verbindingen met de samenleving aan.

Aanbevelingen over beheer en behoud

Aan de overheden

  • Neem verantwoordelijkheid voor collecties en laat de aandacht voor publiekstaken niet ten koste gaan van beheer en behoud.
  • Neem verantwoordelijkheid voor collecties die verweesd dreigen te raken: zorg voor een goed onderkomen met een beheerplan voor de lange termijn.
  • Faciliteer de opleiding en doorstroom van nieuwe generaties conservatoren.

Aan de sector

  • Zorg voor een goede kennisoverdracht aan nieuwe generaties conservatoren, door het creëren van meer opleidingsplekken voor jonge conservatoren en stagiairs.

Aanbevelingen over presentatie

Aan de sector

  • Stimuleer en ontwikkel het gezamenlijk realiseren van tentoonstellingen, zowel nationaal als internationaal.

Aanbevelingen over onderzoek

Aan de overheden

  • Gebruik de Kennisagenda als aanjager voor samenwerking tussen musea en wetenschap.

Aan de sector

  • Stimuleer de mogelijkheden voor conservatoren om te promoveren.
  • Creëer meer opleidingsplekken voor jonge conservatoren.

Aanbevelingen over collectiemobiliteit

Aan de overheden

  • Vul het aankoopfonds van het Mondriaan Fonds aan.
  • Vereenvoudig de procedures voor afstoting van objecten.
  • Volg de Code Bruikleenverkeer.
  • Ontwikkel een (online) hulpmiddel voor musea bij het ondersteunen van bruikleenaanvragen.
  • Wees realistisch over het maximale Nederlandse bruikleenverkeer.
  • Laat het plafond in de indemniteitsregeling voor internationaal bruikleenverkeer vervallen.

Aan de sector

  • Wees genereus bij het honoreren van bruikleenaanvragen.
  • Volg de Code Bruikleenverkeer.
  • Wees realistisch over de slagingskans van een bruikleenaanvraag.

Aanbevelingen over digitalisering

Aan de overheden

  • Zorg voor voldoende budget om collecties te digitaliseren en maak het tot een kerntaak van beheer en behoud.
  • Spoor het Netwerk Digitaal Erfgoed aan de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed beter te communiceren met de musea.
  • Verken nieuwe manieren om digitalisering in te zetten voor taken als registratie, presentatie, educatie en marketing.
  • Onderzoek hoe kunstenaars een eerlijke vergoeding kunnen krijgen als hun werk online wordt getoond.

Aan de sector

  • Wees genereus bij het delen van kennis en ervaring over de mogelijkheden van digitalisering.
  • Laat digitalisering onderdeel zijn van het beleid over behoud en beheer.

Towards a methodology
of museology.
Mensch, P. van, 1992

museumregisternederland.nl

Recommendation concerning the Protection and Promotion of Museumsand Collections, their Diversity and their Role in Society.
UNESCO, 2015

Motie nr. 29, 34 775 VII
Tweede Kamer,
Vergaderjaar 2017 – 2018.

Deltaplan.
Cultuurbehoud in Nederland.
Ministerie van WVC, 1990

Zicht op de rijkscollectie.
Erfgoedinspectie, 2016

Deltaplan.
Cultuurbehoud in Nederland.
Ministerie van WVC, 1990

bibliotheekblad.nl

Black Heritage Tours organiseert vanuit een ‘zwart’ perspectief rondleidingen door Amsterdam en musea in de stad.

Het is onduidelijk welk deel van de Collectie Nederland zich in depot bevindt. Volgens de Erfgoedmonitor bevindt 52 procent zich in het depot, terwijl volgens de Museumvereniging 93,3 procent van de collecties (van de musea aangesloten bij de Museumvereniging) zich in het depot bevindt. Het percentage verschilt ook sterk per type museum (zoals kunstmuseum, natuurhistorisch museum of volkenkundig museum).

In Ontgrenzen en Verbinden schreef de raad al dat het opzetten van gemeenschappelijke depots een kansrijk perspectief biedt op samenwerking tussen musea op het gebied van behoud en beheer.
Raad voor Cultuur, 2013

Economische ontwikkelingen in de cultuursector,
2009 – 2016.
Ape en Dialogic, 2017

Zie COBBRA netwerk gestart door Allard Pierson Museum in 2014.

Dat zijn het Rijksmuseum Amsterdam, Rijksmuseum voor Oudheden, Museum Volkenkunde, Naturalis Biodiversity Center, Museum Catherijneconvent en het Letterkundig Museum.

cultureelerfgoed.nl

Cultuur in een open samenleving.
Ministerie van OCW,
2018

Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten. Instituut Collectie Nederland, 2006; Slimmer Lenen. Museumvereniging, 2016b; wetten.overheid.nl

De meest recente voorbeelden zijn Museum Gouda en Wereldmuseum Rotterdam. De raad bracht een advies uit naar aanleiding van eerstgenoemde casus.
Raad voor Cultuur, 2011

Museumbrief.
Samen werken,
samen sterker.

OCW, 2013

Zicht op de rijkscollectie.
Erfgoedinspectie, 2016

Generieke Workflows Born Digital Erfgoed.
Wijers, G., Bosma, H., 2015

Het NDE is een samenwerkingsverband dat op initiatief van OCW tot stand is gekomen. In het verband zitten de Koninklijke Bibliotheek, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, de RCE, de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en het Nationaal Archief.
Netwerk Digitaal Erfgoed, 2015

Metamorfoze financiert projecten voor het conserveren en digitaliseren van archieven en collecties. Metamorfoze krijgt hiervoor subsidie van OCW.
metamorfoze.nl

Met de Digitale Collectie Nederland zijn meer dan 90 collecties van musea en andere cultuurinstellingen, samen goed voor meer dan 3,3 miljoen objecten, te vinden via één website. Via Europeana delen meer dan 3700 instellingen gezamenlijk zo’n 53 miljoen items. collectienederland.nl; europeana.eu

Het museum als medium van het geheugen.
Hupperetz, W.M.H., 2017

De VR industrie is booming en had in 2017 een driedaags Europees event in Amsterdam waar de museumsector als toekomstige markt werd verkend.
vrdays.co

rembrandtdatabase.org

In Finland is hieromtrent een overeenkomst gesloten tussen Finse kunstenaars en Finse musea.
museoliitto.fi

De museumsector vanuit
inhoudelijk perspectief