Het monumentale ecosysteem
De erfgoedsector neemt binnen het cultuurbestel een aparte positie in. Hij bestaat voor een groot deel uit particuliere eigenaren en heeft geen landelijke (ondersteunende) instellingen in de BIS. De sector heeft daarentegen wel een eigen kennisinstituut, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, en een eigen financieringsinstituut, het Nationaal Restauratiefonds. De decentralisatie is in deze sector ver doorgevoerd en al decennialang gaande. Er is een nauwe verwevenheid met de bouwwereld, die de sector conjunctuurgevoelig maakt. Tijdens de crisis liep zowel het aantal archeologische opgravingen en onderzoeken als het aantal restauraties flink terug. Voor archeologische onderzoeksbedrijven, restauratieaannemers en vaklieden daalde het werk, maar de beschermde monumenten zelf, zowel boven als in de grond, hadden een paar rustige jaren. Sinds 2015 is de bouwsector weer flink aan het groeien, wat direct zijn effect heeft op de monumentensector.
Wanneer de raad kijkt naar het ecosysteem van de erfgoedsector, springen daar vijf dominante actoren uit: eigenaren, instandhoudingspraktijk, onderwijs, financiering en beleid, en belangenbehartiging. Het overall beeld van de raad is dat de actoren in deze sector elkaar redelijk in balans houden en dat er binnen de actoren veel beweging is. Zo is de rol van woningcorporaties als eigenaar aan het verkleinen en dient zich een bewuster eigenaarschap bij waterschappen aan. Op het gebied van instandhouding volgen de ontwikkelingen elkaar als gevolg van duurzaamheidsopgaven in rap tempo op; het onderwijs is in beweging door een tekort aan vaklieden. Als gevolg van ‘Erfgoed telt’ zijn er veranderingen zichtbaar op het terrein van de financiering.
Eigenaren
Van de bijna 62.000 gebouwde rijksmonumenten in Nederland is circa 59 procent eigendom van particuliere (woonhuis) eigenaren, circa 12 procent van agrariërs, circa 9 procent van woningcorporaties en 3 procent van het Rijk. De overige 17 procent is eigendom van waterschappen, gemeenten en honderden institutionele eigenaren, zoals stadsherstelorganisaties, kerkgenootschappen, natuur- en landschapsorganisaties en landelijk, provinciaal of lokaal opererende verenigingen, stichtingen en bedrijven. Ook waardevolle cultuurlandschappen en archeologische terreinen hebben particulieren, natuurverenigingen, overheden, kerkgenootschappen, bedrijven en agrariërs als eigenaar. Er is, kortom, sprake van een enorme verscheidenheid aan eigenaren.
Over de eigenaren van gebouwde rijksmonumenten heeft de raad in zijn advies Van statisch naar dynamisch al het een en ander gezegd. Hij concludeerde dat er voor de particuliere eigenaren aanzienlijk veel geregeld was, vooral op financieel gebied. Voor de institutionele eigenaren is dit anders. Dit ligt onder meer aan de enorme diversiteit van de groep, maar ook aan het feit dat vele van hen, denk aan kerkgenootschappen, woningcorporaties, natuurbeheerders of waterschappen, het behoud of de ontwikkeling van erfgoed niet als primaire doelstelling hebben.
Governance Code Cultuur
In relatie tot eigenaren wil de raad twee onderwerpen aansnijden: het gebruik van de Governance Code Cultuur en het Rijk als eigenaar.
De raad adviseert over aanvragen van institutionele eigenaren om door de minister van OCW aangewezen te worden als Professionele Organisatie tot Monumentenbehoud (POM). Over onze ervaringen hiermee hebben wij u in 2015 geadviseerd. Een van de onderwerpen destijds was het gebruik van de Governance Code Cultuur in de monumentensector. De raad adviseerde POM’s en andere organisaties te vragen om gebruik te maken van deze code. Omdat dit onderwerp in de beantwoording van de minister destijds niet terugkwam en het gebruik van de code inmiddels in andere sectoren gemeengoed is geworden, vraagt de raad hiervoor nogmaals aandacht.
De raad constateert, mede op basis van de 72 POM-adviezen die hij sinds 2013 uitbracht, dat de Governance Code Cultuur in de monumentensector nog nauwelijks wordt gebruikt. Hoewel bij de totstandkoming van de Governance Code Cultuur 2019 geen vertegenwoordigers uit de monumenten- en archeologiesector betrokken waren, meent de raad dat de code ook voor deze sector goed bruikbaar is. De raad wil de professionalisering in de sector verder bevorderen en deze code helpt hieraan invulling te geven. Naar erfgoed gaat veel cultuurgeld en hieraan zijn spelregels verbonden, ook in relatie tot professionaliteit. De raad adviseert dan ook om bij subsidieverlening aan organisaties die monumenten bezitten te vragen om gebruik te maken van de Code Governance Cultuur.
Het Rijk als monumenteneigenaar
In zijn advies uit 2015 aan de Tweede Kamer over de afstoting van 29 rijksmonumenten en de overdracht aan de Nationale Monumentenorganisatie bepleitte de raad een inhoudelijke en integrale visie op te stellen, en beleid te ontwikkelen over vervreemding van monumenten in rijksbezit op de lange termijn. De raad was toen, en nog steeds, kritisch op het Rijk over de verkoop van zijn eigen monumenten. Wat de raad vooral mist, is een visie van het Rijk. Heldere criteria en randvoorwaarden over wat het Rijk wel – en vooral niet – wil verkopen, ontbreken. Afgelopen jaren zorgde verkoop regelmatig tot ophef en veel daarvan is terug te leiden naar een gebrek aan visie. Dit speelde ook een rol in de aangenomen motie van de Tweede Kamer van 13 september 2018, waarin de regering werd verzocht ‘met een samenhangende visie en actieplan te komen voor het beheer, behoud, onderzoek en aan een breed publiek tonen van erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog’. Hier speelde de voorgenomen verkoop door het Rijk van de bunker van Seyss-Inquart in Wassenaar een rol.
Het is overigens niet zo dat er niets gebeurt op dit gebied: in 2010 heeft de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) in het Protocol Cultureel Erfgoed Rijksoverheid vastgelegd hoe zij zullen omgaan met hun cultureel erfgoed. In 2017 is de Intentieverklaring Cultureel Erfgoed Rijksoverheid opgesteld door de RVR, waarin staat dat de leden zich bewust zijn van hun voorbeeldrol voor andere monumenteigenaren en de culturele waarde wegen bij vervreemding. Toch heeft de raad nog steeds de indruk dat bij de beslissing tot vervreemding de financiële opbrengst in de afweging zwaarder weegt dan het behoud van cultuurhistorische waarden.
De raad adviseert dat het Rijk een visie op zijn eigen monumentenbezit ontwikkelt en bij vervreemding vooraf meer randvoorwaarden en kwaliteitseisen stelt. Ook geeft de raad de overweging mee om monumentenorganisaties te betrekken bij de afstoting van incourant monumentaal vastgoed. Dit is zeker minder lucratief voor het Rijk, maar geeft maatschappelijke baten een grotere rol en verzekert instandhouding op de lange termijn van afwijkende monumenten.
Uitvoeringspraktijk
De instandhoudingspraktijk wordt in Nederland met kennis ondersteund door organisaties zoals de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), de provinciale steunpunten monumentenzorg en archeologie en Erfgoedhuizen, het Nationaal Restauratiefonds, gemeenten, lokale monumentencommissies en door de vele historische en archeologische verenigingen. Ook de markt, in de vorm van adviesbureaus, restauratiebedrijven en archeologische opgravings- en onderzoeksbureaus, speelt een belangrijke rol bij de zorg en instandhouding voor gebouwd en archeologisch erfgoed.
De laatste jaren is bij (opgravings)bedrijven de druk om snel te werken groot en de raad vraagt zich af welk effect dit heeft op de kwaliteit van het onderzoek en de rapporten. Vorig jaar is deze vraag ook door de Tweede Kamer bij de minister neergelegd; de raad wacht de uitkomsten van dat onderzoek af.
Kwaliteitsnormen
Om de kwaliteit van de uitvoering meer eenduidig en objectief te kunnen beoordelen, zijn verschillende kwaliteitsnormen ontwikkeld. Zo is Stichting Erkende Restauratiekwaliteit (ERM) vanuit het Rijk opgericht om de instandhouding en restauratie van gebouwde monumenten op een breed gedragen kwaliteitsniveau te brengen en te houden. Restauratiearchitecten, georganiseerd in de Vereniging van Architecten Werkzaam in de Restauratie, hebben een eigen erkenningsregeling (GEAR) en ook de restauratieaannemers hebben een branchevereniging voor erkende restauratiebedrijven, de Vakgroep Restauratie. In 2017 is daarnaast het Platform Restauratie van de Gespecialiseerde Aannemers opgericht, waarin brancheverenigingen van verschillende restauratiedisciplines zoals leidekkers, voegers, steenhouwers, metselaars, rietdekkers en timmerlieden zijn verenigd. Per restauratiediscipline zijn er certificeringen en richtlijnen van ERM.
In de archeologie is het stelsel van vergunningen voor opgravingen in de Erfgoedwet vervangen door een systeem van certificering. Dit heeft stevige gevolgen gehad voor de beroepsgroep en met name voor de opgravingsbedrijven en de inrichting van het kwaliteitssysteem. Om te mogen opgraven, is een certificaat verplicht. Voor andere onderdelen van de archeologische werkcyclus, zoals voor archeologisch bureauonderzoek of voor het opstellen van programma’s van eisen, kunnen vrijwillig certificaten worden behaald.
De archeologie heeft de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, van belang voor het toezicht, en geldt voor een ieder die gecertificeerd is om archeologisch onderzoek uit te voeren. Het Centraal College van deskundigen Archeologie stelt de leidraden vast. Deze zijn een aanvulling op de KNA en kunnen via een Programma van Eisen verplicht worden gesteld door een gemeente.
Inspectie
In elke provincie is een Monumentenwacht actief die monumentale gebouwen inspecteert en eigenaren adviseert over het onderhoud van hun monumenten. Eigenaren zijn hiervan op vrijwillige basis lid. Er is ook een Groene Monumentenwacht en tot 2013 een was er een Archeologische Monumentenwacht. Uit het veld krijgt de raad geluiden dat deze laatste behoorlijk wordt gemist.
Het toezicht en de handhaving met betrekking tot het onroerend erfgoed zijn de laatste jaren in beweging geweest. Handhaving ligt in de regel bij gemeenten en de toezichthoudende rol van de Erfgoedinspectie, sinds kort Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, is voor een groot deel overgenomen door de provincies. Dit gebeurde in het kader van de rijksbrede operatie van specifiek naar generiek toezicht. De Erfgoedinspectie richt zich nu meer op het toezicht op het functioneren van het archeologiestelsel en houdt toezicht op de aangewezen POM’s.
Onderwijs
Wat voor de bouw in het algemeen geldt, geldt voor de erfgoedsector in het bijzonder: de komende jaren is een forse instroom van arbeidskrachten noodzakelijk. Er is sprake van vergrijzing en het aantal leerlingen dat een bouwopleiding volgt, is sinds het uitbreken van de crisis fors afgenomen en voor de komende jaren niet toereikend om in de benodigde instroom te voorzien. Het toenemende tekort aan specialisten en vaklieden, zowel gebouwd, groen als archeologisch, is een urgent probleem in de sector. De zorg bestaat dat de tekorten in de toekomst nog erger zullen worden, dat kennis en kunde verloren gaan en dat sommige specialismen zullen uitsterven.
Gaat het in de restauratiesector vooral om een nijpend tekort aan vaklieden, in de archeologie dreigt een terugloop van specialistische, wetenschappelijke kennis. Dit terwijl specialistisch onderzoek voor het doen van onderbouwde uitspraken van toenemend belang is. Denk bijvoorbeeld aan kennis op het gebied van maritieme archeologie of materiaalkennis. Ook bij bedrijven lijkt door de grote druk om snel te werken er minder aandacht te zijn voor opleiding en kennisontwikkeling. Meer duidelijkheid hierover zal het onderzoek van de minister moeten uitwijzen.
Er wordt weinig geïnvesteerd in opleidingen en jongeren worden niet verleid een restauratievak te kiezen. De minister onderkent dit en heeft in haar beleidsbrief ‘Erfgoed telt’ de komende drie jaar in totaal 3,8 miljoen euro voor opleidingen en vakmanschap gereserveerd. Het afgelopen jaar is de handschoen ook opgepakt door de sector zelf. Het Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen is naar aanleiding van de beleidsbrief ‘Cultuur in een open samenleving’ met een masterplan gekomen voor opleidingen. Het Economisch Instituut voor de Bouw heeft daarnaast een inventarisatie uitgevoerd van de omzet, scholing en certificering in de restauratiesector. Dit alles is positief, maar hiermee zijn we er nog niet. Er is financiële ondersteuning en de sector biedt leerplekken genoeg aan, maar het punt is: er zijn geen leerlingen om deze te vullen. De vraag is: hoe maak je het vak aantrekkelijker?
Het is een probleem dat niet alleen in deze sector speelt. Een moeizaam imago, te weinig marketing en een lagere maatschappelijke status voor vakmanschap is wat breder in de samenleving speelt. De raad constateert dat hier een programma ontbreekt dat meer jongeren verleidt een ambacht te leren en adviseert de minister te verkennen wat er verder mogelijk is.
Tegelijkertijd adviseert de raad de sector te investeren in ambassadeurs die op opleidingen voorlichting geven en daaraan dus tijd mogen besteden. Een jonge timmerman, meubelrestaurator of steenhouwer met een goed verhaal uit de praktijk, spreekt aan. Die kan het meest overtuigend laten zien dat er een goede toekomst in dit vak zit, ook qua verdiensten. Op het Nationaal Monumentencongres 2018 was bijvoorbeeld een van de Monumenten Talenten een aanstekelijke jonge metselaar, die zich gespecialiseerd heeft in gevelrestauraties. Zijn rol als projectleider bij de gevelrestauratie van Het Schip in Amsterdam was een persoonlijk hoogtepunt voor hem.
Belangenverenigingen en koepels
In Nederland bestaan tientallen erfgoedorganisaties. Die behartigen de belangen van alle mogelijke categorieën monumenten: van kerken tot molens, van boerderijen tot kastelen en van mobiel erfgoed tot industrieel erfgoed. Organisaties met een bredere insteek zijn bijvoorbeeld Erfgoedvereniging Heemschut en het Cuypersgenootschap. Particuliere eigenaren van rijksmonumenten worden vertegenwoordigd door de Federatie Particuliere Monumenteneigenaren en eigenaren van een flink aantal monumenten en andere erfgoedorganisaties zijn verenigd in de Federatie Instandhouding Monumenten, een brancheorganisatie waarvan inmiddels veertig organisaties lid zijn en die als spreekbuis richting de overheid opereert.
De archeologiesector kent een breed scala aan verenigingen en koepels: de Vereniging van Ondernemers in de Archeologie, Nederlandse Vereniging van Archeologen, het Biologisch-Archeologisch Platform, het Convent van Gemeentelijke Archeologen, het IPO van de provinciaal archeologen en de Archeologische Werkgemeenschap Nederland voor de vrijwilligers. In deze sector blijkt er nog behoefte te zijn aan een spreekbuis waar de verschillende ‘bloedgroepen’ in de Nederlandse archeologie zijn vertegenwoordigd: ondernemers, gemeentelijke en provinciale archeologen, wetenschappers, musea, erfgoedinstellingen en vrijwilligers. De Stichting Reuvens probeert dit voor elkaar te krijgen, wil een platform voor de beroepsgroep vormen en een belangenbehartiger zijn.
Aanbevelingen
- De raad adviseert, bij subsidieverlening door het Rijk, dat organisaties die monumenten bezitten gebruikmaken van de Code Governance Cultuur. Zo wordt de professionalisering in de sector verder bevorderd.
- De raad adviseert dat het Rijk een visie op zijn eigen monumentenbezit ontwikkelt en bij vervreemding vooraf meer randvoorwaarden en kwaliteitseisen stelt. Ook geeft de raad de overweging mee monumentenorganisaties te betrekken bij de afstoting van incourant monumentaal vastgoed.
- De raad adviseert dat het Rijk verkent welke mogelijkheden er zijn voor een programma dat meer jongeren verleidt een ambacht te leren. Daarnaast adviseert de raad de sector te investeren in ambassadeurs.