Aanbevelingen

Zoals we hebben laten zien, kent de Nederlandse danscultuur een grote potentie. De kwaliteit en de innovatieve kracht van de artistieke danssector zijn groot. De Nederlandse bevolking toont zich massaal liefhebber van dans. En er is een bloeiende amateurdanssector die voorziet in lessen, wedstrijden en ruimtes om te dansen.

Toch wordt die grote potentie niet ten volle benut. Het lukt dansgezelschappen en theaters niet of onvoldoende om in het hele land structureel publiek op te bouwen. Vooral buiten de grote steden blijft het publiek voor de danskunst beperkt in omvang en diversiteit, maar ook binnen die steden is het vooral een hoogopgeleid, traditioneel westers publiek dat affiniteit heeft met het bestaande aanbod.

Wat gaat hier nu mis? Hoe kunnen we de mismatch tussen dansminnend Nederland en het artistieke dansaanbod buiten de grote steden verklaren? En hoe kunnen de sector en de overheid dit gezamenlijk oplossen? In dit laatste hoofdstuk benoemen we enkele factoren die volgens ons verklaren waarom de dans op veel plekken te weinig zichtbaar of te weinig gewild is. Twee aspecten behoeven verbetering: enerzijds de pluriformiteit, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het aanbod, anderzijds de maatschappelijke inbedding van de danssector.

Cultuurpolitieke doelen

Aan het begin van dit advies hebben we gewezen op enkele cultuurpolitieke doelen waaraan cultuurbeleid volgens de raad moet voldoen. Een ervan is dat ons land een pluriform kunstaanbod nodig heeft, waarin verschillende vormen van kunst – nieuw en oud, toegankelijk en complex, divers in stijl en genre – naast elkaar kunnen bestaan. Een ander cultuurpolitiek doel, hieraan nauw gerelateerd, is dat het totale kunstaanbod in ons land de gehele diverse Nederlandse populatie moet aanspreken, wat vraagt om een breed aanbod in termen van genres, stijlen en presentatie.

Het is een taak van de overheid om te zorgen voor een kunstaanbod dat niet door de markt tot stand kan wordt gebracht, maar dat wel bijdraagt aan die gewilde pluriformiteit en toegankelijkheid.

In veel kunstdisciplines, waaronder theater of muziektheater, bestaat er van oudsher een vrij of ongesubsidieerd circuit van producenten die voor eigen risico populair aanbod maken. Daarnaast staan de gesubsidieerde theatermakers, die zich meer toeleggen op artistiek experiment, innovatie of topkwaliteit; dit is veelal duurder of gedurfder werk, dat commerciële partijen zich niet kunnen permitteren omdat bij voorbaat niet vaststaat wat de artistieke uitkomst zal zijn en of er publieke belangstelling voor is. Subsidiërende overheden zijn in deze genres vooral verantwoordelijk voor het bevorderen en aanwakkeren van experiment, innovatie en topkwaliteit. Samen met de markt ontstaat zo idealiter een compleet, pluriform aanbod, waarin iedere Nederlander iets van zijn gading kan vinden.

In de dans ziet het totaalplaatje er iets anders uit. Zoals we hebben gezien, is er naast het artistieke, doorgaans gesubsidieerde, dansaanbod nauwelijks een vrije sector. Er is weliswaar commercieel aanbod, maar dit betreft heel ander werk: het gaat hier om populaire dansshows en slechts zelden om hedendaagse dans of ballet. Om een pluriform danskunstaanbod te verzekeren, waarin elke Nederlander die potentieel in dans geïnteresseerd is zich kan vinden, staat de overheid dus meer te doen dan alleen artistiek experiment, innovatie en topkwaliteit te ondersteunen. Het is net zo belangrijk om toegankelijk aanbod te helpen ontstaan; om publiek de stap te bieden om kennis te maken met de dans en zich eventueel, eenmaal gewonnen voor het genre, aan een complexer aanbod te wagen.

Die toegankelijke laag lijkt nu grotendeels te ontbreken, op het (bescheiden) aanbod van de BIS-gezelschappen, de jeugddansgezelschappen en het urban dance-aanbod na. Veel hedendaagse dans voor de kleine zaal of de vlakke vloer betreft artistieke experimenten die vooral een ingewijd danspubliek aanspreken. Dit publiek bevindt zich met name in de grotere steden, waardoor dit dansaanbod slechts mondjesmaat belangstelling trekt van programmeurs en publiek in de rest van het land. Onbekendheid met experimentele dans en een gebrek aan zichtbaarheid onder veel Nederlanders spelen de danssector hier parten.

Dat leidt tot een zorgwekkend beeld: zalen zitten niet vol, voorstellingen die in Den Haag of Amsterdam voldoende publiek op de been brengen, trekken te weinig bezoekers in het oosten of noorden van het land, programmeurs weten het aanbod slecht te vinden of te verkopen. Dit alles heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkelmogelijkheden voor choreografen en dansers en voor de financiële gezondheid van de sector.

Hieronder doen we enkele voorzetten om de pluriformiteit, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het dansaanbod te bevorderen, om dans beter te laten aansluiten op potentieel publiek in het hele land, en om de connectie tussen dans en andere culturele en maatschappelijke domeinen nog verder te versterken.

Voor onze aanbevelingen leren we van de good practices die we in voorgaande hoofdstukken hebben benoemd. Waar dans zich maatschappelijk betrokken toont, waar dans een cultureel divers gezicht toont, waar dans inspeelt op interesses en smaakvoorkeuren van het publiek, waar gezelschappen samen optrekken met bevlogen programmeurs en met andere culturele en maatschappelijke partners… daar floreert de kunstvorm. Gebeurt dat alles niet? Dan schommelt ze minzaam in slaap.

Pluriformiteit, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het aanbod

Het huidige dansaanbod is te weinig pluriform en het aanbod in zijn totaliteit is onvoldoende toegankelijk en onvoldoende zichtbaar voor veel Nederlanders. Enkele complexe factoren werken dit in de hand.

Knelpunten

Dans mag nog zo populair zijn onder een groot aantal Nederlanders, als sport, vrijetijdsbesteding of op tv, velen van hen kennen niet de dansprogrammering van de theaters en festivals in hun buurt of zijn daarin niet geïnteresseerd, omdat de gepresenteerde voorstellingen hen niet aanspreken. Het is daarom van wezenlijk belang dat de dans haar zichtbaarheid en veelvormigheid verbetert.

Dat schuilt allereerst in het feit dat het gesubsidieerde dansaanbod te eenvormig is om het gehele potentieel aan publiek aan te spreken. Het beleid bevordert te weinig de verscheidenheid in de dans. Nieuwe soorten initiatieven en makers vinden onvoldoende hun weg naar de podia. Hoewel het FPK al wat aandacht aan urban dance en crossovers besteedt, blijft de gesubsidieerde sector, vooral in de volwassenendans, weinig divers in genres en stijlen en leunt ze nog sterk op academische tradities. Dit heeft er vanzelfsprekend ook mee te maken dat slechts een klein aantal dansorganisaties – acht voor jeugd en veertien voor volwassenen – structurele rijkssubsidie ontvangt, en dat er in de meeste gemeenten ook maar een heel bescheiden dansaanbod wordt ondersteund. Voor nieuwe makers en ontwikkelingen is het moeilijk het stelsel in te stromen. Ook mbo-gekwalificeerde makers hebben moeite zich een plek te verwerven in het bestel, waarbij zowel onbekendheid hiermee als een gebrek aan ondernemerschapsvaardigheden een rol speelt. Dit is jammer, omdat juist deze makers en dansers vaak met twee benen in de maatschappij staan en sterk kunnen bijdragen aan de pluriformiteit en diversiteit van het dansaanbod.

Daarnaast is er in het hele land weinig groot gemonteerd (doorgaans toegankelijker) aanbod te zien, omdat twee van de vier BIS-dansgezelschappen maar weinig reizen en er bovendien nauwelijks vrije producenten zijn die hedendaagse choreografieën of balletvoorstellingen produceren. Het idee dat het BIS-aanbod ten goede komt aan de bevolking in het hele land gaat voor de dans niet op; waar Scapino Ballet Rotterdam en vooral Introdans veelvuldig reizen, kiezen Het Nationale Ballet en het Nederlands Dans Theater voor een beperkt aantal speelplekken. Dit komt deels voort uit praktische overwegingen, zoals kostenoverwegingen (de reiskosten zijn hoger dan de opbrengsten), het gebrek aan zalen van voldoende grootte in de theaters en de geringe beschikbaarheid van dansers, die na een korte tournee alweer beschikbaar moeten zijn voor een volgende dansproductie. Een enkel theater kiest voor producties uit bijvoorbeeld Oost-Europa of Azië om zijn publiek toch groot gemonteerd ballet te kunnen tonen; op veel meer plekken in Nederland ontbreekt grootschalig dansaanbod echter nagenoeg op de podia.

Dit is problematisch, omdat juist deze voorstellingen tot de verbeelding spreken van een groot publiek, en zij veel bezoekers kunnen enthousiasmeren voor dans. Voor veel bezoekers geldt dit grotere werk ook als opstap om later (of daarnaast) ook kleinschaliger dansvoorstellingen te bezoeken. Ook FPK-gezelschappen en choreografen in het productiehuiscircuit zijn gebaat bij een rijker, grootschalig dansprogramma door het land heen, omdat mensen dat werk eerder bekijken als het in hun stad of regio naast grootschalige voorstellingen staat geprogrammeerd dan als het dansaanbod beperkt blijft tot de kleinere (minder vindbare/toegankelijke) zalen.

De zichtbaarheid van dans is verder klein omdat veel theaters in het seizoen maar één dansvoorstelling per maand tonen, waardoor het lastig is een structureel publiek op te bouwen voor dans.

Oplossingsrichtingen

Mogelijke oplossingsrichtingen voor deze problematiek zijn naar onze opvatting tweeledig: groot gemonteerd dansaanbod moet zichtbaarder worden gemaakt door enerzijds het BIS-dansaanbod beter te spreiden over het land en anderzijds vrije producenten te bewegen tot het produceren van moderne of klassieke dans (1); en dansgezelschappen en overheden moeten streven naar een veel pluriformer en diverser dansaanbod (2).

  1. Om de landelijke spreiding van hedendaagse en klassieke grootschalige dansproducties van hoge kwaliteit te bevorderen, bevelen wij twee zaken aan: een beter spreidingsbeleid voor de BIS-gezelschappen en een uitnodiging aan vrije producenten om hedendaagse en klassieke choreografieën te produceren.

In de BIS-adviesronde voor de periode 2017 – 2020 heeft de raad de vier dansgezelschappen in de BIS opnieuw opgeroepen hun reisbeleid beter op elkaar af te stemmen. Hieraan zijn echter geen consequenties verbonden en elk gezelschap heeft zijn eigen redenen om al dan niet te reizen of voor een beperkt aantal speelplekken te kiezen. Wel zijn de gezelschappen over dit thema met elkaar in gesprek gegaan. Wij vinden het van wezenlijk belang om, losstaand van de BIS-advisering, de mogelijkheid te onderzoeken om BIS-aanbod voor meer plekken in het land beschikbaar te maken.

Zo zouden gezelschappen mogelijk meer kunnen reizen met aangepaste decors of bezettingen, met reisversies van producties of met speciale reisvoorstellingen die eventueel met een tweede cast kunnen worden opgevoerd. Navraag bij de BIS-gezelschappen leert echter dat er veel bezwaren kleven aan een dergelijke opdracht en dat dit gevolgen met zich zal meebrengen voor de benodigde financiering door het Rijk. De raad is daarom van plan om in een eigenstandige analyse specifiek de mogelijkheden en onmogelijkheden te verkennen van een beter afgestemd reisbeleid, in nauwe samenspraak met de BIS-gezelschappen en een aantal grote zalen in het land. Dit onderwerp zullen we podiumkunstenbreed bekijken.

Aanbevelingen aan de minister

  • Vraag de Raad voor Cultuur om een separaat advies uit te brengen over een betere spreiding van BIS-dansgezelschappen, met betrekking tot alle podiumkunsten. Maak op basis van de uitkomsten van dit advies nieuwe afspraken met BIS-gezelschappen over hun reisbeleid.
  • Onderzoek de mogelijkheden om een revolving fund op te richten om vrije producenten in staat te stellen grootschalige hedendaagse of klassieke choreografieën op het programma te zetten.
  • Verruim de middelen voor het FPK om dit fonds in staat te stellen meer afnamesubsidies te verstrekken voor Nederlands en internationaal dansaanbod van hoge kwaliteit.

Aanbevelingen aan BIS-dansgezelschappen

  • Stem het reisbeleid beter met elkaar af. Bekijk waar in Nederland onvoldoende BIS-aanbod te zien is, en hoe dit kan worden opgelost. Mogelijke strategieën zijn het creëren van kleinere reisversies van voorstellingen, die goedkoper kunnen reizen en sneller kunnen worden opgebouwd; het instellen van tweede casts om succesvolle producties vaker te kunnen spelen, terwijl de eerste cast alweer aan een volgende productie werkt; georganiseerde bezoeken aan dansvoorstellingen in de grote steden voor theaterpubliek door het land heen; en het onderling verdelen van taken, waarbij HNB en het NDT de provinciehoofdsteden kunnen bedienen, terwijl Scapino en Introdans de overige landsdelen voor hun rekening nemen.
  • Ontwikkel een gezamenlijke campagne om het publiek in Nederland te informeren over het totale BIS-aanbod in het land, om de betrokkenheid van Nederlandse dansliefhebbers bij de gezelschappen te vergroten. Werk daarbij samen met theaters en festivals.

Aanbevelingen aan de gehele danssector

  • Ga in gesprek met vrije theaterproducenten om de vraag te onderzoeken of zij moderne of klassieke dansvoorstellingen kunnen gaan produceren, of bereid zijn succesvolle producties uit het gesubsidieerde circuit te hernemen en door te ontwikkelen voor een groter publiek. Hiermee wint de dans aan zichtbaarheid en krijgen goede choreografieën de kans om verder te rijpen.
  1. Om een veelzijdiger, diverser en pluriformer dansaanbod te ontwikkelen, zijn inspanningen nodig van dansgezelschappen en productiehuizen en van landelijke, regionale en lokale overheden.

Gezelschappen en productiehuizen moeten nog vaker andersoortige makers kansen geven, zoals makers met een cultureel diverse achtergrond, makers afkomstig van mbo-opleidingen, makers die dans combineren met andere kunstdisciplines, makers die nieuwe presentatievormen ontwikkelen, et cetera. Overheden op hun beurt moeten zich eveneens openstellen voor deze makers en voor nieuwe genres en uitingsvormen die een breder en diverser publiek kunnen aanspreken.

Aanbevelingen aan de minister

  • Ontwerp een nieuw stelsel dat meer maatwerk biedt in subsidiëring, waarbij gezelschappen en makers al naargelang hun profiel en ambitie extra suppletiebedragen kunnen aanvragen voor specifieke taken, zoals het bespelen van de grote zaal, het ontwikkelen van talent, of activiteiten op het gebied van educatie of publieksontwikkeling. Ruim binnen dit stelsel expliciet plek in voor nieuwe makers, makers met diverse achtergronden en makers die het dansvak op nieuwe manieren benaderen.
  • Verruim de middelen aan het FPK om een grotere rol te kunnen spelen in de talentontwikkeling en doorstroming van jonge (onafhankelijke makers).
  • Herbezie de positie van de jeugddans in het landelijk bestel. Creëer hiervoor ruimte in de BIS of geef het FPK een expliciete taak om jeugddans te ondersteunen. Bestem het extra budget voor jeugdaanbod niet alleen voor jeugdtheater, maar ook voor jeugddans. Stel het door de raad voorgestelde productiehuis voor jeugdtheater open voor alle jeugdpodiumkunsten, of rust een dansproductiehuis expliciet uit met de taak jeugddans te maken.

Aanbevelingen aan overheden en fondsen

  • Bekijk hoe de talentontwikkeling en doorstroming van nieuwe en onafhankelijke makers kunnen worden bevorderd. Jonge makers hebben te weinig mogelijkheden om toe te treden tot het bestel, ervarener makers die niet aan een gezelschap gebonden zijn stromen nauwelijks door naar de grote zaal en wijken vaak uit naar het buitenland.

Aanbevelingen aan het FPK

  • Blijf ook de komende jaren de vinger aan de pols houden met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen in de dans, zoals de opkomst van urban dance of nieuwe presentatievormen, en bekijk hoe het FPK kan stimuleren dat nieuwe ontwikkelingen behalve tot de jeugddans en de productiehuizen sneller doordringen tot het overige veld.
  • Overweeg de mogelijkheid om, naar analogie met de compositiebijdragen in de muziek en de bijdragen voor theaterauteurs, onafhankelijke dansmakers in staat te stellen werk te ontwikkelen dat vervolgens door dansgezelschappen kan worden uitgevoerd. Bekijk ook of de nieuwemakersregeling kan worden uitgebreid, zodat deze meer jonge dansmakers kan helpen zich verder te ontwikkelen en door te stromen.
  • Onderzoek de mogelijkheden om goede mbo-gekwalificeerde makers te helpen door te stromen tot het veld, bijvoorbeeld door een nieuwemakersregeling te ontwikkelen die specifiek is gericht op de mbo-gekwalificeerde danser.

Aanbevelingen aan productiehuizen en dansgezelschappen

  • Maak ruimte voor nieuwe makers en opkomende genres, ook in de grote zaal.
  • Bekijk in samenwerking met de mbo-opleidingen hoe mbo-dansstudenten kunnen worden geholpen in hun voorbereiding op een loopbaan in de dans, bijvoorbeeld door stageplekken, talentontwikkeltrajecten en residenties te organiseren voor deze studenten of oud-studenten.

Aanbevelingen aan het mbo- en hbo-onderwijs

  • Bekijk hoe de problemen rond de mbo-opleidingen kunnen worden ondervangen door de output te verkleinen, de kwaliteit te verhogen en de aansluiting tussen mbo- en hbo-dansopleidingen, en tussen mbo-opleidingen en het professionele dansveld te verbeteren.
  • Besteed aandacht aan kwaliteitsverbetering van het mbo door docenten beter op te leiden en/of bij te scholen.

Dansaanbod op maat in het hele land

Danspubliek in elke regio heeft behoefte aan een ander aanbod, aan dansaanbod op maat. Enkele factoren zorgen ervoor dat zulk aanbod er nu niet is.

Knelpunten

Omdat de danssector klein is, is er allereerst niet (zoals in het theater) ‘voor elk wat wils’. Het dansaanbod in zijn totaliteit is vrij complex. De kleinschaligheid van de sector en het ontbreken van een vrij circuit maken het instapniveau relatief hoog; experimentele dansvoorstellingen vergen vaak enige voorkennis en inspanning van het publiek, maar zonder een toegankelijker dansaanbod kan het publiek deze voorkennis en ervaring nergens opdoen. Een brede laag aan toegankelijk aanbod ontbreekt immers. Daardoor weet het bestaande gesubsidieerde aanbod een groot deel van het publiek onvoldoende te raken. Dat geldt buiten de grote steden waar dans goed loopt, maar evengoed binnen die steden; ook daar vinden we bij kleinschalige dansvoorstellingen voornamelijk een publiek van danskenners, dat dikwijls hoogopgeleid is en vertrouwd met de westerse danstradities.

Daarnaast komt veel aanbod niet tot zijn recht in de bestaande zalen; in de grote steden zijn er veel vlakkevloerzalen, maar in de regio’s zijn die er veel minder, en voorstellingen die gemaakt zijn voor de vlakke vloer ‘werken’ niet of minder goed in reguliere zalen. Daarbij komt dat voorstellingen vaak in te grote zalen staan, zoals we ook aangaven in ons advies over de theatersector.

Ten slotte houdt het bestaande aanbod, vaak buiten de stedelijke cultuurregio’s gemaakt (veel gezelschappen zijn gevestigd in de Randstad), onvoldoende rekening met verschillen in cultuur, smaak, traditie en interesse onder bevolkingsgroepen in de verschillende regio’s. Zo betekent culturele diversiteit in Groningen iets anders dan in Rotterdam, haalt een Amsterdams publiek misschien de schouders op bij een voorstelling die een publiek in Oost-Nederland choqueert, of slaat een voorstelling die in Maastricht bewondering oproept misschien dood in Leeuwarden.

Oplossingsrichtingen

Oplossingen voor deze problematiek moeten naar onze opvatting worden gezocht in drie richtingen: er moet aanbod op maat worden gecreëerd; er is een samenhangende, continue programmering nodig; overheden moeten bij het subsidiëren van dans veel meer kijken naar de pluriformiteit en diversiteit van het aanbod.

  1. Er moet aanbod op maat worden gecreëerd in de verschillende stedelijke cultuurregio’s, waarbij makers zich laten inspireren door de cultuur in de regio en hun werk kunnen afstemmen op de beschikbare zaal/locatie.

Het gegeven dat in de eigen standplaats vaak (veel) meer publiek wordt bereikt dan op tournee, onderschrijft dat publiek eerder komt kijken naar een gezelschap dat het associeert met de eigen woonplaats; omdat het vertrouwd is, omdat het thematisch meer aanspreekt, of omdat mensen graag staan voor hun eigen cultuurgoed (zie ook de populariteit van de eigen voetbalclub). De dans kan daar meer gebruik van maken.

In onze analyse van het dansveld signaleerden we onder andere de tendensen dat steeds meer makers voorstellingen maken vanuit een maatschappelijk engagement en dat met de opkomst van de urban dancecultuur steeds explicieter de stem van de community doorklinkt in dansproducties. Deze twee tendensen zijn kansrijk en verdienen een verdere stimulans. Makers kunnen door het land heen vaker het initiatief nemen om ter plekke voorstellingen te ontwikkelen, waarbij ze dan ook ondersteuning vanuit overheden verdienen.

Aanbevelingen aan het FPK

  • Bezie de werking van dansgezelschappen meer binnen hun landelijke, regionale en lokale context. Baseer meerjarige subsidiebudgetten minder op productie en speelbeurten en houd meer rekening met de (beoogde) inspanningen van gezelschappen op het gebied van educatie, participatie, maatschappelijke inbedding, publieksonderzoek en andere wezenlijke aspecten van de kunstpraktijk.
  • Onderzoek de mogelijkheid voor een regeling om dansgezelschappen en -makers te helpen om nauwere aansluiting te vinden bij publiek in het land en bekijk daarbij ook hoe regionale spreiding van dansgezelschappen (hetzij door vaste vestiging, hetzij door residenties) kan worden bevorderd.

Aanbevelingen aan de danssector

  • Verstevig de band met het publiek door permanent of tijdelijk neer te strijken in een stedelijke cultuurregio en in samenwerking met theaters of festivals dansaanbod te maken ‘op maat’; passend bij de speelplek, de publiekssamenstelling, culturele kenmerken van de regio et cetera – uiteraard zonder de eigen artistieke eigenheid te verliezen.
  • Ontwikkel aansprekende contextprogramma’s om het artistieke werk toegankelijk en aantrekkelijk te presenteren aan een breed publiek. Juist in de dans kunnen perceptie (kijken naar een voorstelling, luisteren naar een toelichting door een maker) en actie (zelf dansen op een afterparty, een dansworkshop) elkaar gemakkelijk ontmoeten.
  1. Elke stad of stedelijke cultuurregio heeft een continu, consequent en samenhangend dansprogramma nodig, waarin toegankelijke, aansprekende dans naast experimenteler of onbekender dans wordt geprogrammeerd; grootschalig naast kleinschalig; beginnend naast gevestigd talent, waarin dansmakers elkaar kunnen versterken en waarbij bezoekers de kans wordt geboden te ‘groeien’ als danskijker.

Uit gesprekken met programmeurs van theaters waar dans wél goed loopt, blijken steeds continue programmering, zorgvuldige keuzes uit het aanbod en duidelijke communicatie sleutelwoorden te zijn. Door festivalformules of danspakketten aan te bieden, publiek te wijzen op mogelijke vervolgbezoeken die aansluiten bij eerder bezocht werk en door dans als vast onderdeel van de programmering op te nemen in plaats van het incidenteel te tonen, lukt het om een trouw, nieuwsgierig publiek op te bouwen en te vergroten voor het genre.

In het bewerkstelligen van een samenhangend programma kunnen ook de in dit advies gesignaleerde dansnetwerken of ‘danshuizen’, waarvan productiehuizen vaak de spil vormen, een motor vormen, mits zij daartoe steviger worden ondersteund door overheden. Door het complete dans-ecosysteem onder te brengen onder één dak of in een hecht netwerk van instellingen (productie, talentontwikkeling, educatie, publieksverdieping, participatie, onderzoek, presentatie, reflectie, debat, et cetera) krijg de dans een zichtbaarder plek in de maatschappij. Door de gebundelde krachten wordt zo’n huis ook een steviger gesprekspartner in het maatschappelijke, culturele en politieke debat.

Dit soort initiatieven draagt zowel bij aan de opbouw van publiek als aan de ontwikkeling van dansmakers. Productiehuizen zorgen voor vernieuwing van onderop en kunnen nieuw talent helpen zich te ontwikkelen. Door hun worteling in verschillende regio’s kunnen dit soort netwerken rekening houden met de behoeftes en interesses van het publiek ter plaatse.

Aanbevelingen aan de minister en andere overheden

  • Stem landelijke subsidie-afspraken en verantwoordingseisen af op afspraken en eisen op regionaal en lokaal niveau, zodat gezelschappen een optimaal programma kunnen ontwikkelen voor het eigen speelgebied (regionaal, landelijk of internationaal) in samenspraak met alle subsidiërende overheden of fondsen en met zalen.

Aanbevelingen aan provincies en steden (stedelijke cultuurregio’s)

  • Bezie het aanbod in een stad of regio in samenhang en bespreek in regionaal verband hoe de danssector kan worden verstevigd en wat daarvoor nodig is. Kijk daarbij niet alleen naar gezelschappen maar ook zeker naar productiehuizen, opleidingen, dansscholen, et cetera. De cultuurplannen vanuit de stedelijke cultuurregio’s bieden hier kansen.
  • Betrek productiehuizen op het gebied van hedendaagse dans en urban dance nauw bij het vormgeven van effectief dansbeleid. Zij zijn vaak de voortrekkers van hechte dansnetwerken, waarin wordt samengewerkt met theaters, dansgezelschappen, festivals, opleidingen en andere culturele en maatschappelijke partners. Deze ‘danshuizen’ kunnen functioneren als een spil in het dansklimaat, en ook bruggen slaan naar de amateurdanssector. Bekijk de mogelijkheden om deze initiatieven impulsen te geven om hun formule verder te ontwikkelen.

Aanbevelingen aan productiehuizen en dansgezelschappen

  • Bundel op nationaal niveau de krachten en vertel een gezamenlijk verhaal over de dans; ontwikkel landelijke campagnes om de zichtbaarheid van dans te vergroten onder een breed publiek en speel daarbij in op de publieke belangstelling voor dans. Betrek hierbij zowel de grootschalige gezelschappen als de kleinere danskernen door het land heen.

Aanbevelingen aan productiehuizen, dansgezelschappen, theaters en festivals

  • Sla de handen ineen en wissel kennis uit: vergroot onder programmeurs de kennis over dans, vergroot onder dansmakers de kennis over het (potentiële) publiek ter plaatse. Buig je gezamenlijk over de vraag met welk aanbod dat publiek kan worden bereikt en teken samen voor de verantwoordelijkheid om dat publiek in huis te halen. Leer van gezelschappen die hun publiek goed kennen en bezoekers aan zich weten te binden.
  • Ontwikkel gezamenlijk aansprekende pakketten van dansvoorstellingen die theaters in het hele land kunnen afnemen, waarin complexer en toegankelijker aanbod elkaar in evenwicht houden.
  • Sla op regionaal niveau de handen ineen en ontwikkel ‘danshuizen’ (door) zoals hierboven geschetst: netwerken van productiehuizen, gezelschappen, theaters, festivals, opleidingen, amateurdanspartners en andere culturele en maatschappelijke organisaties.

Aanbevelingen aan theaters en festivals

  • Werk samen en stel stads- of regioprogrammeurs aan, om per regio of stad een samenhangend aanbod te laten zien. Zorg voor een compleet aanbod van kinder- en jongerendans, toegankelijke moderne dans, urban dance en ballet, en complexer hedendaagse dans. Help bezoekers hun weg door het aanbod te vinden door complexer werk te presenteren in de context van toegankelijker voorstellingen, door in het seizoen series aan te bieden en door voorstellingen aan te bieden in gebundelde presentaties of festivals met een iets hogere evenementswaarde dan een afzonderlijke voorstelling. Investeer in het vergroten van kennis onder dansprogrammeurs; organiseer zo mogelijk een landelijk programmeursoverleg.

Aanbevelingen aan de amateurdanssector

  • Zoek contact met de artistieke danssector om te bekijken op welke terreinen en op welke wijze beide sectoren elkaar kunnen ondersteunen en (helpen) versterken.
  • Bundel de verschillende belangenverenigingen in het land en stel een gezamenlijke agenda op met betrekking tot kwaliteitsbewaking, (bij)scholing van docenten, belangenbehartiging jegens overheden, kennisdeling met dansverenigingen en -scholen, vergroting van zichtbaarheid jegens leden/deelnemers en publiek, en samenwerkingsmogelijkheden met maatschappelijke en culturele partners en het onderwijsveld.
  1. Zoals reeds betoogd: overheden moeten bij het subsidiëren van dans veel meer kijken naar de pluriformiteit en diversiteit van het aanbod.

Bruggen naar andere domeinen

De Nederlandse danssector is geen eiland. Zoals we hebben gezien, zijn er al vertakkingen naar de entertainmentsector, het basis- en voortgezet onderwijs, het vrijetijdsdansveld, de zorgsector en de sport. Vooral mbo-dansopleidingen, de amateurdanssector, de jeugddans en  urban dance slaan reeds stevige bruggen tussen de professionele danskunstsector en de samenleving. Maar ook hbo-opleidingen, theaters, festivals en overige dansgezelschappen kunnen met hun expertise en kennis van veel grotere waarde zijn voor andere domeinen, en omgekeerd profijt halen uit deze samenwerkingen in termen van draagvlakvermeerdering en publieksopbouw. Organisaties die hier al mee bezig zijn, waarvan we er enkele hebben uitgelicht in dit advies,  onderstrepen de meerwaarde hiervan. Makers die zich laten inspireren door hun maatschappelijke context en organisaties die verbintenissen aangaan met organisaties buiten de dans, lukt het doorgaans beter om Nederlanders van alle leeftijden en achtergronden te bereiken dan gezelschappen en makers die zich alleen met de productie van dans bezighouden.

Kansen

We hebben gezien hoe populair dans is als vrijetijdsbesteding en sport onder de helft van alle Nederlanders. Niet al onze gesprekspartners waren ervan overtuigd dat mensen die zelf dansen óók geïnteresseerd zouden zijn in het bezoeken van dansvoorstellingen. Twee observaties stemmen ons echter hoopvol: ten eerste het aangehaalde onderzoek van het SCP dat aangeeft dat 45 procent van de Nederlanders wel geïnteresseerd is in dans, maar dat maar 9 procent die interesse daadwerkelijk omzet in een bezoek; ten tweede een onderzoek van het Fonds voor Cultuurparticipatie dat blootlegt dat jongeren die zelf actief aan talentprogramma’s deelnemen veel vaker naar dansvoorstellingen gaan dan de gemiddelde jongere. 1 Bezoekt gemiddeld 6 procent van de jongeren tussen de 12 en 19 jaar minimaal eens per jaar een dansvoorstelling, van de danstalenten die deelnamen aan het onderzoek van het Fonds voor Cultuurparticipatie was dat maar liefst 58 procent. 2

Om het draagvlak voor dans de komende jaren te vergroten, moet de danssector zijn verbintenissen met andere culturele en maatschappelijke domeinen, zoals de entertainmentsector, de vrijetijds- en amateurdanssector, het basis- en voortgezet onderwijs, de zorgsector en de sport, de komende jaren verder uitbouwen en verstevigen.

Aanbevelingen aan de danssector

  • Vergroot de banden met de entertainmentsector, de amateurdanssector, het basis- en voortgezet onderwijs, het vrijetijdsdansveld, de zorgsector en de sport. Benader deze domeinen niet louter als potentiële afnemers van dansvoorstellingen en educatie-aanbod, maar onderzoek op welke terreinen de danskunstsector en andere domeinen elkaar kunnen aanvullen en versterken, en ontwikkel hier plannen voor.

    Veel vraagstukken die leven in andere domeinen hebben raakvlakken met vraagstukken in de dans: denk aan de kwaliteitsbewaking en -verhoging van docenten in de amateurdans, de vraag om versterking van kennis over dans in het onderwijs, de behoefte aan goede blessurepreventie in de sport, het gebrek aan werkgelegenheid voor mbo-dansers, en ga zo maar door.

  • Ontwikkel collectief een programma om scholen te helpen hun kennis en bekwaamheid op het gebied van dans te vergroten en het aanbod aan artistieke dans in het primair en voortgezet onderwijs te vergroten. Leer hierbij van het succes van het programma ‘Méér Muziek in de Klas’ en maak gebruik van onderzoeken die het effect van dans op de mentale en fysieke gezondheid van kinderen en jongeren aantonen.
  • Bekijk waar de danssector de handen ineen kan slaan met andere domeinen of sectoren om onderwerpen gezamenlijk onder de aandacht te brengen bij publiek, partners of politiek.
  • In het kader van het Nationaal Programma Preventie van het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn al 120 gemeenten zogenaamde ‘Jeugd op Gezond Gewicht-gemeenten’ geworden, en 1.200 scholen hebben het label ‘Gezonde School’. Bekijk in een gezamenlijke campagne of – en hoe – samenwerking kan worden gezocht met deze gemeenten en scholen om de jeugd op gezond gewicht te (helpen) brengen door middel van danseducatie- of -participatieprogramma’s. Ontwikkel, los daarvan, collectieve campagnes om dans in de klas te krijgen.

Aanbevelingen aan de minister, andere overheden en fondsen

  • Kijk bij het aangaan van subsidierelaties niet alleen naar output in termen van voorstellingen en presentaties, maar tel veel meer ook de maatschappelijke voetafdruk van dansinstellingen mee en faciliteer deze. Zorg dat binnen de subsidiebudgetten ruimte is voor educatie, talentprogramma’s, participatieprojecten, publieksonderzoek, et cetera. Beschouw het produceren van voorstellingen niet per definitie als primaire taak voor elk dansgezelschap; een maatschappelijk geworteld artistiek onderzoek kan even interessant zijn en meer bijdragen aan de zichtbaarheid en betekenis van dans in de samenleving. Heb oog voor de onderzoeks- en ontwikkelbehoefte vanuit de sector om zich dieper maatschappelijk te wortelen.
  • Hernieuw de aandacht voor de bemiddeling tussen aanbieders en scholen en voor andere manieren om de relatie tussen onderwijs en de cultuursector te bestendigen.
  • Verleng het programma ‘Cultuureducatie met kwaliteit’ van het Fonds voor Cultuurparticipatie na 2020 en breid dit uit.

Aanbeveling aan provincies en gemeenten (stedelijke cultuurregio’s)

  • Breng de basisvoorzieningen voor danseducatie en -participatie in kaart en verstevig waar nodig deze infrastructuur, rekening houdend met de eigen bevolkingssamenstelling en danscultuur. Maak oefenruimtes en uitvoeringslocaties financieel en fysiek toegankelijker voor amateurverenigingen en freelance docenten. Help de zichtbaarheid van de (amateur)danssector te verstevigen door evenementen en festivals mede mogelijk te maken.

Aanbevelingen aan de amateurdanssector

  • Sla een brug naar de sport-, zorg- en danskunstsector om waar mogelijk problemen rond zichtbaarheid, financiën, faciliteiten, ledenwerving, et cetera gezamenlijk aan te pakken.

Aanbeveling aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

  • Kijk in het kader van het Nationaal Programma Preventie ook naar de waarde van dans en stel dansgezelschappen in de gelegenheid subsidie aan te vragen in het kader van dit programma.

Professionalisering

Om bovenstaande aanbevelingen op het gebied van zichtbaarheid, toegankelijkheid, pluriformiteit, publieksbinding en maatschappelijke inbedding te realiseren, is een belangrijke voorwaarde dat dansgezelschappen en werkenden in de danssector in staat zijn zich professioneel te ontwikkelen, in gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

Om die reden nemen we hieronder enkele aanbevelingen op die we door het advies heen al hebben aangestipt, maar die we in dit hoofdstuk graag nog eens onderstrepen.

Aanbeveling aan de minister

  • Herbezie de subsidiebedragen voor de dansinstellingen in de BIS en bekijk hoe ze gerelateerd zijn aan de taken, prestaties en het eigen profiel van de vier gezelschappen. Hanteer flexibiliteit en maatwerk bij het toekennen van subsidiebedragen. Houd hierbij rekening met de toegenomen kosten voor tournees, de verhoogde aandacht voor goed werkgeverschap en de aangescherpte taken op het gebied van talentontwikkeling en educatie. Oormerk eventueel bedragen voor de Omscholingsregeling voor dansers.

Aanbeveling aan het FPK

  • Rust instellingen uit om zich als goed werkgever op te stellen, waarbij FPK-gesubsidieerde dansinstellingen ook in staat zijn premies af te dragen voor de Omscholingsregeling. Oormerk hiervoor eventueel een deel van de subsidie.

Aanbevelingen aan de sector

  • Sla de handen ineen om kennis en inzichten op het gebied van de gezondheid van dansers op de korte en lange termijn te delen en te vergroten, en stel in het kader van de Fair Practice Code elkaar de vraag hoe kan worden bevorderd dat gezelschappen vanzelfsprekend bijdragen aan de Omscholingsregeling. Kijk voor deze thema’s ook in de sportsector, die zich eveneens over deze vraagstukken buigt.
  • Ontwikkel richtlijnen voor dansershonoraria waarin ook rekening wordt gehouden met een redelijk aantal uren voor training en rust, en waaruit freelance dansers premies voor het Omscholingsfonds en/of verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid door blessures kunnen betalen.

Tot slot

Het mag duidelijk zijn geworden: de potentie van de Nederlandse danssector is groot, de oplossingsrichtingen liggen klaar, maar er is wel nog wat werk aan de winkel om van de huidige stand van zaken te bewegen naar een wenselijker situatie. De bal ligt hierbij niet alleen bij makers, programmeurs en subsidiegevers; gezamenlijke inspanningen van het hele veld – productiehuizen, gezelschappen, theaters, festivals, mbo- en hbo-opleidingen, de amateurdanssector – zijn nodig om dans in het hele land steviger op de kaart te zetten. De positieve drive die de danssector vandaag de dag tekent en het enorme enthousiasme dat we waarnemen in de amateur- en vrijetijdsdans geven de raad het vertrouwen dat er met die inspanningen grootse resultaten te behalen zijn.


 

 

Kunstminnend Nederland?
Sociaal en Cultureel Planbureau, 2013

TOM volgt zijn talenten.
Fonds voor Cultuurparticipatie, 2014