Bewegingen in de danskunst

De professionele danskunst in Nederland staat er in artistiek opzicht goed voor. Qua diversiteit loopt ze voorop, er ontstaat een unieke mix van urban en moderne dans (urban contemporary dance), en naast het aanbod voor volwassenen is er een breed aanbod voor kinderen en jongeren. Het dansveld is sterk internationaal georiënteerd, hoewel de internationale voortrekkersrol van de Nederlandse dans mede onder invloed van de bezuinigingen wat lijkt afgenomen.

Ook in maatschappelijk opzicht is de danssector in beweging. De jongste generaties dansmakers kijken actief om zich heen en spelen in op thema’s die leven bij hun publiek. Dansgezelschappen vergroten door nieuwe samenwerkingen en presentatievormen hun maatschappelijke voetafdruk. Met name in danssteden als Amsterdam, Den Haag en Arnhem bundelen productiehuizen, opleidingen en theaters zich in netwerken om gezamenlijk hun impact te vergroten.

Met betrekking tot hun positie op de arbeidsmarkt valt op dat de aandacht voor de gezondheid van de danser lijkt toe te nemen, maar ook dat het voor veel dansers en kleinere gezelschappen moeilijker wordt om geld in te leggen in de Omscholingsregeling, die dansers voorbereidt op een studie of carrière na de dansloopbaan.

Artistieke ontwikkelingen

Net als alle kunstsectoren is ook de dans de afgelopen jaren hard getroffen door de bezuinigingen, waardoor artistieke ontwikkelingen voor een deel onder druk zijn komen te staan. Sommige dansgezelschappen en -makers waren noodgedwongen meer bezig het hoofd boven water te houden of de cijfers uit het rood krijgen dan om nieuwe, risicovolle artistieke lijnen uit te zetten. Het is voor veel gezelschappen te duur geworden om internationaal te reizen, het water staat veel freelance dansers aan de lippen en plekken om zich verder te ontwikkelen na de opleiding of tijdens de artistieke carrière zijn schaars.

Toch geeft een snelle blik op de Nederlandse danskunst in artistiek opzicht geen somber beeld. De danskunst is zichtbaar in beweging en nieuwe vormen sijpelen op een bijna organische manier door naar het veld. In de sector is er een grote nieuwsgierigheid naar internationale ontwikkelingen en naar de danstalen van diverse groepen in de samenleving. Dat zien we bij grote instellingen én bij kleine danskernen, in de jeugddans én in de dans voor volwassenen. De technische kwaliteit is hoog en wordt in het veld breed erkend. Dat dans minder dan sommige andere podiumkunsten uitgaat van een vaststaande canon werkt in haar voordeel: de dans is buigzaam, flexibel, nieuwsgierig en – in veel gevallen – genereus. Dat zit ook al in de cultuur van de danser: dansen vraagt in de meeste gevallen om een respectvol aftasten van elkaars en eigen grenzen en mogelijkheden, en dat maakt de danser bij uitstek sociaal.

Gevestigde moderne-dansgezelschappen, zoals Conny Janssen Danst, LeineRoebana of het Internationaal Danstheater – de eerste meerjarig ondersteund door het FPK, de laatste twee voor de huidige periode afgewezen voor ondersteuning –, maken aansprekende, toegankelijke dansvoorstellingen, net als de vier BIS-gezelschappen. De jeugd- en jongerendansgezelschappen, zoals Danstheater AYA, DOX, De Stilte, De Dansers, Introdans of Maas, spreken met hun werk grote groepen jeugdige kijkers aan. Experimenteler dans is er bij gezelschappen als NBprojects (Nicole Beutler), Neverlike (Keren Levi), SHARP (Arno Schuitemaker) en WArd/waRD (Ann Van den Broek), alsmede bij productiehuizen als Korzo en het Veem Huis voor Performance. Ontwikkelingen uit de urban dance dringen door tot het podium bij instellingen als Backbone, DOX, ISH, Aight, het HipHopHuis, Solid Ground en Urban House Groningen. Het zijn overigens vooral productiehuizen en jongerengezelschappen die hier het voortouw nemen.

Hieronder delen we enkele observaties over de meest in het oog springende artistieke ontwikkelingen in het dansveld anno 2018, in de volle wetenschap dat het veld onder onze vingers verandert.

Urban invloeden dringen door tot de hedendaagse dans

Een eerste ontwikkeling die we zien, is dat urban dance zich in hoger tempo een weg naar het gesubsidieerde dansveld baant dan bijvoorbeeld in de muziek- en theatersector. We zien dat onder andere aan de toekenningen bij het Fonds Podiumkunsten, waar in de periode 2013 – 2016 zes van de zestien gesubsidieerde nieuwe makers (37,5 procent) urban dance of werelddans maakten, en waar vier van de achttien meerjarig gesubsidieerde dansinstellingen (22 procent) zich bezighielden met urban dance. 1 Van de veertien instellingen in Nederland die van hun gemeente en/of het Rijk subsidie krijgen als productiehuis of plek voor talentontwikkeling, zijn er vijf gespecialiseerd in urban dance of urban arts. Ook het Fonds voor Cultuurparticipatie besteedt hier geregeld middelen aan. Samen met het FPK introduceerde dit fonds hier recentelijk een speciale subsidieregeling voor.

Ook BIS-instellingen staan open voor deze beweging; zo werkte de Junior Company van Het Nationale Ballet al samen met de breakdansers van ISH. Daarmee betreedt urban dance stukje bij beetje het domein van de gesubsidieerde kunst, nadat het genre jarenlang buiten het blikveld van de subsidiegever is gebleven. Deze ontwikkeling verdient volgens ons een verdere stimulans, waarbij vooral een intensievere aandacht geboden is voor de (professionalisering van de) scholing van urban dansers/makers en de positie van de urban artiest in het dansveld.

Hoewel bovenstaande bewegingen een positief beeld schetsen, is het goed ons te realiseren dat het hier slechts een topje van de ijsberg betreft; veel urban dansmakers, dansers en initiatieven in Nederlandse steden vechten nog altijd om erkenning en om een plek in het (gesubsidieerde) dansveld.

Wat zien we?
In de afgelopen vier decennia hebben urban dansstijlen en werkvormen zich opgewerkt vanuit de underground en zijn steeds meer hun plek gaan opeisen in de danswereld. De voorbeelden zijn legio: zie de opkomst van festivals als Summer Dance Forever in Amsterdam of The Notorious IBE (International Breakdance Event) in Heerlen; het succes van gezelschappen als Backbone, ISH, DOX en Danstheater AYA (allemaal door het FPK meerjarig gesubsidieerd); de resultaten van de Amsterdamse vooropleiding ‘5 O’Clock Class’, waar hedendaagse en urban dansers samen worden voorbereid op een opleiding in de hedendaagse dans; de vele recente samenwerkingsprojecten tussen hedendaagse en klassieke dansgezelschappen met breakdancers en hiphopdansers (de Junior Company van Het Nationale Ballet met ISH, De Toneelmakerij met Danstheater AYA, Nicole Beutler met DOX).

Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de bewegingstaal die we op het podium zien – denk aan hiphop, streetdance, breakdance, popping, locking en andere verwante stijlen. Het heeft ook en vooral invloed op de wijze waarop voorstellingen tot stand worden gebracht. Met de komst van urban arts zien we het creatieproces in de dans veranderen van een top-down- naar een bottom-up-proces. Hierin bepaalt niet langer de choreograaf, maar dansers en makers gezamenlijk welk verhaal de voorstelling vertelt en welke vorm die krijgt. Niet langer liggen academische opvattingen over beweging en zeggingskracht ten grondslag aan de creatie; kunst ontstaat hier vanuit een gevoelde noodzaak om uitdrukking te geven aan emoties, ervaringen, gedachten en opvattingen. Hier is sprake van een community-kunst, een kunst die juist voortkomt uit verbindingen met anderen en waaraan iedereen kan meedoen, omdat het geen rol meer speelt hoe of hoe ‘hoog’ je bent opgeleid, hoe ‘ontwikkeld’ je smaak is, en in hoeverre je je aan de regels houdt.

Voor de danskunst, die in artistiek opzicht floreert maar die met haar experimentele karakter niet altijd even gemakkelijk een brug weet te slaan naar een nieuw publiek, is dit een kansrijke ontwikkeling; urban dans ontstaat immers vanuit het draagvlak in de community waarin de maker zich beweegt. De groeiende toenadering tussen moderne dans en urban dance zorgt voor een nieuwe, verfrissende danstaal, de urban contemporary dance, waarin Nederland een voortrekkersrol neemt. Het feit dat de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten met ingang van komend studiejaar de opleidingen ‘moderne theaterdans’ en ‘urban contemporary’ samenvoegt om een breed georiënteerde danser van de toekomst op te leiden, geldt tegelijkertijd als een bevestiging van deze beweging én als een kansrijke stimulans voor verdere artistieke versmelting.

Aandachtspunt

De verdere ontwikkeling van urban dance en urban contemporary dance kan niet plaatsvinden zonder de versterking van enkele noodzakelijke schakels in het ecosysteem. Met name de scholing en professionalisering van urban dansers, makers en docenten (aan vooropleidingen, mbo’s, hbo’s, bij gezelschappen et cetera) verdienen extra aandacht. Er is in de urban danswereld een tekort aan goede docenten en aan bewezen onderwijsmethoden, juist omdat een eerdere generatie urban dansers en makers het vak in de praktijk leerden, via peer-to-peer. De ontwikkeling van straatkunst naar podiumkunst gaat gepaard met de nodige obstakels op het gebied van overdracht, productie en presentatie.

Hier wreekt zich ook de moeizame doorstroming van mbo-gekwalificeerde dansers tot het artistieke dansveld en tot de hbo-opleidingen. Het aantal mbo’s dat dansopleidingen aanbiedt lijkt harder gestegen dan de geboden kwaliteit, terwijl de behoefte aan goed opgeleide, ondernemende urban dansers alleen maar groeit. Het toenemende aanbod aan urban dance op hbo’s ondervangt de problematiek rond de mbo’s niet. Waarvoor in dit proces gewaakt moet worden, is dat urban dance niet exclusief tot het domein van de hbo-geschoolde danser of maker gaat behoren, waardoor urban artiesten van het eerste uur – die vaak met twee benen in de gemeenschap staan – buitenspel worden gezet. Hiermee zou de urban dance een deel van haar eigenheid verliezen.

De populariteit van urban dance onder jongeren vertaalt zich ook nog niet in binnenschoolse danseducatie, waar urban dance (net als in de muzieksector) nog altijd ondervertegenwoordigd is, alsof het geen volwassen kunstvorm is. Een tekort aan urban dansdocenten en een achterstand in kennis op het gebied van urban dance bij overheden, culturele instellingen en in het onderwijs lijken hier grotendeels debet aan.

Tot slot valt op dat urban ontwikkelingen tot nu toe vooral doordringen tot enkele hiervoor speciaal ingerichte productiehuizen (Aight in Den Haag, HipHopHuis Rotterdam, Solid Ground in Amsterdam, Urban House Groningen) en tot een paar jongerendansgezelschappen (Danstheater AYA, DOX, ISH). De doorstroming van urban makers en dansers tot het veld van de reguliere dansgezelschappen stokt vooralsnog; de raad roept overheden en fondsen op hier de komende tijd alert op te zijn.

Grenzen vervagen en presentatiewijzen vernieuwen zich

Net als we in de muziek en het theater zagen, staat er ook in de danskunst een nieuw type maker op, die interdisciplinair te werk gaat en zichzelf een minder vastomlijnde identiteit aanmeet. Deze maker zoekt voortdurend naar nieuwe samenwerkingspartners en kruisbestuivingen. ‘Zaal of straat’ is voor deze maker geen uitgemaakte zaak; zijn werk staat waar dat het beste tot zijn recht komt: de ene keer in een vlakkevloertheater, de andere keer in een open veld of een winkelcentrum. Het werk heeft ook niet per se de vorm van een voorstelling; een interventie in de openbare ruimte, een lecture performance, een battle of een optreden in een museum zijn voor deze nieuwe maker evenwaardige vormen om zich te manifesteren. Soms stapt deze maker uit de offline wereld de online wereld in, of hij gebruikt digitale technieken als virtual reality om zijn publiek mee te nemen naar andere werkelijkheden.

Wat zien we?
Als gevolg van deze flexibele attitude zien we spannende crossovers ontstaan tussen dans en bijvoorbeeld acrobatiek, animatie, mediakunst, mime, livemuziek, performance art, freerunning, wetenschap, literatuur, design en ga zo maar door. Vaak komen dit soort samenwerkingen tot stand bij productiehuizen, die makers als Amos Ben-Tal, Arno Schuitemaker, Jasper van Luijk, Michele Rizzo of Fernando Belfiore de gelegenheid bieden artistiek onderzoek te doen en nieuwe presentatievormen te verkennen. Ook festivals als Oerol bieden makers een platform om nieuwe wegen in te slaan. Diverse gezelschappen, zoals Club Guy & Roni, Maas theater en dans, Another Kind of Blue (David Middendorp), Panama Pictures (Pia Meuthen), Backbone (Alida Dors) en Jan Martens, stappen buiten de getreden paden met aansprekende crossovers. Het jonge gezelschap 155 combineert dans met video en livemuziek; het jeugdgezelschap De Dansers staat bekend om zijn energieke dansconcerten.


Aandachtspunt

De keerzijde van deze flexibele artistieke praktijk is, zoals we ook in het sectoradvies over theater signaleerden, dat veel ongebonden makers en dansers er een onzekere beroepspraktijk op nahouden. Vaak gaat het om een aaneenschakeling van losse projecten die zich moeilijk laten plannen, in plaats van een carrièretraject dat rustig verloopt van opleiding via stageplaats, productiehuis, tot uiteindelijk een gezelschap. Zo’n loopbaan is vooral aantrekkelijk (of weggelegd) voor makers en dansers die wat minder behoefte hebben aan zekerheden. Dan nog vraagt deze veranderende praktijk om scherpe afspraken over eerlijke honorering van zzp’ers, een goed vangnet bij arbeidsongeschiktheid door bijvoorbeeld blessures en een passende regeling om als zelfstandige danser toch te kunnen sparen voor omscholing na de danscarrière, wat nu alleen mogelijk is voor dansers met een vast contract bij de grotere gezelschappen. In onze arbeidsmarktadviezen in samenwerking met de SER en in het advies Over grenzen deden we al enkele aanbevelingen tot verbetering van het verdienvermogen van zzp’ers; deze gelden ook voor de danssector. 2

Tegelijk is het subsidiestelsel nog niet ingericht op deze nieuwe werkpraktijk – die we ook in de overige podiumkunstdisciplines zien en die naar verwachting de komende jaren verder zal toenemen. Zoals reeds uitvoeriger bepleit in onze muziek- en theateradviezen is er behoefte aan een nieuw stelsel, dat meer rechtdoet aan de artistieke en organisatorische ontwikkelingen in de sector. De nieuwe praktijk vraagt om meer maatwerk in subsidiëring, waarbij gezelschappen en makers – al naar gelang hun profiel en ambitie – extra suppletiebedragen kunnen aanvragen voor specifieke taken als het bespelen van de grote zaal of het ontwikkelen van talent. Daarmee moeten subsidiegevers oog hebben voor nieuwe makers, makers met andere achtergronden en makers die het dansvak op nieuwe manieren benaderen.

Maatschappelijke worteling

Een decennium geleden belandde de vraag voor wie een voorstelling was bedoeld vooral op het bordje van de marketingmedewerker. Inmiddels zien we daar een voorzichtige kentering in. Hoewel er nog altijd gezelschappen en makers zijn die zich bij het maken van hun werk laten leiden door hun eigen artistieke drive, zonder daarin de behoefte van het publiek te kennen, zien we bij een steeds grotere groep makers dat de vraag ‘voor wie is deze voorstelling bedoeld?’ inherent wordt aan de motivatie om een voorstelling te creëren. Daarmee schuiven het artistieke team en de marketingmedewerker ook meer naar elkaar toe; zij tekenen samen voor het vertellen van één verhaal.


Het is voor dansmakers en gezelschappen ook eenvoudiger geworden om hun publiek te leren kennen. De opmars en verfijning van digitale technieken en ontwikkelingen in de (online) media hebben de interactiemogelijkheden met het publiek sterk vergroot. Dankzij kanalen als YouTube, Vimeo, Facebook of Instagram kunnen makers rechtstreeks in contact komen met hun publiek, zowel na een voorstelling als eraan voorafgaand. Vooral urban dans vindt haar platform deels online, waarbij fanbases via digitale wegen worden geactiveerd. Als deze ontwikkeling zich voortzet, kan zij op den duur bijdragen aan het draagvlak en de zichtbaarheid van dans.

Wat zien we?
Veel makers tonen zich betrokken bij de gemeenschap waarvoor ze iets maken. Dit zien we in gekozen thema’s maar ook in de tendens dat steeds meer makers nieuwe locaties en opstellingen uitproberen of publiek betrekken bij het creatieproces. Het choreografenduo Jérôme Meyer en Isabelle Chaffaud (Meyer-Chaffaud) verbrak bijvoorbeeld de kloof tussen publiek en makers in zijn voorstelling ‘SOUL #1 Audience’, door het publiek uit te nodigen deel te nemen aan een speels debat rond filosofische ideeën en sociale thema’s. Choreograaf Amos Ben-Tal maakte met zijn collectief OFFprojects en muzikant Spinvis de voorstelling ‘Howl’, een mix van een talkshow, een dansvoorstelling en een concert, met in elke stad een andere gast. En choreografe Hilde Elbers maakt belevingsvoorstellingen waarin een actieve rol is weggelegd voor de gevoelens van het publiek.

Het afstemmen van het artistieke verhaal op de maatschappelijke context is sowieso een basisattitude voor urban dansmakers. Ook in de jeugd- en jongerendans is het onbestaanbaar dat een voorstelling tot stand komt zonder de behoeften en capaciteiten van het publiek mee te rekenen; een maker van een kinder- of jongerenvoorstelling zal zich ervan moeten vergewissen wat toeschouwers van een zekere leeftijd beweegt en wat zij begrijpen (of juist kinderachtig vinden). Maar ook een groeiende groep hedendaagse choreografen neemt de interesse of de aard van het publiek als (mede)uitgangspunt voor haar voorstellingen. Dansvoorstellingen worden daardoor minder afstandelijk of hermetisch dan een paar decennia geleden.

Voor deze ontwikkeling is de danssector grotendeels schatplichtig aan een aantal productiehuizen en verwante organisaties die zich actief inspannen om artistiek experiment in te bedden in een maatschappelijke context. Deze productiehuizen vervullen steeds meer een brugfunctie tussen kunstenaars en de maatschappij. Behalve dat ze de taak van talentontwikkeling van onafhankelijke dansmakers en dansers voor hun rekening nemen, leggen ze ook actief verbindingen met opleidingen, theaters en festivals en andere culturele en maatschappelijke instellingen. Daarbij kijken ze over de grenzen van de professionele dans, door samenwerking te zoeken met bijvoorbeeld dansscholen of andere amateurdansorganisaties.

Het tekent de levensvatbaarheid van de danssector dat er nog altijd een groot aantal productiehuizen actief is, dat zichzelf ondanks de bezuinigingen in stand heeft weten te houden. Zo kennen we op het gebied van hedendaagse dans onder andere Korzo (Den Haag), De Nieuwe Oost (Arnhem), Dansateliers (Rotterdam), Dansmakers Amsterdam (Amsterdam), DansBrabant (Tilburg) en Random Collision (Groningen). De laatste vijf huizen organiseren jaarlijks het reizende festival Moving Futures, waarin jonge dansmakers zich presenteren aan een publiek in heel Nederland (en sinds de laatste editie ook in het Duitse Mainz). Voor urban makers zijn er Aight (Den Haag), het HipHopHuis en Hiphop in je Smoel (Rotterdam), Solid Ground (Amsterdam) en Urban House Groningen, die de cultuur van de straat en de cultuur van het theater met aansprekende programma’s bij elkaar brengen.

Ook een organisatie als Holland Dance (Den Haag) stimuleert de aansluiting tussen dansprofessionals en de dansende amateur, door projecten met onder andere voetballende jeugd en projecten op het gebied van inclusiedans. Een voorbeeld van het laatste is het festival DanceAble, waarbij Nederlanders met en zonder fysieke beperking samen dansen. Ten slotte noemen we hier ook het gezelschap DOX, dat zich inspant voor talentontwikkeling van jonge makers en groepen (zoals Ryan Djojokarso en 155) en zich profileert als bruggenbouwer tussen selfmade of mbo-geschoolde dansers/makers en dansers/makers afkomstig van het hbo.

In verschillende steden, zoals Den Haag, Amsterdam en Arnhem, ontstaan rond dit soort productiehuizen hechte dansnetwerken, waarin nauw wordt samengewerkt met theaters, dansgezelschappen, festivals, opleidingen en andere culturele en maatschappelijke partners. Voor dit soort ‘danshuizen’ – of die nu de vorm hebben van fysieke huizen of van netwerken – zien wij daarom een groeiende rol in het danslandschap. Door de bundeling van krachten wordt het mogelijk om de danssector in een stad of regio in haar volle breedte op de kaart te zetten in samenwerking met gemeentelijke of provinciale overheden, en om zo gezamenlijk meer slagkracht te genereren in het opbouwen van een trouw danspubliek.

De toegenomen openheid naar de maatschappelijke context blijkt verder uit diverse nieuwe manieren waarop BIS-gezelschappen zich recentelijk presenteerden. Deze gezelschappen laten vaker hun gezicht zien buiten de gangbare theaterzalen. Ze treden naar buiten met grootschalige, risicovolle projecten, waarbij ze ook media-aandacht niet schuwen, zoals Scapino Ballet met de voorstelling ‘Ting!’ (een samenwerking met de NITS en een aantal circusartiesten) en HNB met de AVRO-documentaire ‘Bloed, Zweet en Blaren’. Introdans zoekt al langere tijd rechtstreekse connecties met bewoners in de eigen regio door educatie- en participatietrajecten te ontwikkelen met bijvoorbeeld Nederlanders met een migratieachtergrond, leerlingen met fysieke en mentale beperkingen of homoseksuele ouderen.

Aandachtspunt

Het moet gezegd worden dat de genoemde beweging van de dans richting de maatschappij zich tot nog toe beperkt tot een klein aantal grote steden: de plekken waar de meeste productiehuizen en gezelschappen zijn gevestigd en waar theaters meer werk maken van hun dansprogrammering. Volgens ons is de publieksbelangstelling voor dans direct gerelateerd aan de mate waarin makers en gezelschappen, maar ook theaters en programmeurs, zich betrokken tonen bij hun publiek. We zien dat gestaafd door het feit dat makers en gezelschappen het meeste publiek trekken in hun eigen standplaats of op festivals met contextprogrammering – daar waar ze hun publiek actief betrekken – terwijl de publieksopkomst vaak achterblijft in toursteden die gezelschappen alleen aandoen voor het spelen van een voorstelling.

Internationalisering

De danssector is een internationaal georiënteerde sector. Bij de grote gezelschappen zijn vaak internationale choreografen werkzaam. Danserstableaus vormen doorgaans een mix van Nederlands en internationaal talent. De Nederlandse opleidingen trekken een groot aandeel buitenlandse studenten, terwijl in het buitenland opgeleide dansers (van Nederlandse en internationale komaf) graag voor Nederlandse producties auditeren.

Veel onafhankelijke choreografen opereren in een internationaal circuit waarin productiehuizen en festivals een spilfunctie bekleden. Onder andere Korzo (Den Haag) verbindt zich met diverse internationale netwerken. Voor jonge choreografen zijn er netwerken als Aerowaves of het European Dancehouse Network. Het jongemakersfestival Moving Futures, opgericht door vijf dansproductiehuizen, reist inmiddels ook over de Nederlandse grens. Het Nederlands Dans Theater nodigt jaarlijks een groot aantal talentvolle internationale dansers uit voor een workshopprogramma en speelt bovendien 29 procent van zijn voorstellingen in het buitenland (in bijna dertig steden). Veel in Nederland opgeleide choreografen vertrekken na hun masteropleiding naar het buitenland, enerzijds bij gebrek aan doorstroommogelijkheden in Nederland, anderzijds omdat hun danstaal elders enthousiast wordt opgepikt; zo zijn Oostenrijk, Duitsland en Frankrijk vruchtbare plekken voor hedendaagse dans.

Het internationale verkeer speelt in de danswereld ook een onmisbare rol voor het voeren van een inhoudelijk discours over de dans. Zo kunnen enkele Nederlandse programmeurs, verbonden aan bijvoorbeeld Julidans, Holland Dance of Korzo, dankzij hun internationale netwerken op het scherp van de snede programmeren. En Het Nationale Ballet neemt een voortrekkersrol in het organiseren van internationale debatten over zaken als innovatie in het ballet, culturele diversiteit in de balletwereld of andere thema’s die tot ver over de landsgrenzen actueel zijn.

Nederlands aanbod in het buitenland

Bekijken we de cijfers van de meerjarig rijksgesubsieerde gezelschappen, dan is het totale aandeel internationale producties hoog in vergelijking tot andere podiumkunstsectoren. De meerjarig ondersteunde FPK-gezelschappen stonden in de periode 2013 – 2016 in totaal 392 keer per jaar op buitenlandse podia; 17 procent van al hun voorstellingen. BIS-dansgezelschappen stonden in dezelfde periode in totaal 104 keer per jaar op buitenlandse podia, oftewel 18 procent van al hun voorstellingen. Alleen de muziekensembles bij het FPK behaalden een hoger percentage (22 procent). De verschillen tussen de gezelschappen zijn echter zeer groot, waarbij een paar gezelschappen tekenen voor het gros van de internationale optredens en waar slechts een klein aantal instellingen een groot aandeel van zijn werk in het buitenland speelt. Daartegenover staat een groot aantal gezelschappen dat zelden of nooit naar het buitenland reist.


Top 5
BIS- en FPK-gezelschappen met meeste voorstellingen in het buitenland 2013 – 2016
(in aantallen)


● Deze organisatie wordt per 2017 niet langer meerjarig gesubsidieerd door het FPK.
bron: speellijstapplicaties OCW en FPK)

 

Top 5
BIS- en FPK-gezelschappen met hoogste aandeel voorstellingen in het buitenland 2013 – 2016
(in percentages)

 


● Deze stichting is in Nederland én Vlaanderen gevestigd en werkzaam.
bron: speellijstapplicaties OCW en FPK

 

Aandachtspunt

Voor zo’n internationaal georiënteerd veld is het des te zorgwekkender dat de exportvlag er na de bezuinigingen minder wapperend bij staat dan daarvoor. In 2008, in zijn advies Strategische keuzes internationaal cultuurbeleid, signaleerde de raad nog dat de Nederlandse moderne dans een vooraanstaande internationale positie had ingenomen. Tien jaar later hebben geldgebrek en aangescherpte subsidie-eisen het de sector aanzienlijk lastiger gemaakt om internationaal te reizen. Gezelschappen die internationale tournees willen plannen, stuiten structureel op problemen. Veel van hen hebben de mankracht of de middelen niet om dit te realiseren. Dit geldt zowel voor BIS-gezelschappen als voor gezelschappen met subsidie van het FPK. De kosten voor internationale reizen zijn vaak te hoog om de bestaande subsidie te dragen. Productiehuizen zijn minder in staat om actief te bemiddelen in het internationale dansveld, terwijl de behoefte aan artistieke en organisatorische uitwisseling groeit.

Een deel van de bemiddeling en promotie van Nederlandse dans in het buitenland wordt gedaan door de organisatie Dutch Performing Arts, ondergebracht bij het FPK. Daarnaast is ook de internationale agent in opmars, die de belangen van een aantal gezelschappen of makers in het buitenland vertegenwoordigt. Het FPK heeft verder een internationaliseringsregeling om uitwisseling, internationale tournees en buitenlandse optredens in Nederland mogelijk te maken. Deze werpt vruchten af, blijkt uit een evaluatie van onderzoeksbureau KWINK in 2017. 3 De middelen zijn echter beperkt; zo werden in de periode 2013 – 2015 in totaal 79 tournees (deels) bekostigd vanuit het zogenaamde ‘Snelloket’ van het FPK, op een krappe 400 internationale speelbeurten per jaar. Het is raadzaam de rijksmiddelen voor internationale tours de komende jaren te verhogen.

Internationaal aanbod in Nederland

Internationale festivals als SPRING, Julidans, Holland Dance, het Holland Festival en Tweetakt steken hun nek uit om kwalitatief hoogstaand buitenlands dansaanbod te presenteren. Ook een beperkt aantal schouwburgen programmeert internationale voorstellingen. Zij vormen een waardevolle aanvulling op het Nederlandse aanbod en bieden het Nederlandse publiek een perspectief bieden op andere (dans)culturen en thematieken.

Aandachtspunt

Om de publieke belangstelling voor internationaal dansaanbod aan te wakkeren, is het in eerste instantie een vereiste dat een zaal of festival al een publiek heeft opgebouwd voor dans. Deze belangstelling is op veel plekken in het land niet evident. In combinatie met de hoge kosten voor het presenteren van internationaal aanbod vinden de meeste theaters de risico’s voor internationale, kwalitatieve gastproducties te hoog. Een uitbreiding van de afnameregeling voor internationaal aanbod, zoals we ook in het theateradvies bepleiten, zou hiervoor een deel van de oplossing kunnen bieden, althans voor die theaters en festivals die al duurzaam investeren in publiek voor dans. Hier komen we in de Aanbevelingen op terug.

Arbeidsmarkt: specifieke eisen aan het vak van danser

Een laatste thema dat we willen behandelen met betrekking tot de stand van zaken in de professionele danssector zijn enkele specifieke eisen die het dansvak stelt, die niet (of in veel mindere mate) gelden voor de meeste andere kunstenaars, met uitzondering van uitvoerend circusartiesten en sommige bewegingsacteurs. Het betreft het bewaken van de mentale en fysieke gezondheid van de danser door zijn carrière heen, en de noodzaak om tijdig te anticiperen op een tweede loopbaan na de danscarrière.


Bewaken en bevorderen van de gezondheid van dansers

De danser in een voorstelling is uitvoerend kunstenaar, maar ook sporter. In zijn werk balanceert hij steeds tussen de artistieke veeleisendheid van het vak en zijn eigen fysieke kwetsbaarheid. Lange tijd werd in de danssector vooral aandacht besteed aan de kunst, en stonden de fysieke prestaties ten dienste van de choreografie. Inmiddels is betere kennis over goed bewegen, een gezonde leefstijl en goede medische begeleiding behalve tot de sport gelukkig ook tot de danssector doorgedrongen. De danser ontwikkelt zich steeds vaker tot een gezonde, zelfbewuste topsporter, die waar nodig begeleiding inroept van fysiotherapeut of diëtist. In toenemende mate kan hij ook gebruikmaken van verworven kennis uit de sport. Ook daar is de aandacht voor voeding, crosstraining, herstel, blessurepreventie en -behandeling de laatste decennia sterk toegenomen.

We zien daarnaast een geruststellende beweging, die gaandeweg ook in de mode terugkeert, naar een ruimere visie op het vereiste fysiek van een danser. Vooral in de hedendaagse en urban dans maakt een lang gekoesterd, eenvormig schoonheidsideaal plaats voor de overtuiging dat elk lijf als krachtig en getalenteerd kan worden gezien; ook dansers met steviger billen, kortere benen, hogere vetpercentages of een fysieke handicap. Deze ontwikkeling volgt op een veel bredere emancipatie van de danser die de laatste vijfentwintig jaar plaatsvond, waarin de danser niet meer een instrument is in handen van de choreograaf, maar door de choreograaf veel meer wordt uitgedaagd zijn eigen materiaal – zijn lichaam, ervaringen, identiteit, geschiedenis – mee te brengen in het creatieproces. Eigenheid, zelfbewustzijn en mentale en fysieke fitheid zijn daarvoor stevige voorwaarden.

Een mooie illustratie van de toenemende erkenning van de danser als (top)sporter is het project ‘Fit to Perform’, ontwikkeld door het lectoraat Performing Arts Medicine van hogeschool Codarts in Rotterdam. Hierin werkt Codarts samen met onder andere Het Nationale Ballet en Scapino Ballet aan het ontwerpen van meetinstrumenten om de fysieke en mentale gezondheid van dansers te monitoren en aan een protocol om de fysieke en mentale gesteldheid van dansers te verbeteren. Daarnaast staat bij ditzelfde lectoraat onder andere een promotieonderzoek op stapel naar de mentale risicofacturen van blessures bij dansers, waarvoor wordt samengewerkt met de Vrije Universiteit Amsterdam en de Technische Universiteit Eindhoven.

Aandachtspunt

Het blijft noodzakelijk dat werkgevers in de danssector extra alert blijven op de mentale en fysieke gezondheid van dansers, en hiermee ook rekening houden bij het aangaan van overeenkomsten. In de danskunst doet zich, overigens net als in de muziek, een hoog percentage blessures voor. Medische begeleiding dient gemakkelijk toegankelijk en betaalbaar te zijn. Daarbij blijft de beroepsgroep bovengemiddeld gevoelig voor de druk om slank, licht, sterk en aantrekkelijk te blijven; het lichaam is voortdurend under construction. Uit diverse onderzoeken blijkt het percentage eetstoornissen onder professionele dansers aanzienlijk hoger dan onder de reguliere bevolking. Dit verdient blijvende aandacht van werkgevers (gezelschappen) en opleidingen.


Projecten als ‘Fit to Perform’, waarin opleidingen, wetenschap en de sector de krachten bundelen, is naar onze opvatting van het grootste belang om de danser van de toekomst gezond te houden. Wij moedigen de sector aan resultaten van dit soort onderzoek breed te delen en onderling nog intensiever over dit thema met elkaar in gesprek te gaan. Waar mogelijk kan de dialoog worden verstevigd met de sportsector om te leren van elkaars bevindingen. Bij het bepalen van duurzame tarieven voor (freelance) dansers is het bovendien van belang realistische inschattingen te maken van het aantal uren training en rust dat náást de repetities en voorstellingen vereist is voor de uitvoering van het vak.

Omscholingsregeling

Omdat dansers hun vak niet tot de wettelijke pensioenleeftijd kunnen uitvoeren, staan bijna alle dansers voor hun veertigste levensjaar voor een carrièrewissel. Gemiddeld stopt de danser op zijn 34e met dansen. Vanaf dan, maar liefst al daarvoor, zal hij of zij zich moeten oriënteren op een volgende loopbaan, binnen de dans of daarbuiten. Om die reden richtte het Directie Overleg Dans in 1986 het Omscholingsfonds op, destijds met steun van het ministerie van OCW. Het was een sociale regeling waaraan werkgevers en werknemers premies moesten bijdragen. Sindsdien hielp dit fonds, inmiddels beheerd door de organisatie Omscholing Dansers Nederland, honderden dansers een nieuw spoor te vinden. Per jaar doen zo’n honderdtwintig dansers kosteloos een beroep op de expertise van de loopbaanadviseurs van deze regeling. In de periode 2012 – 2016 ontvingen gemiddeld 72 dansers een toelage voor studie en inkomen; gemiddeld 41 dansers ontvingen een tegemoetkoming in de studiekosten. 4 Dansers moeten hiervoor respectievelijk 96 en 60 premies hebben afgedragen tijdens hun loopbaan. De Omscholingsregeling biedt dansers een goede manier om zich te heroriënteren op een tweede loopbaan, en we noemden deze regeling daarom al als best practice in de Verkenning arbeidsmarkt culturele sector. 5

Aandachtspunt

De Omscholingsregeling wordt bekostigd uit premiebijdragen van dansers en gezelschappen en overheidssubsidie, die sinds 2009 via de werkgevers naar de Omscholingsregeling zouden moeten worden doorgeleid. Het gaat echter niet om geoormerkte middelen en de regeling is ruim 20 procent van deze subsidiegelden kwijtgeraakt sinds de subsidie niet meer rechtstreeks wordt overgemaakt aan dit fonds. Dit heeft negatieve gevolgen voor de regeling en voor de aanspraak die dansers hierop kunnen maken. De raad ziet dat gezelschappen, ook als gevolg van de bezuinigingen, in toenemende krapte opereren en begrijpt dat de keuze om niet (of minder) van hun subsidies af te dragen aan de Omscholingsregeling geen geheel vrijwillige keuze is. Toch baart de verslechterde positie van deze regeling de raad zorgen. We roepen de minister en het FPK op samen met de sector te bekijken hoe een deel van de subsidies toch kan worden aangewend voor de Omscholingsregeling, enerzijds door hiervoor een deel van de subsidie te oormerken, anderzijds door subsidies waar nodig te verhogen. Dit is in lijn met onze eerdere aanbeveling om subsidiebedragen zodanig op te bouwen dat medewerkers redelijk kunnen worden vergoed voor hun werk. Een passende bijdrage aan de Omscholingsregeling kan door dansgezelschappen ook worden overeengekomen in het kader van de Fair Practice Code.

Dit is in absolute zin nog altijd een zeer klein aantal; de nieuwemakersregeling is bescheiden van omvang.

Verkenning arbeidsmarkt culturele sector, 2016;
Passie gewaardeerd, 2017
Raad voor Cultuur, SER;
Over grenzen
Sectoradvies Theater
Raad voor Cultuur, 2017

Kwink Groep, 2017

Omscholing Dansers Nederland, 2017

Verkenning arbeidsmarkt culturele sector
Raad voor Cultuur, SER, 2016

Bewegingen in de danskunst