Hoofdaanbevelingen

In dit advies heeft de raad een beeld gegeven van de ontwikkelingen in de beeldende kunstsector. Misschien wel meer dan enige andere kunstvorm bestaat het hart van de hedendaagse beeldende kunst uit experiment, onderzoek en discours: zij is een artistieke bron voor vele kunsten. Haar uitingsvormen zijn veelzijdig, grenzeloos en caleidoscopisch. Deze kenmerken maken de sector dynamisch en flexibel. Door actuele maatschappelijke vraagstukken te agenderen, hebben kunstenaars het vermogen het beeldende verschil in de wijk, de stad en het denken van de mensen te maken.

De grenzeloosheid, kleinschaligheid en versnippering maken de sector ook kwetsbaar. Beeldend kunstenaars komen vooral tot hun recht als er ruimte is voor experiment, er de mogelijkheid is om hun eigen signatuur te ontwikkelen en er voldoende verschillende presentatieplekken zijn om het contact en de confrontatie met het publiek aan te gaan. Zijn er minder presentatieplekken, is er onvoldoende geld voor experiment of talentontwikkeling, verschralen honoraria – dan brokkelt het potentieel van de kunsten af. En dat is de afgelopen jaren gebeurd.

Op zulke momenten kan de sector niet terugvallen op een bestaande en samenhangende infrastructuur. Het gebrek aan financiële middelen maakt een stevige organisatiegraad en sectorbelangenvertegenwoordiging beperkt, ondanks goede initiatieven als de Zaak Nu en BKNL.

De raad pleit er daarom in dit advies voor om de positie van de individuele kunstenaar en de infrastructuur van de sector te verstevigen en daarvoor middelen ter beschikking te stellen. Daarnaast moeten, zeker in steden met een actief beeldend kunstklimaat, kerninstellingen (presentatie-instellingen) waarborgen dat talent wordt gestimuleerd, nieuw werk zichtbaar wordt, artistiek onderzoek kan floreren en het debat over de beeldende kunst wordt aangezwengeld. Overheden moeten oog hebben voor de betekenis van de beeldende kunst en condities scheppen en bevorderen, waarin de kunstenaars en de kunst tot hun recht kunnen komen.

Op grond van de geschetste ontwikkelingen in dit advies en de aanbevelingen per hoofdstuk komt de raad tot de volgende zeven hoofdaanbevelingen voor een gezond beeldend kunstklimaat:

1. Stimuleer een levendig kunstklimaat in Nederland. Breng de randvoorwaarden voor een onafhankelijke kunstsector beter op orde.

De beeldende kunsten verdienen een onafhankelijke en eigenstandige positie die niet wordt besmet door actuele wensen uit de maatschappij of economische wetten. Deze fundamentele onafhankelijkheid moet de maatschappij durven mogelijk te maken, ook al leidt dat niet meteen tot nuttig toepasbare producten. Echte innovatie kan alleen ontstaan door het ondenkbare, het nieuwe en het onwenselijke te onderzoeken, te bevragen, te bespotten en te verrijken. Dit vraagt de komende periode om extra publieke middelen.

2.Stimuleer een divers en meerstemmig kunstbeleid in Nederland. Maak de randvoorwaarden voor een brede toegang tot de kern van het beleid.

De Code Culturele Diversiteit heeft verankering van diversiteit in culturele instellingen opnieuw geagendeerd, maar een daadwerkelijke toepassing vanuit een zelfontwikkelde visie blijft achter. Verlies van draagvlak voor – en uiteindelijk bestaansrecht van – kunstinstellingen ligt zo op de loer. De focus van instellingen op het binnenhalen van een gevarieerd publiek als goede afspiegeling van de samenleving en op grond van losse projecten is onvoldoende. Ook de culturele diversiteit in de programmering, de partners en het personeel verdienen aandacht. Ga bij diversiteitsbeleid niet uit van een norm en een afwijking van die norm, maar van veelvormigheid. Diversiteitsbeleid moet de hele organisatie aangaan, inclusief het toezicht en de top.

3. Geef invulling aan een groter publieksbereik in de beeldende kunst.

Om aan de doelstelling te beantwoorden dat elke Nederlander, ongeacht leeftijd, culturele achtergrond, etniciteit, inkomen of woonplaats, optimaal toegang heeft tot kunst en cultuur is een steviger inzet op een divers publieksbereik noodzakelijk. Hiervoor is het nodig de genoemde meerstemmigheid te verbinden aan tentoonstellingspraktijken en bemiddeling. Bij het aangaan van subsidierelaties is het van belang duidelijke afspraken te maken over de naleving van de Code Culturele Diversiteit. Druk het publieksbereik niet uit in kwantiteit, maar in kwaliteit. Het bereiken van nieuwe publieksgroepen kost meer inspanningen, maar versterkt het draagvlak en maatschappelijk belang van de sector.

4. Zet in op een ambitieuzer programma voor opleiding en talentontwikkeling.

In Nederland is er een breed ontwikkeld aanbod van kunstvakonderwijs. Dat vraagt om een gevarieerde infrastructuur om talent verder te begeleiden. Plekken voor talentontwikkeling bieden ruimte aan onderzoek en experiment, entameren het debat en tonen de betekenis en kracht van de beeldende kunst voor maatschappelijke vraagstukken. Sinds de bezuinigingen is die infrastructuur onder druk komen te staan. Samenwerking tussen de verschillende spelers is nu bij uitstek van belang om de kwaliteit van beeldende kunst regionaal en landelijk beter tot haar recht te laten komen, en makers en publiek tegemoet te komen.

5. Zet in op eerlijke betaling en geef ruimte aan cultureel ondernemerschap.

Cultureel ondernemerschap werd in het cultuurbeleid geïntroduceerd met een brede definitie die ruimte liet voor artistiek, maatschappelijk en zakelijk ondernemerschap. In reactie op de economische crisis en de grootschalige bezuinigingen op cultuur is ondernemerschap versmald tot het verwerven van meer private inkomsten door kunstenaars en kunstinstellingen. De infrastructuur van de sector is verkleind en heeft geleid tot verschraling van inkomsten van kunstenaars. Daarbij is er te weinig geld beschikbaar. De overheden dienen de Richtlijn Kunstenaarshonoraria te volgen. Fondsen kunnen bij het beoordelen van aanvragen ook op deze criteria toetsen. De opgestelde begrotingen van de instellingen moeten recht doen aan de Fair Practice Code, de Richtlijn Loongebouw en hun ambities.

6. Maak cultuureducatie een integraal onderdeel van het curriculum in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs.

Ondanks de impulsen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en het mbo, is het voor leerlingen een kwestie van geluk of ze op een school zitten die kwalitatief goede cultuureducatie aanbiedt, terwijl dit een recht zou moeten zijn. Het besef van wat cultuureducatie kan bijdragen aan burgerschapsvorming of onderzoeksvaardigheden blijft beperkt. Terwijl beeldende kunst en andere disciplines ons leren dat problemen meer dan één oplossing kunnen hebben en vragen meer dan één antwoord, namelijk dat er veel manieren zijn om de wereld te zien en er betekenis aan te geven. Zorg dat cultuureducatie, inclusief aandacht voor beeldende kunst, onderdeel wordt van het vaste onderwijscurriculum. Versterk het aandeel beeldende kunst in het programma Cultuureducatie met Kwaliteit, zodat beeldende kunst en onderwijs beter op elkaar aansluiten.

7. Denk na over de juiste schaal, samenwerking en aanpak op regionaal niveau.

De raad vindt dat gedetailleerde voorschriften en kwantitatieve toelatingscriteria voor het aanvragen en verantwoorden van subsidies geen recht doen aan het explorerende en grensverleggende karakter van de beeldende kunst. Bottom-up vinden de meest succesvolle initiatieven plaats. Lokale en regionale overheden kunnen door middel van regiomakelaars en talenthubs dit lokale talent opsporen en stimuleren. Lokale kunst is niet per definitie lokaal gewortelde kunst, dus stel de financiering ook open voor niet-lokale initiatieven. Dat kunnen ook initiatieven zijn van buitenlandse kunstenaars die zich lokaal presenteren. Maak gerichte afspraken met andere partners in de stedelijke regio over vraag en aanbod op het gebied van cultuureducatie.

Hoofdaanbevelingen