Het economische perspectief
De economische positie van de kunstenaar
De budgetten van de verschillende overheden die in de beeldende kunstsector omgaan, worden voor het grootste deel besteed aan de kunstmusea. Zou je het deel voor conserveren, presenteren etc. van oude kunst en erfgoed ervan afhalen, dan blijft er nog maar een klein deel over voor de bevordering van de hedendaagse, actuele, levende kunst: voor de kunstenaars, curatoren, beschouwers, postacademies, presentatie-instellingen. Omdat de bezuinigingen vooral ten koste zijn gegaan van de ontwikkeling van de hedendaagse kunst en de mogelijkheden om via marktwerking aan voldoende eigen inkomsten te komen uiterst beperkt zijn, is de noodzaak van extra geld een aantal keer aan de orde gesteld.
In Beeldende kunst als creatieve bron wordt beeldende kunst de accu van mens en samenleving genoemd. Kunst laadt op en is een van de drijvende krachten van de economie, maar kunstenaars hebben in financiële zin zelf vaak het nakijken. Hun werk is au fond vogelvrij. Zo worden hun werk en concepten – zonder naamsvermelding – gebruikt door architecten, ontwerpers en reclamemakers in hun power-point presentaties en moodboard-impressies om de visuele en inhoudelijke kwaliteit van het gepresenteerde te versterken; zij plukken die beelden van Instagram of gebruiken afbeeldingen uit monografieën en andere kunstpublicaties. Even vaak jagen het werk en de concepten van kunstenaars ideeën bij anderen aan zonder dat de bron ooit genoemd of zelfs onderkend wordt. Kunst is voor velen een open source waaruit naar believen geput kan worden. Het versterkt het gedroomde democratische gehalte van de kunst, maar niet de portemonnee van de kunstenaar.
Een pijnlijker voorbeeld is de inzet van de kunstenaar als aanjager van gentrificatieprojecten. Overheden die worstelen met slechte wijken en leegstand stellen panden ter beschikking aan kunstenaars, die zij kunnen gebruiken als atelier- en expositieruimtes. Als na verloop van jaren de buurt zichtbaar herstelt en er een nieuwe levendigheid ontstaat, gaan projectontwikkelaars aan de slag om er een hippe en luxe woonwijk van te maken. De nieuwe huur- en aankoopprijzen hebben als onmiddellijk effect dat de kunstenaars verdreven worden. Van het hoge rendement dat gemeenten en ontwikkelaars incasseren, vloeit niets naar de kunstenaars, de wegbereiders van het eerste uur. De raad wil gemeenten vragen hiervoor passende oplossingen te vinden, zoals bescherming en behoud van de broedplaatsen, studio’s en werkruimtes.
De overheid is de grote opdrachtgever voor kunstwerken in gebouwen en de openbare ruimte. Voor de kunstenaar is er dan vanzelfsprekend een honorarium beschikbaar dat overigens zelden in overeenstemming is met de vele uren die besteed worden aan het onderzoek, ontwerp en het realisatie- en begeleidingsproces. Eerder in dit advies stelden we dat de keuze voor het kunstenaarschap een persoonlijke is en dat de overheid niet verantwoordelijk kan zijn voor de (financiële) levensloop van de kunstenaar. Dat laat onverlet dat de overheid en de door haar (mede)gesubsidieerde instellingen als goed opdrachtgever hun verantwoordelijkheid hebben: zij moeten het voorbeeld geven en de kunstenaar betalen waar die recht op heeft. Ook moet de overheid blijven investeren in de sector, zodat hij zijn waarde en betekenis kan behouden en vergroten.
De zwakke inkomenspositie van beeldend kunstenaars baart de raad zorgen. We zijn daarom blij met de Richtlijn Kunstenaarshonoraria, een belangrijke stap in de goede richting. Deze richtlijn is in 2016 opgesteld in opdracht van BKNL en regelt de betaling aan kunstenaars die meedoen aan tentoonstellingen. De richtlijn is ondertekend door veel instellingen en musea – maar nog niet allemaal. De raad vindt dit onjuist en hoopt dat dit alsnog gaat gebeuren. Een andere belangrijke stap is dat op initiatief van de sector de Arbeidsmarktagenda Culturele Sector 2017 – 2023 is opgesteld. Deze werd in het najaar van 2017 gepresenteerd en bevat aanbevelingen en de eerste (concept) Fair Practice Code. Als deze code, zoals de bedoeling is, in 2019 in werking treedt – in samenhang met de Richtlijn Loongebouw Presentatie-instellingen – kan de ongelijkheid in betaling en arbeidsvoorwaarden rechtgezet worden.
In 2015 en 2016 heeft de raad, samen met de SER, analyses uitgevoerd naar de arbeidsmarkt in de cultuursector. De inkomens in deze sector zijn gemiddeld lager dan in andere sectoren; voor beeldend kunstenaars zijn ze gemiddeld het laagst en bovendien zijn ze ook nog verder onder druk komen te staan. Zo laten landelijke cijfers over de periode 2013 – 2015 zien dat 73 procent van de beeldend kunstenaars een persoonlijk bruto jaarinkomen heeft van 20.000 euro of minder, net als in de periode 2010 – 2012. In vergelijking met andere sectoren kent de cultuursector relatief veel zzp’ers; de beeldende kunst spant de kroon met 90 tot 95 procent zelfstandig werkenden.
Uit alle onderzoeken blijkt dat de kunstenaar moeilijk van zijn werk kan leven. De raad is zich bewust van het precaire kunstenaarsbestaan en wil, gezien het belang van de sector, overheden aansporen om bijvoorbeeld ateliers ter beschikking te stellen en regelingen voor presentatie- en projectsubsidies en opdrachten in het leven te roepen, al dan niet in samenwerking met private partijen.
De sector is hier ook aan zet. Hij moet zich goed organiseren, zodat hij met gezag kan onderhandelen met de overheid over onder meer de uitvoering van de Fair Practice Code en de Richtlijn Loongebouw Presentatie-instellingen voor freelancers en werknemers. Als deze code niet wordt nageleefd, zou het opschorten of intrekken van subsidies een mogelijkheid kunnen zijn. Wat de onderzoeken naar de financiële positie van de kunstenaar ook duidelijk maken, is dat hij op alle niveaus een cultureel ondernemer is: in financiële zin door middelen te vinden om te kunnen leven en in artistieke zin door zijn eigen publiek te vinden. Wat hierboven is gezegd over de precaire situatie van de kunstenaar geldt trouwens ook voor de bemiddelaar, zonder wie de kunst niet echt kan bestaan.
Inkomstenbronnen kunstenaars
Om aan inkomsten uit eigen werk te komen, moet de kunstenaar vooraf in zichzelf investeren: kunstwerken maken, zichtbaar worden en een naam en reputatie opbouwen. De tijd die daarvoor nodig is, is onvoorspelbaar en wordt zeker de eerste jaren gefinancierd door bijbanen en werk- en projectbijdragen van publieke fondsen. De bijdrage ‘Jong Talent’ van het Mondriaan Fonds is een stimulans. Niet alleen financieel, maar ook omdat er de mogelijkheid is om werk te laten zien op de jaarlijkse tentoonstelling Prospects & Concepts, een onderdeel van Art Rotterdam.
Het zoeken naar een leefbaar evenwicht tussen enerzijds (onbetaalde) tijd voor onderzoek, experimenteren en creëren en anderzijds voldoende inkomsten is een existentiële voorwaarde van het kunstenaarsbestaan. Afhankelijk van hun praktijk en de omstandigheden zijn er meerdere mogelijkheden voor kunstenaars om inkomsten te verwerven. In de meeste gevallen gaat het om een mix die zelden een stabiel inkomen oplevert. Magere en vette (of minder magere) jaren lopen onvoorspelbaar door elkaar heen en maken het kunstenaarsbestaan ongewis.
Kunstenaars verwerven inkomsten uit het werk dat zij verkopen aan particulieren, musea, bedrijven of overheden. Galeries en beurzen kunnen hierbij een intermediaire rol vervullen; daarnaast verkopen kunstenaars ook direct aan geïnteresseerden, bijvoorbeeld door hun werk op internet aan te bieden. Zij ontvangen ook honoraria voor het ontwikkelen van nieuw werk voor instellingen, musea en biënnales, voor deelname aan residencies en voor lezingen die zij geven.
Kunstenaars maken ook werk in opdracht van particulieren, bedrijven of overheden.
Ook kunnen zij inkomsten genereren uit werk dat zij binnen en buiten de sector doen. In de sector bijvoorbeeld als docent, curator, onderzoeker, exposant, publicist of commissielid; daarbuiten als adviseur en ook als docent. Zij kunnen ook aanspraak maken op bijdragen van publieke en private fondsen.
Het Mondriaan Fonds kent een aantal regelingen die het kunstenaars mogelijk maakt nieuw werk te realiseren. Dit budget is door de bezuinigingen meer dan gehalveerd: van 86 miljoen euro in de periode 2001 – 2004 naar 35 miljoen euro in 2013 – 2016. Een voorbeeld van een privaat fonds is de Stokroos in Utrecht. Tot de bredere inkomensmix worden ook tijdelijke of structurele bijbanen gerekend, zoals gids, postbode of werknemer in de horeca. Een mooie regeling biedt het Grondwaterbureau in Amsterdam aan de lokale kunstopleidingen. Kunstenaars mogen na hun studie twee jaar in een broedplaats werken.
De raad is zich ervan bewust dat er te weinig onderzoek gedaan is naar de actuele inkomensvorming van de kunstenaar. De gevolgen van de al enige tijd geleden afgeschafte Wwik zijn onbekend, net als de gevolgen van de bezuinigingen. Een goed opgezet onderzoek naar de inkomstenvorming onder een breed aantal alumni van het kunstvakonderwijs, postacademische instellingen en oudere kunstenaars zou meer inzicht geven en aanbevelingen kunnen bevatten over wat er beter en anders kan. Dat onderzoek zou ook aandacht moeten besteden aan de mogelijkheden van kunstenaars om in zichzelf te kunnen investeren (tijd, materiaal, apparatuur): een conditio sine qua non voor het kunstenaarschap.
Opdrachtgeverschap
Zoals gezegd maken beeldend kunstenaars ook werk in opdracht van particulieren en bedrijven, maar de belangrijkste opdrachtgever is – dankzij de percentageregeling – het Rijksvastgoedbedrijf. Deze regeling houdt in dat bij de bouw, verbouw of aankoop van vastgoed boven 1 miljoen euro een percentage van het budget, afhankelijk van de bouwsom, wordt besteed aan kunst. Analoog aan deze rijksregeling hebben veel gemeenten hun eigen percentageregelingen ontworpen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten helpt gemeenten met richtlijnen hieraan invulling te geven. Deze regelingen hebben schitterende kunstwerken voortgebracht die door de opdrachtgevers en betrokkenen als verrijkend worden ervaren. De afgelopen jaren werden er door de financiële crisis en de bouwstop aanmerkelijk minder opdrachten gegeven.
Een ander gevoelig verlies als gevolg van de bezuinigingen was de opheffing van Stichting Kunst in de Openbare Ruimte (SKOR). Private en publieke partijen zoals scholen, ziekenhuizen, gevangenissen of politiebureaus ontwikkelden in samenwerking met SKOR exemplarische kunstopdrachten. Ook internationaal was SKOR een voorbeeld. Jonge curatoren als TAAK en organisaties als Stroom en Mothership hebben het vertrek van SKOR deels gecompenseerd. De raad vindt het belangrijk dat de expertise op dit gebied herontwikkeld wordt op lokaal en nationaal niveau, waardoor ondersteuning van kunst in de openbare ruimte, ook in de toekomst, wordt gewaarborgd op een hoog niveau.
Inmiddels stimuleert het Mondriaan Fonds via de opdrachtenregeling publieke en private partijen om openbaar toegankelijke beeldende kunstprojecten te realiseren. Sinds 2013 zijn er al bijna tweehonderd projecten ondersteund. De raad vindt deze stimulans van groot belang. We zien ook kansen voor de sector om een steviger en zelfbewuste positie in te nemen bij publiek-private aanbestedingen en maatschappelijke opdrachten. Onder meer door gerichter te communiceren en best practices te laten zien.
De gesubsidieerde beeldende kunstsector
De sector is, voor zover mogelijk, zelfvoorzienend. Instellingen en kunstenaars hebben eigen inkomsten, zijn ondernemend en maatschappijgericht. Als onderbouwing van de bezuinigingen is aangevoerd dat de kunst wel op eigen benen zou kunnen staan, omdat de markt haar werk zou doen. Dat is na alle inspanningen niet alleen een illusie gebleken, maar vanuit maatschappelijk oogpunt ook onwenselijk.
De inkomensverschillen in Nederland zijn niet zo groot dat een aantal rijken de kunst voor haar rekening kan nemen. Bovendien zou dat niet stroken met het idee dat de kunst voor iedereen is; de publieke medefinanciering ervan is daarvoor de democratische waarborg. Ook is, zoals eveneens aan de orde is gekomen, het algemeen belang van de kunst te groot om het de speelbal van een geprivilegieerde groep te laten zijn.
Het ondernemerschap van instellingen en kunstenaars heeft zeker ook positieve effecten. Het heeft een open, maatschappijgerichte houding met zich meegebracht, het publiek is een serieuze factor van belang geworden en wordt actief opgezocht. Maar het heeft ook nieuwe vormen van ongelijkheid veroorzaakt. Prestigieuze instellingen met meer geld en medewerkers kunnen meer uitgeven aan communicatie, fondsenwerving of ontvangsten van beschermvrouwen en -heren. Het genereren van extra inkomsten gaat hen stukken makkelijker af dan de onderbezette en ondergefinancierde instellingen, maar dat zegt niets over hun beider belang. Met name in de regio lopen instellingen en kunstenaars elkaar voor de voeten bij dezelfde bedrijven en sponsors voor donaties en inkomsten. De raad zal hier in een nader advies over cultureel ondernemerschap nog op terugkomen.
Overzicht
De verschillende overheden en het Mondriaan Fonds nemen, naast de werkbijdragen en opdrachten voor kunstenaars, vooral de financiële verantwoordelijkheid voor kunstinstellingen als musea, presentatie-instellingen en postacademies. Zie voor meer informatie over de musea ons sectoradvies In wankel evenwicht.
De Rijksoverheid financiert in de periode 2017 – 2020 via de BIS vijf postacademische instellingen en zes presentatie-instellingen. Het Mondriaan Fonds ondersteunt in 2018 bijna dertig presentatie-instellingen en verleent sinds 2015 werkbijdragen van een beperkte omvang. Het budget voor de presentatie-instellingen in de BIS en bij het Mondriaan Fonds is sinds 2013 flink gedaald: van ongeveer 34 miljoen naar ongeveer 21 miljoen euro in 2017 – 2020, met als gevolg een afname van het aantal instellingen en van het budget per instelling. De instellingen ontvangen ook subsidie van gemeente en provincies.
De publieksinkomsten van de presentatie-instellingen zijn beperkt. De verhouding tussen subsidies en eigen inkomsten was in 2016 73 procent, tegenover 20 procent opbrengsten en 5 procent private bijdragen. Het aantal bezoekers is de afgelopen jaren gestegen: van minder dan 600.000 bezoekers in 2013 naar meer dan 800.000 bezoekers in 2016.
De raad ziet verschillende, met elkaar samenhangende knelpunten bij de financiering van de postacademische instellingen en de presentatie-instellingen. Gezien hun structurele onderbezetting en de aard van hun activiteiten is het voor deze instellingen moeilijk om extra inkomsten te verwerven via sponsors, donateurs of crowdfunding. Met het oog op de beperkte mogelijkheden tot publieks- en private inkomsten is het voor sommige presentatie-instellingen niet eenvoudig om te voldoen aan de eigen inkomstennorm; voor BIS-instellingen is die 19,5 procent. Voor de instellingen die het Mondriaan Fonds financiert, geldt geen eigen inkomstennorm maar moeten gemeenten en/of anderen minstens 60 procent bijdragen aan de begroting van de aanvragers. Dat is voor veel instellingen in kleinere gemeenten onhaalbaar.
Daarnaast vindt de raad de strikte ‘norm-financiering’ van de presentatie-instellingen belemmerend; budget op maat is een passender antwoord. Een oplossing om aan de gevraagde inkomstennorm te voldoen, is de inzet van vrijwilligers en sponsoring in natura als inkomsten mee te nemen. De raad beseft echter dat het niet eenvoudig zal zijn om eenduidige afspraken te maken over de wijze waarop die inzet financieel kan worden uitgedrukt. Het valt te overwegen de eigen inkomstennorm voor deze instellingen los te laten.
Het gevraagde structurele extra geld zal mede aangewend moeten worden om de instellingen in staat te stellen te voldoen aan de Fair Practice Code en de Richtlijn Loongebouw Presentatie-instellingen. Ook wil de raad voorstellen dat instellingen in hun aanvragen voor de BIS en het Mondriaan Fonds aangeven wat zij een redelijke en haalbare financiering vinden om hun taken en opdrachten te kunnen uitvoeren. Op die manier wordt duidelijk wat er speelt, welke er keuzes gemaakt kunnen worden en wat de gevolgen van een lagere (of geen) honorering zijn. De presentatie-instellingen zijn veel tijd en energie kwijt aan de aanvraagprocedures en verantwoording aan de verschillende subsidiërende overheden en fondsen. De raad pleit daarom voor zoveel mogelijk vereenvoudiging en harmonisering.
Provinciaal en gemeentelijk cultuurbeleid
De provincies financieren bovengemeentelijke voorzieningen zoals provinciale musea. Sommige provincies, zoals Brabant en Limburg, voeren een actief beeldend kunstbeleid en stellen projectsubsidies ter beschikking voor bijzondere kunstprojecten. Tussen 2011 – 2015 namen de provinciale uitgaven aan cultuur af van 328 miljoen naar 254 euro. De provincies bezuinigden gemiddeld 40 procent. In 2016 waren de uitgaven aan cultuur 247 miljoen euro.
De Rijksoverheid ondersteunt via het Gemeentefonds gemeenten met de Decentralisatie Uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving (DUBKV). Het idee achter deze structuur is dat provincies en gemeenten de gelegenheid krijgen, op basis van specifiek lokale of regionale omstandigheden, hun eigen prioriteiten te stellen. Wijzigingsplannen om de uitkering uit het Gemeentefonds te halen of rijksgeld te versleutelen over alle gemeenten zijn inmiddels van de baan. De ministeries van OCW en BZK en Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn overeengekomen dat de DUBKV wordt voortgezet in de periode 2017 – 2020. De verdeling en het aantal gemeenten blijft ongewijzigd, maar de voorwaarde dat gemeenten de ontvangen bijdrage matchen, komt te vervallen.
Bureau Berenschot onderzocht in 2016 in opdracht van de minister de werking van de DUBKV-gelden. In 2014 zijn die via het Gemeentefonds uitgekeerd aan 36 gemeenten. Deze gemeenten besteedden in 2014 120 miljoen euro aan beeldende kunst. Dat betekent dat de rijksmiddelen van 13,5 miljoen euro een multipliereffect hadden van bijna 900 procent. De gemeenten besteedden de gelden aan beeldende kunstmusea (65 procent), presentatie-instellingen (6 procent), festivals en manifestaties (4 procent), broedplaatsen (3 procent), projecten individuele kunstenaars (2 procent), kunstenaarsinitiatieven (2 procent), overig (18 procent). In 2018 is de werking van de DUBKV-gelden opnieuw door Bureau Berenschot onderzocht. De matching kwam uit op nagenoeg 800 procent.
Verdeling gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst
(in percentages)


Totaal aantal Festivals in 2016:100
bron: Festivalatlas, 2016
Dit overzicht laat zien dat de mogelijkheden voor de individuele kunstenaars zeer beperkt zijn. De uitwerking van de bezuinigingen op landelijk en stedelijk/regionaal niveau is nog steeds zichtbaar. Zo zijn er van de meer dan twintig Centra Beeldende Kunst (CBK) nog maar enkele in functie. De CBK’s waren kennis- en expertisecentra voor de hedendaagse kunst op lokaal en regionaal niveau, met goede landelijke en internationale contacten. Zij organiseerden tentoonstellingen, hadden een opdrachtenbeleid en documentatiecentra, en bevorderden het werk van individuele kunstenaars. De CBK’s die nu afgeslankt voortbestaan, zoals in Rotterdam, doen hun werk goed. Maar waar zij volledig zijn wegvallen, is het opdrachtenbeleid niet of nauwelijks voortgezet.
Verkoop van kunst
Van oudsher waren galeries de essentiële schakel tussen kunst, kunstenaar en koper. In onze tijd is dat niet langer vanzelfsprekend. Kunstenaars bieden hun werk op internet aan, de grote internationale verzamelaars en galeries hebben hun eigen site ArtSy waarop kunstwerken onderling worden ‘verhandeld’, art agents gidsen verzamelaars via Instagram direct naar ateliers; niet alle kunstenaars maken verkoopbaar werk of werk dat geschikt is voor een galeriepresentatie. De sector telt nu 442 galeries voor hedendaagse kunst. 60 procent daarvan is gevestigd in de grote steden. Een belangrijke factor voor de keuze van de standplaats is de nabijheid van een kunstbeurs of kunstopleiding, een presentatie-instelling of museum. 82 procent van de galeries presenteert klassieke media als schilder- en tekenkunst, beeldhouwkunst, grafiek en fotografie. Het zijn vaak de jongere galeries die de nieuwe media tonen.
Werken met een galerie kost een kunstenaar 40 tot 60 procent van de verkoop van zijn werk. Daar staat tegenover dat een galeriehouder de agent is van zijn kunstenaars: hij promoot het werk, nodigt museumdirecteuren, conservatoren, curatoren en verzamelaars gericht uit en gaat naar internationale beurzen. Die zijn belangrijk als verkoopkanaal, om nieuwe klanten te werven en om de internationale zichtbaarheid van galerie en kunstenaars te versterken. Op een beurs staan, is een financieel risico door de hoge kosten: deelname aan een Nederlandse beurs kost ongeveer 16.000 euro, aan een buitenlandse beurs gemiddeld 60.000 euro.
De verkoop van kunst is merkbaar aan het veranderen. Die is minder dan een aantal jaren terug en ook de vraag is veranderd. Ging het eerst om jonge kunst, nu is er vooral vraag naar het werk van gevestigde kunstenaars. Hoewel de galeries zich blijven vernieuwen, neemt het bezoek af; een aantal grotere en belangrijke galeries zoals Nouvelles Images uit Den Haag en Juliette Jongma uit Amsterdam heeft zijn deuren moeten sluiten.
Ook andere factoren zijn van invloed op het functioneren van galeries. Musea wachten niet meer op de keuzes en presentaties van galeries. Zij benaderen zelf jong talent en brengen die zonder tussenpersonen onder de aandacht. Ook de kunstenaars zijn veel actiever geworden in het benaderen van een geïnteresseerd publiek, verzamelaars en het leggen van internationale contacten via residencies, biënnales en festivals. Internet speelt daarbij een steeds grotere rol. Wereldwijd maken meer en meer kunsthandelaren, galeries en veilinghuizen de overstap naar online verkoop. Op Artviewer bieden de beste Nederlandse galeries actueel werk aan, gegroepeerd naar prijs en direct te reserveren.
Ondanks deze veranderingen blijft de fysieke presentatie van kunstwerken nog steeds belangrijk voor de kunstmarkt, vergelijkbaar met het inrichten van ruimtes door grote webwinkels om de mensen een reële ervaring en gevoel voor de uitgestalde artikelen te kunnen geven. De galeries staan voor de uitdaging om zich aan te passen aan deze ontwikkelingen en de veranderende markt. Suggesties voor vernieuwing zijn de functie van coproducent van exposities, manager van kunstenaars, art consultant en samenwerken om meer publiek te trekken door bijvoorbeeld laagdrempelige evenementen te organiseren op verrassende plekken. Zo biedt Patty Morgan, een jonge galerie in Amsterdam, haar ruimte aan voor verjaardagsfeestjes tussen de kunst. De gasten dragen met hun cadeaugeld bij aan de aankoop van een kunstwerk, dat vooraf door de jarige is geselecteerd.
Aankoop van kunst
De aankoop van kunst wordt op verschillende manieren gestimuleerd. Voor particulieren is er KunstKoop van het Mondriaan Fonds. Hiermee kunnen zij kunstwerken met een renteloze lening op afbetaling kopen bij meer dan 100 galeries, verspreid over Nederland. In 2016 werden via deze regeling 910 kunstwerken verkocht voor een totaalbedrag van 3.863.973 euro. Door de lage rente is dit aantal iets lager dan voorgaande jaren. De raad vindt dat deze aankoopregeling op een elegante manier de drempel verlaagt om kunst aan te kopen.
Plaats van kunstaankoop
(in percentages)


N.B. Motivication constateert dat het aandeel online aankopen vergelijkbaar is met 2014.
bron: Motivication, 2017
Musea kunnen voor hun aankopen gebruikmaken van een aantal financieringsbronnen: de Vereniging Rembrandt, het aankoopfonds van het Mondriaan Fonds en de Bankgiroloterij. Voor bijzondere aankopen is er ook het Museaal Aankoopfonds. Musea doen ook vaak een beroep op regionale fondsen, sponsors, donateurs en andere private partijen om hun gedroomde aankopen mogelijk te maken.
De raad maakt zich zorgen over de mogelijkheden voor musea om hun collectie uit te breiden. Ondanks de genoemde fondsen en andere financieringsvormen is het moeilijk om de voorgenomen aankopen gefinancierd te krijgen. De internationale prijzen zijn hoog en er zijn veel partijen op de mondiale markt. In het sectoradvies voor de musea, In wankel evenwicht, gaat de raad dieper in op de knelpunten bij aankoop. Daar doen wij ook de aanbeveling om een fiscaal instrument te ontwikkelen dat het particulier mecenaat stimuleert. Ook pleiten wij ervoor om de regionale component meer in het aankoopbeleid te betrekken.
Aanbevelingen
- Wees een goed opdrachtgever, ook in financiële zin, en geef daarmee het goede voorbeeld.
- Zorg voor een passend honorarium voor de kunstenaar in opdrachtsituaties.
- Verplicht instellingen reële begrotingen op te stellen, zodat duidelijk wordt wat een lage (of geen) honorering voor gevolgen heeft en maak daar afspraken over.
- Bevorder de mogelijkheden voor kunstenaars door onder andere opdrachten- en projectenregelingen en een atelierbeleid.
- Doe onderzoek naar de inkomensvorming van kunstenaars, in het licht van de bezuinigingen.
- Handhaaf de geldstroom voor beeldende kunst en vormgeving vanuit het Rijk naar de 36 grootste gemeenten. Deze zorgt voor een noodzakelijke, stevige basis voor het beeldende kunstbeleid in deze gemeenten.
- Handhaaf de percentageregeling bij het Rijksvastgoedbedrijf en gemeenten en zorg dat deze regeling via een model van goed opdrachtgeverschap beschikbaar komt. Stimuleer dat de kunstwerken bijdragen aan de kwaliteit van de openbare ruimte én aan het oeuvre van kunstenaars.
- Bevorder de expertise voor het opdrachtenbeleid.
- Flexibiliseer de inkomstennorm voor presentatie-instellingen.
- Harmoniseer en vereenvoudig waar mogelijk aanvraag- en verantwoordingsprocedures.
- Organiseer je als sector en stel een agenda op voor de onderhandelingstafel met de overheid.
- Ontwikkel criteria voor cultureel ondernemerschap die recht doen aan artistiek en maatschappelijk rendement.