Het werkveld van
de dansprofessional

Het veld waarin dansers, choreografen en dansdocenten opereren is breed, veel breder dan alleen de (gesubsidieerde) artistieke dansproductie voor podia en festivals. Dansprofessionals zijn actief in de podiumkunsten, in het entertainmentcircuit, op dans- en sportscholen, op scholen voor voortgezet en middelbaar onderwijs, in wijkcentra en steeds vaker ook in de zorg. Lange tijd was het vak van danser voorbehouden aan studenten die toegang hadden tot een van de hbo-dansvakopleidingen. Met de komst van de mbo-opleidingen tot artiest in 2005 is het aantal scholingsmogelijkheden voor dansers aan Nederlandse mbo’s snel toegenomen. Hoewel het op zichzelf positief is dat het dansvak hiermee binnen handbereik is gekomen van een veel grotere, diversere groep geïnteresseerden, slagen de mbo-afgestudeerde dansers er nog onvoldoende in door te stromen tot het dansveld.

De podiumkunstsector

Wanneer we het in het kader van cultuurbeleid over ‘de danssector’ hebben, denken we allereerst aan de dans die in theaters, op festivals of op locatie voor een publiek wordt uitgevoerd door (meestal) professionele dansers: dans als podiumkunst. Deze artistieke danssector is klein van omvang, maar sterk van signatuur. Naar schatting zijn er in Nederland ruim veertig professionele gezelschappen actief, vaak met een vaste groep dansers. De meeste gezelschappen zijn geformeerd rond een choreograaf (die dan meestal ook artistiek leider is); de danssector verschilt hierin van de theatersector, waar een groter aantal gezelschappen geïnstitutionaliseerd is en werkt met wisselende artistiek leiders en regisseurs. Naast deze dansgezelschappen zijn er freelance choreografen die werk maken bij productiehuizen en festivals of op uitnodiging bij grotere gezelschappen; zij wisselen het werken voor Nederlandse en internationale opdrachtgevers vaak af.

Gezelschappen en productiehuizen

De dansgezelschappen en onafhankelijke makers in Nederland tekenen voor een breed palet aan dansuitingen, van klassiek en modern ballet tot hedendaagse dans, urban dance en alle mogelijke mengvormen. Van klassiekers als Tsjaikovski’s ‘Zwanenmeer’ en ‘De Notenkraker’ tot de werken van grote Nederlandse choreografen als Jiří Kylián of Hans van Manen bij de vier grotere gezelschappen; van de artistieke onderzoeken van eigentijdse makers als Nicole Beutler, Emio Greco of David Middendorp tot de crossovers die onafhankelijke artiesten als Shailesh Bahoran, Ryan Djojokarso of Erik Kaiel creëren tussen moderne dans en hiphop; van dans voor volwassenen tot dans voor kinderen en jeugd.

Er zijn zo’n elf professionele jeugddansgezelschappen – zoals De Stilte en De Dansers voor kinderen, Danstheater AYA en DOX voor jongeren of Maas en Sally Dansgezelschap Maastricht, die kinderen- én jongerenvoorstellingen maken.

Het jeugdgezelschap van Introdans maakt op maat gesneden grotezaalvoorstellingen voor de jeugd. Deze gezelschappen laten jonge toeschouwers – actief en receptief – kennismaken met de danskunst en laten hen via dans nadenken over vraagstukken die hen raken, van verliefdheid tot gescheiden ouders of migratie.

Dankzij enkele schouwburgen en een aantal internationale dansfestivals, zoals Holland Dance, Julidans, Cinedans en het Holland Festival, kunnen we in Nederland ook kennismaken met internationaal werk (in het geval van Cinedans dansfilmwerk).

In elk geval zes van de negen grote cultuursteden (G9) kennen een of meer productiehuizen voor onder andere dans, van De Nieuwe Oost in Arnhem tot Dansateliers in Rotterdam, van Urban House Groningen tot Via Zuid in Maastricht. 1 Al deze huizen ontvangen subsidie van hun gemeente (of provincie). Slechts twee van de veertien productiehuizen in deze steden ontvangen landelijke ondersteuning: De Nieuwe Oost in Arnhem (BIS) en Korzo in Den Haag (FPK).

Sinds het wegvallen van de productiehuizen uit de BIS per 2013 hebben ook de vier BIS-dansgezelschappen een expliciete taak om de talentontwikkeling van nieuwe makers en dansers te ondersteunen. Dit doen ze onder andere door contacten met het kunstvakonderwijs, instroom van jong talent, en door initiatieven als het NDT 2 voor prillere dansers en de Junior Company bij Het Nationale Ballet, waar twaalf jonge dansers worden voorbereid op een carrière in het ballet.

Vrije producenten

Anders dan in andere podiumkunstsectoren ontbreekt er in de dans een circuit van vrije producenten die balletten of hedendaagse dansvoorstellingen maken voor een breder publiek. Het commerciële aanbod dat er is, vaak afkomstig uit het buitenland, kent een heel eigen karakter: het betreft hoofdzakelijk shows die putten uit gewilde dansstijlen op vaak populaire muziek. Denk aan voorstellingen als ‘Riverdance’ (Ierland), ‘Fire of Anatolia’ (Turkije) en diverse tango-, flamenco- of andere folkloreshows. Grootschalige entertainmentshows als het succesformule ‘Holiday on Ice’ van Stage Entertainment of de theatertours van tv-formules als ‘The Ultimate Dance Battle’ vinden eveneens hun weg naar Nederlandse podia. Ook doen commerciële urban crews uit het buitenland soms Nederland aan. Een enkele keer worden klassieke balletten uit het buitenland door Nederlandse vrije producenten naar ons land gehaald. Voor kleine zalen ontbreekt het commerciële aanbod vrijwel geheel.


Dans in muziektheater

Een aparte vermelding verdient het dansaandeel in musicals, theatrale concerten, muziektheatervoorstellingen en opera. Hierin gaat de dans een relatie aan met andere kunstvormen, zoals zang, toneelspel en muziek. Voor professionele dansers en choreografen vormt dit circuit een extra werkveld; soms slaan muziektheater- en dansgezelschappen hiervoor de handen ineen, soms worden dansers en choreografen door muziektheatergezelschappen ingehuurd. Op de stand van zaken rond het Nederlandse muziektheater (inclusief opera en musical) komen we terug in een afzonderlijk sectoradvies. 2

Presentatieplekken

Het werk van de meeste dansgezelschappen en -productiehuizen is vooral te zien in theaters en op festivals, maar als speelplekken kiezen makers ook steeds vaker alternatieve locaties in de publieke ruimte of bijvoorbeeld in zorginstellingen, bedrijven of gevangenissen. Veel gezelschappen spelen ook op scholen; vooral de jeugddansgezelschappen kennen vaak theater- en scholenversies van hun werk.

De landelijk gesubsidieerde dansgezelschappen en -productiehuizen speelden in de periode 2013 – 2016 samen in totaal 5.781 voorstellingen in Nederland en 1.986 daarbuiten, goed voor respectievelijk 542.167 en 171.256 bezoekers. Veel van deze voorstellingen stonden in vlakkevloertheaters en op festivals.

Op de circa 140 podia die zijn aangesloten bij de Vereniging van Nederlandse Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) maken dans en beweging 4,2 procent uit van de totale programmering; in 2016 programmeerden deze theaters 1.170 dansvoorstellingen. Daarmee trokken ze in totaal 300.000 bezoekers, ofwel 3 procent van hun totaalbezoek (10 miljoen). 3 De VSCD ziet in het publiek voor dans en beweging een dalende trend, maar in 2015 en 2016 waren de aantallen stabiel. Onze observatie dat de vrije productie in de dans veel minder dominant is dan in het theater, wordt onderschreven door de verhouding tussen gesubsidieerd en ongesubsidieerd aanbod op deze podia; van het totale podiumkunstaanbod is 14 procent gesubsidieerd, terwijl van het dansaanbod 43 procent gesubsidieerd is. Hieronder vallen zowel voorstellingen uit het buitenland als uit Nederland.

Naast de theaters laat een flink aantal festivals dans zien. Het is niet van al die festivals na te gaan hoeveel voorstellingen ze programmeren en hoeveel publiek ze trekken. Wel ondersteunt onze analyse onze observatie in Agenda Cultuur dat publiek eerder afkomt op festivals dan op incidentele programmering in zalen, en bovendien tijdens festivals vaak bereid is gedurfdere keuzes te maken uit het aanbod. Zo staan bezoekers voor de dansprogrammering op Lowlands, Oerol of de Parade jaarlijks in de rij. Dit geldt overigens ook voor gebundelde presentaties in theaters, die duidelijk meer publiek trekken dan individuele voorstellingen.

Het entertainmentcircuit

Minder in beeld van overheden maar wel degelijk relevant voor de brede context waarin de dans in Nederland opereert, is de dans die wordt opgevoerd in clubs, recreatieparken, in televisieshows, op cruiseschepen, in familierestaurants en ga zo maar door. Hier staat, meer dan artistiek of fysiek onderzoek, vooral de esthetische aantrekkingskracht centraal: virtuositeit, kracht, schoonheid, symmetrie. Dansers en choreografen laten zich hier minder leiden door eigen artistieke drijfveren, maar stellen hun talent ten dienste van hun (commerciële) opdrachtgevers.

Dansers en performers van alle opleidingsniveaus zijn in dit circuit actief, maar voor mbo-gekwalificeerde dansers liggen hier de belangrijkste baankansen; mbo-dansopleidingen richten zich hier ook heel specifiek op. 4 In een onderzoek naar het werkveld van mbo-dansers die sinds de oprichting afstudeerden aan het Amsterdamse ROC vond Marga Douma-Alta in 2012 verschillende werkzaamheden: zij werkten als achtergronddanser voor artiesten bij de TMF Awards, coachten artiesten bij het opnemen van videoclips, werkten mee aan de shows van tv-danswedstrijden, dansten als entertainer in clubs en op feesten, toerden met shows langs casino’s of dansten op beurzen, in winkelcentra of bij modeshows. 5 Enkele agentschappen hebben zich gespecialiseerd in de bemiddeling tussen deze opdrachtgevers en dansers.

Aandachtspunt

Geregeld doen professionele dansers of dansers in opleiding mee aan televisieprogramma’s bij commerciële omroepen of bij de Nederlandse Publieke Omroep. Niet in alle gevallen krijgen zij hiervoor betaald; vaak zijn dit soort optredens ‘voor de eer’. Dit soort praktijken is zorgelijk en vraagt om een mentaliteitsverandering bij omroepen en andere opdrachtgevers. De raad roept minister Arie Slob (Media) op om de onderbetaling van artiesten in televisieprogramma’s bij commerciële en publieke omroepen aan de orde te stellen.

Andere domeinen

De vrijetijds- en sportsector

Naast de professionele dans zijn er in Nederland niet te onderschatten circuits van amateurdans en vrijetijdsdans, die eveneens werkgelegenheid bieden aan dansprofessionals. Het onderscheid tussen amateur- en vrijetijdsdans is niet helemaal scherp te trekken. We onderscheiden hier voor het gemak dansers die in hun vrije tijd, in groepsverband, voorstellingen voorbereiden en opvoeren voor een publiek, dikwijls onder (semi)professionele begeleiding (amateurdans), en mensen die op hun vrije avonden lessen volgen in stijldans, ballroom dance, salsadans, streetdance, jazzdans, flamencodans, dansyoga et cetera, zonder de ambitie hiermee op te treden (vrijetijdsdans). Een aparte categorie binnen het amateur- en sportcircuit vormt de erkende wedstrijddans, waar solodansers, paren en groepen op het gebied van stijldans strijden om landelijke en internationale titels en prijzen.

Talloze choreografen, workshopleiders en dansdocenten, vaak freelancers, zijn in deze circuits werkzaam. Dat gebeurt op dansscholen, maar steeds vaker bieden ook andere organisaties danslessen, -cursussen en -workshops aan. Denk bijvoorbeeld aan sportscholen, buurtcentra, particuliere docenten en dansfestivals. Veel sportscholen organiseren groepslessen in energieke dansvormen als zumba, salsa en streetdance. Sport- en bewegingstheatervormen die tegen dans aan schuren, en waar ook dansdocenten werkzaam zijn, zijn bijvoorbeeld circus, acrobatiek, kunstschaatsen, bepaalde vormen van (power)yoga en freerunning.


De zorgsector

Internationaal stijgt de aandacht voor dans als ondersteunend middel in de zorg of als instrument om het fysieke welzijn of het sociale leven te vergroten van mensen voor wie deze waarden onder druk staan: dans(workshops) met ouderen, met mensen met Alzheimer, dementie, autisme, Parkinson of andere aandoeningen, of met kinderen of volwassenen met een fysieke of mentale beperking. Dans helpt mensen prettiger in hun lichaam te zitten, kan (ten dele) de rol van fysiotherapie overnemen en haalt mensen uit een isolement. Een initiatief als Het Danspaleis brengt jongeren en ouderen samen op de dansvloer. Initiatieven als Dance and Creative Wellness en Dance for Health combineren elementen uit de moderne dans, het klassiek ballet en fysiotherapie, waardoor patiënten met bijvoorbeeld reuma of MS flexibiliteit, kracht, coördinatie en houding leren verbeteren. Soms verbinden choreografen en dansers uit de professionele danssector zich met dit soort initiatieven; zo droeg Scapino bij aan de ontwikkeling van Dance for Health en werkten ook choreografe Krisztina de Châtel en Introdans al samen met deze organisatie.

Behalve dat deze benadering van dans bijdraagt aan de gezondheid van Nederlanders, is met de toegenomen belangstelling hiervoor ook de arbeidsmarkt voor dansdocenten en (voormalig) dansers groeiende. De hogeschool Codarts in Rotterdam kent een masteropleiding tot danstherapeut. Ook dansdocenten en andere dansmakers komen terecht in dit circuit.

Het primair en voortgezet onderwijs

Dansdocenten zijn werkzaam op scholen voor primair of voortgezet onderwijs die dans aanbieden als cultureel vak.

Kunstvakonderwijs

Hbo-opleidingen

Professionele dansers en choreografen bij dansgezelschappen zijn vooral geschoold aan een van de zeven hbo’s die dansopleidingen aanbieden of aan een internationale dansopleiding. Er zijn in Nederland twaalf bachelors die opleiden tot danser en/of dansmaker, zeven bacheloropleidingen tot dansdocent en drie masteropleidingen (in Amsterdam, Rotterdam en Arnhem). Behalve op dansvaardigheden ligt de nadruk op ondernemerschap en het combineren van verschillende stijlen en disciplines. Daarmee spelen de scholen in op de toekomstige werkpraktijk van hun studenten, die vaak gemengd zal zijn. Aan de hogeschool Fontys in Tilburg kunnen studenten zich bijvoorbeeld specialiseren in ‘dance arts in context’, en ArtEZ in Arnhem leidt elke student op tot danser én dansmaker. Omdat dansers hun lichaam al op jonge leeftijd moeten trainen, volgens ze tijdens hun middelbareschooltijd vaak al een vooropleiding; alle hbo’s bieden die aan.

Dansers die in muziektheater en musicals werken, komen ook vaak van de muziektheateropleidingen aan Codarts (Rotterdam) en Fontys (Tilburg). Deze opleidingen leiden op tot allround muziektheaterperformer: studenten bekwamen zich in zang, dans en spel. Enigszins aan dans verwant zijn ook de circustheateropleidingen die dezelfde twee hogescholen aanbieden; ook deze studenten komen soms in dansproducties terecht. Omgekeerd gebeurt het ook: dansers bekwamen zich soms in circus of andere vormen van bewegingstheater.

De Nederlandse hbo-opleidingen staan nationaal en internationaal goed aangeschreven en trekken een groot aandeel buitenlandse studenten. Uit de HBO Monitor 2016 bleek dat van de afgestudeerde hbo-dansers een kwart een autochtone achtergrond had, 67 procent een niet-Nederlandse, westerse achtergrond (vaak internationale studenten) en 8 procent een niet-westerse achtergrond. 6

Jaarlijks studeerden in de periode 2012 – 2016 gemiddeld 163 studenten af aan de hbo-dansopleidingen; het aantal afgestudeerden was over deze jaren stabiel. De instroom was in dezelfde periode gemiddeld 204 studenten per jaar. Van de instromers (en de afstuderende studenten in 2016) was 67 procent vrouw. Een jaar na het afstuderen had 96 procent van de ondervraagde studenten werk in loondienst of als freelancer, van wie 68 procent als danser of choreograaf. 10 procent werkte als particulier kunstdocent of was werkzaam in de muziek; 20 procent deed iets heel anders, zoals horecawerk of werk als docent basisonderwijs. Het gemiddelde maandloon bedroeg 1.468 euro. Van alle ondervraagde studenten noemde 48 procent de studie een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt; 86 procent zou de opleiding opnieuw kiezen. 7

Mbo-opleidingen

Sinds de eerste mbo-opleidingen tot artiest (te onderscheiden in opleidingen tot danser, acteur, musicalspeler en muzikant) in 2005 hun deuren openden, is hun aantal exponentieel toegenomen; er zijn inmiddels alleen al tien mbo-dansopleidingen. Deze opleidingen specialiseren zich hoofdzakelijk in urban dansvormen en showdans. Ze leiden studenten vooral op voor danswerk in shows, eenvoudige voorstellingen, evenementen, entertainmentparken en voor werk als bijvoorbeeld onderwijsassistent in het basis- en voortgezet onderwijs, in buurt- en clubhuizen of op dansscholen. Op kleine schaal zien we mbo-afgestudeerde dansers ook in voorstellingen in het gesubsidieerde circuit; zo nemen ISH, Danstheater AYA, Don’t Hit Mama en Solid Ground Movement geregeld mbo-geschoolde dansers op in hun casts.

In het algemeen zijn de baankansen voor mbo-gekwalificeerde dansers echter klein. Van alle afgestudeerde mbo-artiesten vindt slechts 31 procent werk op het eigen niveau binnen het eigen vakgebied, veelal zelfstandig en parttime. 8 Slechts 24 procent zegt desgevraagd zijn diploma nuttig te vinden, en oud-studenten beoordelen de baankans zelf als slecht. Wel beleven ze veel plezier aan hun opleiding. Het gemiddelde bruto uurloon van de ondervraagden bedraagt 9,20 euro. 9 De baankansen per opleiding lopen sterk uiteen. In haar eerdergenoemde onderzoek naar het werkveld van mbo-dansers die sinds de oprichting afstudeerden aan het Amsterdamse ROC vond Marga Douma-Alta in 2012 dat slechts 6 procent van hen als danser in de podiumkunsten werkte; de rest had ander werk of studeerde door. 10

De mbo-opleidingen tot artiest kwamen in 2005 van de grond als doorstroommogelijkheid tussen het vmbo en het hbo-kunstvakonderwijs. Uit een recente analyse van de Commissie macrodoelmatigheid mbo (CMMBO) bleek van alle afgestudeerde studenten tot artiest 57 procent door te stromen naar een hbo-vervolgopleiding (zowel binnen als buiten het eigen vakgebied); van hen behaalde 69 procent een hbo-diploma (ofwel 39 procent van het totale aantal mbo-afgestudeerden). Voor mbo-gekwalificeerde dansers lijken de doorstroommogelijkheden naar hbo-dansopleidingen beperkter; deze hbo-opleidingen zijn sterk internationaal georiënteerd en leunen op strenge selectieprocedures, waarvoor mbo-afgestudeerde dansers in de praktijk vaak onvoldoende zijn onderlegd. Van de oud-studenten aan het Amsterdamse ROC bleek in 2012 11 procent een hbo-dansopleiding te zijn gaan volgen; 20 procent volgde een opleiding buiten de dans. 11

Aandachtspunt

De zwakke positie van de mbo-gekwalificeerde danser op de arbeidsmarkt en de geringe kansen om een vervolgdiploma te halen aan een hbo-dansopleiding verdienen extra inspanningen vanuit de overheid, het veld en de opleidingen.

Het aantal mbo-dansopleidingen is sinds de oprichting van de eerste mbo-opleiding tot artiest sterk gestegen, zonder dat de markt voor deze studenten is meegegroeid. We beschikken niet over afzonderlijke kengetallen van de mbo-dansopleidingen, maar een blik op de explosieve toename van het totale aantal studenten tot mbo-artiest geeft een indruk van de stijging: in 2005 waren er in totaal 393 mbo-studenten tot artiest, in 2016 waren dat er al 3.051. Opmerkelijk is dat 28 procent van de studenten vanuit havo of vwo instroomt; vermoedelijk gaat het hier om jongeren die zijn afgewezen aan de hbo-kunstvakopleidingen. Tegelijk is de doorstroming van mbo-afgestudeerde dansers naar het hbo slecht, omdat de mbo-opleidingen onvoldoende aansluiten op de hoge eisen van de hbo-opleidingen, en mbo-gekwalificeerde dansers niet kunnen concurreren met onder andere het grote aantal internationale auditanten, die vaak hoogstaande vooropleidingen hebben gevolgd in hun eigen land.

De Commissie macrodoelmatigheid mbo (CMMBO) bracht onlangs het ‘Advies arbeidsmarktperspectief van creatieve mbo-opleidingen’ uit. 12 Daarin adviseerde zij de opleidingen om hun inzicht te vergroten in de arbeidsmarkt en de kansen op vervolgonderwijs, en om in samenspraak met het werkveld en hbo-opleidingen het aanbod, het volume en de kwaliteit van de opleidingen te vergroten. De commissie oordeelde verder dat het arbeidsmarktperspectief van de mbo-opleidingen tot artiest te slecht is om deze opleidingen als zelfstandige kwalificatiedossiers in stand te houden en adviseerde deze dossiers te beëindigen. De bijbehorende vaardigheden zouden alleen nog kunnen worden onderwezen als onderdeel van andere opleidingen.

Wij onderschrijven de constatering van de CMMBO dat het aantal mbo-afgestudeerden te snel is gestegen en niet in lijn is met de toename van kwaliteit aan de mbo-opleidingen, en dat er dus te veel, en te matig opgeleide, dansers de markt betreden.

Het advies om de mbo-opleidingen tot artiest aan banden te leggen, beoordelen wij echter als problematisch. Deze mbo-opleidingen vergroten, mits van voldoende hoge kwaliteit, juist de mogelijkheden voor een loopbaan in de dans voor aspirant-dansers die met hun voortgezet-onderwijsdiploma geen rechtstreekse toegang hebben tot het hbo. Om de diversiteit van Nederlandse dansers en dansmakers verder te vergroten, de kruisbestuiving tussen urban dance en hedendaagse dansvormen te stimuleren, en een veel breder Nederlands publiek aan te spreken, is een grotere diversiteit onder geschoolde dansers een must. Dit was in het eerste decennium van deze eeuw ook een zwaarwegende motivatie om mbo-dansopleidingen op te zetten.

Minister Van Engelshoven heeft naar aanleiding van het CMMBO-rapport laten weten vóór het einde van het jaar van de mbo’s te willen horen hoe de opleidingen tot artiest (en die tot mediavormgever en enkele andere beroepen) zouden kunnen worden opgeheven of verkleind. Wij spreken ons uit tegen een voorbarige opheffing van de mbo-dansopleidingen en bepleiten liever een nadere analyse en een verbetertraject voor deze opleidingen, waarbij ook kritisch wordt gekeken naar de omvang van de in- en uitstroom. Wij scharen ons achter de aanbeveling van de CMMBO aan de creatieve opleidingen om de arbeidsmarkt en de vervolgmogelijkheden voor alumni te onderzoeken en om in samenspraak met het werkveld en hbo-opleidingen het aanbod, het volume en de kwaliteit van de opleidingen te vergroten.

Ook vraagt de raad vanuit dit perspectief graag aandacht voor het hoge aandeel buitenlandse studenten aan de hbo-dansopleidingen. De instroom in het mbo (28 procent studenten met een havo/vwo-achtergrond) en de geringe doorstromingskansen voor mbo-studenten zijn slechts twee van de indicatoren voor de slechte toegankelijkheid van Nederlandse studenten tot het hbo-dansonderwijs.

De hoge kwaliteit van vooropleidingen in veel andere landen geeft internationale studenten een voorsprong bij auditierondes aan Nederlandse hbo-opleidingen. Hoewel deze studenten mede bijdragen aan de hoge kwaliteit van de opleidingen en aan een interculturele dialoog in het Nederlandse dansveld, is de vraag legitiem of de internationale instroom niet moet worden beperkt om ook Nederlands talent meer kans te geven een hbo-dansopleiding te volgen. Te overwegen is een quotum voor een minimumaantal toelatingen van Nederlandse studenten aan het hbo.

Daarnaast roepen we de hbo-opleidingen en het veld op om in gesprek te gaan met de mbo-dansopleidingen om te bekijken hoe de kwaliteit van de mbo-uitstroom zodanig kan worden verbeterd dat ze een beter arbeidsmarktperspectief en betere doorstroomkansen naar het hbo biedt.


 

Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Groningen, Arnhem en Maastricht.

Te verschijnen zomer 2018.

Infographic 2016.
VSCD, 2017

Desondanks is de werkloosheid onder deze groep dansers hoog; hier komen we later op terug.

Dans Werkt.
Douma-Alta, M., 2012

Statistisch supplement
HBO Monitor 2016.
Vereniging Hogescholen, 2017

Statistisch supplement
HBO Monitor 2016.
Vereniging Hogescholen, 2017

Advies Arbeidsmarktperspectief van creatieve
mbo-opleidingen.
CMMBO, 2018

MBO Keuzegids 2017

Dans Werkt.
Douma-Alta, M., 2012

Dans Werkt.
Douma-Alta, M., 2012

Advies Arbeidsmarktperspectief van creatieve
mbo-opleidingen.
CCMBO, 2018