De audiovisuele sector vanuit
economisch perspectief

De audiovisuele sector is van oudsher een sector waarin zowel de markt als de overheid een belangrijke rol hebben. In dit hoofdstuk beschrijven en duiden we de verschillende geld- en financieringsstromen in de sector en bezien we de situatie op de arbeidsmarkt.

Algemeen beeld

Audiovisuele producenten scheppen mede de werkelijkheid zoals die zich dagelijks aan miljoenen Nederlanders voordoet. Door het bieden van vermaak, reflectie en informatie dragen ze zo inhoudelijk bij aan de Nederlandse samenleving. Maar de sector heeft behalve die maatschappelijke waarde ook een aanzienlijke economische waarde. Die uit zich in de mate waarin de spelers in de sector de economie voeden, in omzet, in investeringen en in aantallen mensen die werkzaam zijn in de av-sector.

Uit gegevens van het CBS blijkt dat de av-sector in 2017 uit 91.720 grote en kleine bedrijven bestond – een robuust getal, dat ook duizenden eenmansbedrijfjes omvat. 1 De filmsector beslaat ongeveer 13 procent van de audiovisuele sector, die als geheel voornamelijk bestaat uit zzp’ers en kleine bedrijven met twee tot vijf werkzame personen. Het CBS heeft berekend dat er gemiddeld in 2017 114.233 personen in de ‘brede audiovisuele sector’ – inclusief branche-gerelateerde ondernemingen zoals toeleveranciers – werkzaam waren. Hiervan is 76 procent zzp’er. De filmsector telt volgens het CBS 17.381 werkzame personen, waarvan bijna 64 procent zzp’er is. Het CBS constateert dat het aantal werkzame personen in de Nederlandse audiovisuele sector de laatste jaren fors is toegenomen; deze groei is te verklaren door de toename in het aantal zzp’ers.

Binnen de media- en entertainmentindustrie onderscheidt de Monitor topsectoren 2017 van het CBS de volgende sectoren: radio & televisie, persmedia, film, muziekindustrie, boekenindustrie, overige uitgeverijen en live-entertainment. Gaming en Dutch Digital Agencies worden tot de creatieve zakelijke dienstverlening gerekend.

Dat er in de media- en entertainmentindustrie – waarvan de av-sector deel uitmaakt – slechts van beperkte banengroei sprake was, kwam vooral door het banenverlies in de persmedia. In de filmindustrie steeg het aantal banen juist het meest, met ruim vierduizend, naar ruim veertien duizend.

De nieuwe audiovisuele disciplines ‘digital design’ en ‘gaming’ worden door de monitor onder de creatieve zakelijke dienstverlening geschaard. In 2015 waren er bijna zevenduizend mensen werkzaam in digital design en ruim drieduizend in de game-industrie. Gaming is in de laatste twee jaar met 2,6 procent per jaar gegroeid. Dat staat gelijk aan een netto toename van driehonderd banen.

De groei van de sector betekent overigens niet dat het overal even goed gaat. Veel zzp’ers werken op of net onder het minimumloon en de onderhandelingspositie voor deze mensen is zwak. Uit onderzoek blijkt dat met name de sociaal-economische positie van de audiovisuele maker bij de publieke omroep door een aantal onderling samenhangende factoren ernstig verzwakt is. 2 Als belangrijke oorzaken worden onder andere gezien: de bezuinigingen, digitalisering en diversificatie van de distributiekanalen van de publieke omroep, de centralisering en concentratie van de rechtenverwerving door de publieke omroepinstellingen, de toename van het aantal producenten en de beëindiging van vergoedingen voor herhalingen en voor distributie via de kabel.

Met de in 2015 ingevoerde Wet auteurscontractenrecht is de juridische positie van (audiovisuele) makers weer iets sterker geworden. Die wet waarborgt dat de makers van de producent ‘een billijke vergoeding’ ontvangen voor ‘de verlening van exploitatiebevoegdheden’, en geeft scenaristen, regisseurs en acteurs het recht op ‘een proportionele vergoedingsaanspraak’ onder andere jegens de uitzendende omroepen en kabelmaatschappijen. In de wet zijn echter geen punten opgenomen die een garantie bieden voor een redelijk basissalaris van de makers. 3

Dit was in het verleden anders. De publieke omroep hanteerde lange tijd – collectief uit-onderhandelde – normen voor een redelijke honorering van freelance makers. In andere Europese landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Duitsland bestaan nog steeds regels die een redelijke honorering van audiovisuele makers bij de publieke omroep moeten waarborgen.

Voor de audiovisuele producties die voor subsidiëring vanuit het CoBO-fonds (het Coproductiefonds Binnenlandse Omroep) en/of het Filmfonds in aanmerking komen, geldt in de praktijk dat er wel in enige mate sprake is van normering van de honoraria. Deze fondsen zien er informeel op toe dat de voor makers begrote honoraria niet ‘onredelijk laag’ liggen. In de filmsector is de honorering in de regel beter dan bij televisieproducties.

Het is van groot belang om de financiële positie van de makers gezond te houden, vooral ook gezien de te verwachten verder krimpende budgetten bij ongewijzigd beleid.

Markt

De markt van de audiovisuele sector kent een aantal geldstromen uit exploitatie: betalingen door consumenten, reclame-inkomsten, de handel in dataverkeer en inkomsten uit rechten. Als we deze stromen successievelijk langslopen, wordt de recente verandering van de economische structuur van de sector eens te meer duidelijk.

Consumenten

De audiovisuele sector verwerft een groot deel van de inkomsten uit de afname door consumenten: miljoenen kijkende en luisterende mensen, Nederlanders die graag een avondje uitgaan naar bioscoop of filmtheater of zich thuis laven aan het aanbod op televisie, al dan niet via ‘uitgesteld kijken’ of vod.

We belichtten de – elk jaar teruglopende – televisiekijktijd al in De audiovisuele sector vanuit maatschappelijk perspectief. Daar constateerden we tevens dat het goed gaat met de bioscoopsector. De totale bioscoopomzet is gestegen van 159,7 miljoen euro in 2007 tot 301,7 miljoen euro in 2017. 4 Het aantal bioscoopbezoeken per inwoner is in die periode met meer dan 30 procent gestegen en de recette per bezoeker met meer dan 20 procent. De Nederlandse film heeft daarvan helaas niet kunnen profiteren: het aandeel ervan is sterk teruggelopen en is lager dan het de afgelopen acht jaar was. In absolute zin zijn omzet en bezoek overigens wel groter dan acht jaar geleden, alleen zijn de inkomsten voor de Amerikanen harder gegroeid dan die voor de Nederlandse film.

De verhuur en verkoop van dvd en blu-ray zijn vrijwel verdwenen; de inkomsten hieruit zijn inmiddels verwaarloosbaar. Daartegenover staat de explosieve groei van een nieuwe inkomstenbron: opbrengsten uit abonnementen van vod-platforms. Het aantal kijkminuten is bij video on demand tussen 2015 en 2017 ruim verdubbeld: van gemiddeld 11 naar 23 minuten per dag. Twintigers besteden met 43 kijkminuten zelfs bijna twee keer zo veel tijd als de gemiddelde Nederlander aan vod. 5

Die stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door de groei van Netflix. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 5,6 miljoen Nederlanders gemiddeld 84 minuten per dag naar deze Amerikaanse vod-aanbieder kijken. Dit is ongeveer een derde van de totale kijktijd van video on demand. YouTube en Netflix samen zijn in Nederland goed voor de helft van de kijktijd van video on demand. 6 Netflix heeft in Nederland circa 2,5 miljoen abonnees, die tussen de acht en vijftien euro per maand betalen. 7 De omzet van alleen Netflix in Nederland is met zo’n 300 miljoen dus nagenoeg gelijk aan de omzet van de hele Nederlandse bioscoopsector en zal deze naar verwachting snel voorbij streven.

 

Kijktijd video on demand

bron: Smart Media Monitor 2017

 

Naast Netflix zijn er nog andere Nederlandse en op Nederland gerichte vod-platforms, zoals Videoland, Film1, Amazon Prime, YouTube, RTLXL, NPO Start Plus, Pathé Thuis, Cinetree, Picl en NLZIET.

De consument zal bereid zijn om voor een beperkt aantal van deze diensten te betalen. Dat houdt in dat een consolidatie zal plaatsvinden om de noodzakelijke schaal te behalen of behouden. Een zo groot mogelijke catalogus zal daarbij van belang zijn. De raad roept de sector dan ook op om samen te werken, om zo het Nederlandse product te bundelen en daarmee een interessante propositie te bouwen. De tv-zenders zijn daarvoor bij uitstek voorgesorteerd en kennen al een samenwerkingsverband op dit terrein in de vorm van NLZIET.

De av-sector is innovatief en actief in het aanbieden van nieuwe vormen van distributie. De Nederlandse consument is ook bereid voor de content te betalen, maar het aandeel van betalingen voor het Nederlandse product blijft daarbij achter. Op deze nieuwe distributieplatforms is namelijk voornamelijk internationale en niet-Nederlandstalige content beschikbaar.

Terwijl de financiering van Nederlandse audiovisuele content het steeds zwaarder krijgt en de grote buitenlandse partijen juist groter worden, zowel in bereik als in vermogen, doen deze bedrijven geen noemenswaardige content-investeringen in Nederland. Ze voelen geen verantwoordelijkheid voor serieuze en bij hun omvang passende lokale content productie, ondanks de grote rol die zij spelen op de Nederlandse platforms. De keuzes die zij maken, zijn gebaseerd op economische groei en maximalisering van vooral de aandeelhouderswaarde.

Piraterij
Piraterij – het verveelvoudigen en openbaar maken van materiaal zonder toestemming van de rechthebbenden – moet zoveel mogelijk worden bestreden. Het Europese Hof van Justitie heeft in 2014 beslist dat downloaden uit illegale bron niet onder de uitzondering voor privé-kopiëren valt en zonder voorafgaande toestemming van rechthebbenden niet is toegestaan. In januari 2018 heeft de Nederlandse rechter bepaald dat nu ook andere providers als VodafoneZiggo en XS4ALL de torrentsite The Pirate Bay moeten blokkeren. Als Stichting Brein nieuwe IP-adressen of domeinen aan de providers aanlevert, moeten de providers deze ook blokkeren. 8 Deze bepaling is een zeer belangrijke stap in het verder tegengaan van het illegaal downloaden en verspreiden van auteursrechtelijk beschermd materiaal In gesprekken tussen internetserviceproviders en rechthebbenden is onder meer gesproken over een convenant over het blokkeren van illegale sites: als de rechter een provider verboden heeft een site door te geven, dan zouden de andere providers die site ook moeten blokkeren, zodat daar niet steeds apart over hoeft te worden geprocedeerd.

De raad vindt het wenselijk dat naast dit restrictieve beleid ook een stimulerend beleid gevoerd wordt door de sector. Dat zou in de promotie van legaal beschikbaar materiaal moeten voorzien en consumenten dienen te wijzen op mogelijkheden voor zulke legale toegang. Daartoe zou een internetserviceprovider bezoekers van (inmiddels) afgesloten websites waarop aantoonbaar illegaal aanbod staat, kunnen doorverwijzen naar Film.nl. 9 Daarnaast zouden providers gerichte ‘alerts’ kunnen sturen naar consumenten van wie het IP-adres wordt gebruikt om te downloaden uit illegale bron en hen daarbij, bijvoorbeeld ook weer via Film.nl, te attenderen op plekken waarop legaal aanbod te verkrijgen is.

Piraterij is in de eerste plaats een morele kwestie – voor veel mensen is alles op internet ‘vanzelfsprekend’ gratis – maar wordt extra in de hand gewerkt door ontoegankelijkheid van het aanbod. Netflix is mede zo succesvol omdat het gemakkelijk is om het aanbod te zien en te blijven kijken. Film.nl is een poging om de legale toegankelijkheid van films en series te vergroten, waaronder ook Nederlandse content. Of het in 2016 begonnen portal een succes is, kan nog niet gezegd worden.

Advertentiegelden

De advertentie-inkomsten maken een groot deel uit van het businessmodel van de sector. Dit geldt met name voor televisiezenders: zij baseren hun verdienmodel voornamelijk op het uitzenden van advertenties tussen en binnen programma’s. Dit geldt deels ook voor de publieke omroep, waar de advertentie-inkomsten zorgen voor ongeveer 22 procent van de financiering. 10 De opkomst van online kijken en van de superplatforms die kijktijd weghalen, zoals hierboven beschreven, heeft grote veranderingen tot gevolg. De reclame-inkomsten via lineaire televisie zullen blijven dalen en naar verwachting zal dat de komende tijd zelfs versneld doorzetten.

De afname van reclame-inkomsten voor lineair kijken heeft enerzijds te maken met teruglopende absolute kijkersaantallen voor deze vorm van distributie, waardoor adverteerders minder betalen voor tv-reclame, en anderzijds met een toenemende aantrekkingskracht op adverteerders van platforms als Google en Facebook. Uit een rapport dat EY eind 2017 in opdracht van het ministerie van OCW heeft uitgevoerd, blijkt dat de te verwachten reclame-inkomsten van de NPO via de STER de komende jaren een verdere forse daling laten zien. 11 Afhankelijk van het scenario kan dit oplopen tot een negatief effect van 50 miljoen euro per jaar.

Het verlies op televisiereclame-inkomsten wordt niet gecompenseerd via de eigen Nederlandse onlineadvertenties: de opbrengsten daaruit gaan voornamelijk naar de superplatforms. Dit betekent een enorme verliespost voor Nederlandse mediabedrijven. Onderstaande grafiek laat zien dat de online reclamebestedingen in 2017 voor het eerst hoger waren dan die voor offline.

 

Inkomsten advertenties online t.o.v. andere kanalen
(in miljoenen euro’s)

bron: PwC, Ovum

 

De verwachting is dat de online reclamebestedingen tot 2020 met ruim een derde toenemen. Deze groei komt bij ongewijzigd beleid voornamelijk ten goede van de omzetten van Google en Facebook. In Canada en de VS komt inmiddels 90 procent van de groei van onlineadvertentie-opbrengsten bij Google en Facebook terecht. 12 In Nederland gaat 60 procent van de online reclamebudgetten naar ‘social’ en ‘search’, oftewel: Facebook en Google. 13 PwC schrijft in zijn ‘Entertainment and Media Outlook 2017’ dan ook dat Google de Nederlandse internet advertentiemarkt beheerst en voor andere partijen slechts kleine marktaandelen overlaat. Dezelfde situatie geldt voor de advertentiemarkt op sociale media; in lijn met bovengenoemde cijfers is het Facebook dat hier de nummer-een-positie inneemt.

Aangezien de superplatforms online de grootste spelers zijn en zij te maken hebben met een groeiend aantal gebruikers, verdwijnt steeds meer advertentiegeld over de grenzen. Het gevolg van deze verschuiving – van reclamebesteding op Nederlandse zenders en platforms naar buitenlandse – is dat er minder investeringen in de Nederlandse tv-industrie kunnen worden gedaan en de eigen Nederlandse av-productie in zowel kwaliteit als kwantiteit onder grote druk komt te staan.

Ook voor de partijen die een verdienmodel hebben met advertenties – zoals de superplatforms – geldt dat die geen noemenswaardige investeringen doen in Nederlandse content. Ook deze partijen voelen geen verantwoordelijkheid voor contentproductie, ondanks de grote rol die zij spelen in het mediagebruik van de Nederlanders en ook hun keuzes zijn, net als die van de on demand betaalplatforms, gebaseerd op economische groei en maximalisering van de aandeelhouderswaarde.

Exploitatie van rechten

De exploitatie van een productie dient om inkomsten te genereren. Die bieden immers een financiële stimulans om een volgende productie te maken. Wanneer de exploitatiemogelijkheden beperkt zijn, bijvoorbeeld door een beperkte afzetmarkt en een klein taalgebied of door het ontbreken van exploitatierechten omdat die bij verkoop van een productie aan een omroep moesten worden afgestaan, kan er minder worden verdiend door de producent en komt er dus minder nieuwe Nederlandse av-content beschikbaar.

Rechten-convenant
De NPO, de individuele omroepen en de televisieproducenten, samen vertegenwoordigd in de Vereniging van Onafhankelijke Televisieproducenten (OTP), hebben sinds 1 juli 2017 in een convenant onderlinge afspraken vastgelegd over de verdeling van IP- en exploitatierechten en de rol van de verschillende partijen bij het naleven van die rechten. 14 Dit convenant heeft echter een korte duur; het loopt namelijk tot 1 juli 2019 en omvat enkel producties die volledig door omroepen en daaraan gelieerde fondsen zijn gefinancierd. Nieuwe afspraken met film- en documentaire producenten, die in de regel hun producties financieren door naast bijdragen van omroepen ook financiering van andere publieke en private partijen aan te trekken, hebben nog geen gestalte gekregen. Terwijl nu juist de exploitatie van rechten een meerjarige opzet vereist.

De eerder door de NPO aangekondigde rechtenentiteit is inmiddels opgericht. Deze entiteit heeft de vorm van een coöperatie en heeft als doel het beheren en exploiteren van programmarechten van de publieke omroepen. De coöperatie zal optreden als agent bij het verlenen van licenties aan binnenlandse video-on-demanddiensten van derden en bij de internationale exploitatie van media-aanbod en formats van de leden van de coöperatie. Het is nog onduidelijk wat precies de implicaties zijn voor de producenten die buiten de omroepen werken.

Aan een programma(concept) zijn rechten verbonden: IP-rechten (intellectual property) en exploitatierechten. De raad constateert dat er sprake is van een trend waarbij omroepen zich behalve de exploitatierechten ook de formatrechten van content willen toe-eigenen. Daarnaast belemmert de NPO de exploitatie (behalve op het eigen kanaal) van in opdracht van de NPO geproduceerde content, en touwtrekken omroepen met buitenproducenten over het IP van de content. Deze situatie komt deels voort uit de dubbele positie die omroepen binnen het publieke bestel bekleden.

Enerzijds zijn ze zendgemachtigden met de beschikking over een budget voor een bepaald tijdsslot dat is toegewezen door de NPO. Anderzijds dingen ze zelf mee naar de invulling van een dergelijk ‘slot’, in rechtstreekse concurrentie met buitenproducenten. Ze concurreren zo, als het ware, met hun eigen leveranciers. Omroepen schuiven steeds meer op richting productiehuizen. Op zich is het een logische stap als zij hun voortbestaan willen garanderen, maar het is wel een ingewikkelde rol ten opzichte van de onafhankelijke producenten in de av-industrie. Voor commerciële omroepen is het belang van het verkrijgen van rechten ook toegenomen. Mede gezien de ontwikkelingen op de advertentiemarkt achten zij, voor het behoud van een verdienmodel, de noodzaak hiervoor groter dan ooit.

De tegenvallende STER-inkomsten hebben ook op het gebied van rechtenkwesties gevolgen. We vrezen in navolging van de EY-rapporteurs dat de NPO steeds meer rechten van publiek gefinancierde producties naar zich toe zal proberen te trekken om mogelijk daarmee nieuwe inkomsten te verwerven. Naar de mening van de raad zou dat de kracht van de sector echter ondergraven en slechts een interne verschuiving opleveren, omdat de producenten dan de rekening betalen.

De hierboven geschetste problemen en de daaruit voortvloeiende beperkingen liggen verankerd in de manier waarop ons omroepbestel momenteel is vormgegeven. Er blijft sprake van een ‘concurrentie’ tussen omroepverenigingen en de NPO, waardoor samenwerking, zoals op het gebied van rechtenafspraken en -exploitatie via bijvoorbeeld een centraal orgaan, in de praktijk erg ingewikkeld blijkt. Ook de bestuurlijke relatie tussen de NPO en de STER blijkt ingewikkeld en aan vernieuwing toe, zoals EY heeft geconcludeerd.

Ten slotte bestaat het probleem dat de rechten belemmerend kunnen werken om met Nederlands publiek geld gefinancierde producties op de nieuwe platforms te krijgen. Immers, als die nieuwe platforms niet als kans worden gezien maar als bedreiging, zullen de rechthebbenden uitzending via die platforms ten behoeve van eigen platforms voorkomen. En daarmee mist de Nederlandse burger een kans om goede Nederlandse producties te bekijken.

Data als economische waarde

De waarde en macht van de grote buitenlandse bedrijven worden niet alleen bepaald door de enorme omzetten die ze maken met de productie en wereldwijde distributie van digitale content. Een zeer grote waarde ligt besloten in de data van gebruikers die opgeslagen zijn in grote serverparken van deze spelers. De geaggregeerde gebruikersgegevens, big data, die voor adverteerders zeer waardevol zijn, zijn dan ook de grootste inkomstenbron van het internet. De handel in deze data – die onder meer ons consumptiegedrag in kaart brengen – zorgt er mede voor dat de geldstromen richting de superplatforms verder toenemen: ze vormen het fundament onder de advertentie-inkomsten.

Ook voor videoconsumptie wordt het steeds relevanter om gebruikersgegevens (‘user data’) te gebruiken, om daarmee verschillende doelgroepen te voorzien van relevante content. Op het moment dat de content relevant is en de juiste doelgroep bereikt, zullen adverteerders geïnteresseerd zijn om te adverteren. Een op de juiste doelgroep gemikte campagne levert immers meer verkopen op dan een schot hagel op een brede groep consumenten, zoals televisiereclame nu ongeveer werkt.

Door het delen van gebruikersgegevens zouden adverteerders de content die de consument zou willen bekijken, kunnen financieren. Hierdoor ontstaat een situatie waarbij beide partijen belang kunnen hebben.

In de bioscoopsector is het gebruikelijk dat de bioscoopexploitant gegevens over bezoek en omzet deelt met rechthebbenden van de vertoonde producties. Digitale platforms zouden rechthebbenden naar de mening van de raad ook zulke inzage moeten bieden in onder meer de omzet, het aantal abonnees (bij aanbieders van video-on-demand zoals Netflix), het aantal transacties (waarbij online een film wordt ‘bekeken’), het aantal Nederlandse producties en hun aandeel in de catalogus en het aantal streams of transacties van Nederlandse aanbod. Wanneer deze data voor rechthebbenden transparant zijn, krijgen zij zicht op de waarde van hun product en op de context ervan: door wie wordt het bekeken en waar kijken die nog meer naar? Dat laatste is relevant om te weten waar je op het ‘menu’ staat, zodat programmering beter wordt en de vindbaarheid van de individuele producties kan worden verbeterd door ze in de juiste context aan te bieden.

Privacy
In mei 2016 is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in werking getreden. De verordening gaat over de bescherming van personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens. Organisaties hebben tot mei 2018 de tijd om hun bedrijfsvoering hierop aan te passen. De AVG heeft grote impact op de manier waarop organisaties, en zeker ook culturele instellingen, persoons- en gebruikersgegevens mogen verzamelen en digitale marketing kunnen uitvoeren. De wet volgt op de Wet bescherming persoonsgegevens uit 1995. De AVG stelt dat elke opslag van persoonsgegevens een inbreuk is op het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (lees: privacy) – en daarmee een inbreuk op de rechten van de mens. Dat betekent dat organisaties niet langer persoonlijke data van mensen kunnen opslaan van mensen. Het gaat niet alleen om persoonsgegevens, maar ook om surfgedrag, IP-adressen, etc. Vanaf 25 mei 2018 mag een organisatie deze alleen nog verzamelen als mensen daar actief toestemming voor hebben gegeven. Daarbij is het zo dat de verzamelde gegevens doelmatig moeten zijn (waarom moet je bijvoorbeeld je geboortedatum invullen als je online je schoenen koopt?) en dat personen te allen tijde de informatie die organisaties van hen hebben opgeslagen mogen opvragen en, indien gewenst, mogen laten verwijderen of de organisatie mogen verzoeken de data te delen met een andere organisatie. De verantwoordelijkheid voor het correct en veilig bewaren van gegevens ligt bij de organisatie die de gegevens heeft ontvangen: zij moet aantoonbaar de juiste veiligheidsmaatregelen getroffen hebben. Een datalek moet zij binnen 72 uur melden aan de Autoriteit Persoonsgegevens.

De raad hecht veel waarde aan transparantie van de verzamelde data. Hij ondersteunt alle initiatieven die de privacy van mediaconsumenten vergroten. Aangezien veel activiteiten rond big data inmiddels grensoverschrijdend van karakter zijn, is samenwerking met internationale partijen daarbij belangrijk. De Nederlandse wetgeving dient leidend te zijn, ook voor buitenlandse aanbieders op de Nederlandse markt.

Momenteel regelt een Europees-Amerikaans verdrag de opslag van persoonlijke gegevens van Europese internetgebruikers in de VS. Na kritiek van het Europese Hof van Justitie op de eenzijdigheid van de eigendom van die data (voornamelijk bij de platforms in de VS) zijn er nieuwe regels vastgelegd, maar die hebben de zorg bij de tegenstanders van de wet niet weggenomen.

Overheid

De Nederlandse overheid ondersteunt de audiovisuele sector op verschillende manieren. Het omroepbestel wordt gefinancierd via de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en de Regionale Publieke Omroep (RPO), die hun geld krijgen van de Rijksoverheid. Lokale overheden subsidiëren lokale radio- en televisiezenders binnen de Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO). De ontwikkeling, productie en distributie van kwalitatief hoogwaardige en vernieuwende audiovisuele content worden met name gefinancierd via het Filmfonds en voor een klein deel via het Fonds Creatieve Industrie. Ten slotte financiert de overheid een aantal instellingen in de culturele basisinfrastructuur.

Het omroepbestel

De NPO en het Filmfonds zijn de twee voornaamste publiek gefinancierde organisaties in de Nederlandse audiovisuele sector voor de verdeling van de overheidsgelden. De NPO wordt gefinancierd uit de mediabegroting en heeft (inclusief STER-opbrengsten) meer dan 800 miljoen euro te besteden – waarvan met inbegrip van het CoBO-fonds en het NPO-fonds, circa 70 miljoen euro voor televisiedrama en documentaires. De NPO besteedt dit budget, via de omroepen, voor ongeveer 85 procent aan Nederlandse content.

Binnen de NPO verdient het CoBO-fonds aparte vermelding. De meeste coproducties waar deze Stichting Coproductiefonds Binnenlandse Omroep een bijdrage aan levert, vinden plaats tussen een publieke omroep en een onafhankelijke filmproducent of tussen een publieke omroep en een instelling uit de podiumkunsten. De inkomsten van CoBO komen uit vergoedingen die in het buitenland betaald worden voor doorgifte van NPO 1, 2 en 3 (7,2 miljoen euro), en uit de mediabegroting ruim 8 miljoen euro voor het filmbeleid. 15

Ook is er van het NPO-budget 16,6 miljoen euro geoormerkt voor het recent gestarte NPO-fonds dat deels de insteek van het wegbezuinigde Mediafonds overneemt. Met dit geld worden de ontwikkeling en productie van kwalitatief hoogwaardige en artistieke documentaires en dramaproducties voor volwassenen en jeugd, voor televisie en radio, ondersteund. Of ook makers en producenten van interactieve en ‘transmediale’ producties – producties die via meerdere soorten mediaplatforms worden ‘verteld’ – die losstaan van programma’s op televisie, in de toekomst subsidie kunnen aanvragen is nog de vraag; vooralsnog voorziet het fonds hier niet in.

Daarnaast zijn er 260 lokale omroepen, samenwerkend binnen de NLPO, die van de gemeente waarin zij uitzenden in beginsel 1,14 euro per huishouden per jaar kunnen ontvangen.

De Rijksoverheid is ook verantwoordelijk voor de financiering van de regionale publieke omroepen. Zij doet dit via de Regionale Publieke Omroep (RPO); deze verdeelt ongeveer 150 miljoen euro over de dertien regionale omroepen.

De stijging van de mediabegroting in onderstaande tabel wordt veroorzaakt doordat het geld bestemd voor de RPO vanuit de provincies is overgeheveld naar het Rijk.

 

Mediabegroting
(in miljoenen euro’s)

bron: website OCW

 

De raad vindt de publieke omroep een van de belangrijkste aanbieders en financiers van Nederlandse kwaliteitsprogramma’s en daarmee ook een van de motoren van de audiovisuele sector. Nieuwe bezuinigingen op de NPO zullen de sector verder schaden, aangezien de bezuinigingen vooral aan de makers en leveranciers buiten de NPO zullen worden doorberekend, zo leert het verleden. Dat ontslaat de NPO niet van de plicht om in het licht van de ontwikkelingen toekomstbestendige alternatieven te ontwikkelen voor het huidige doelgroepbeleid, dat werkt op basis van zenderprofilering.

Film

Vanuit de cultuurbegroting wordt de tweede grote speler in de Nederlandse av-sector gefinancierd: het Filmfonds. Dit ontvangt jaarlijks zo’n 52 miljoen euro, waarvan 48,9 miljoen voor filmproducties en activiteiten. Het budget van het Filmfonds komt geheel ten goede aan de Nederlandse filmsector enerzijds voor ontwikkeling, productie en distributie van filmproducties (speelfilms, documentaires, animatiefilms, korte films en innovatieve producties), anderzijds voor activiteiten als festivals, training en deskundigheidsbevordering, publicaties en onderzoek. Binnen de regelingen van het Filmfonds is een onderscheid tussen selectieve regelingen, waarbij de nadruk ligt op de cinematografische kwaliteit van de film, en economische regelingen, waarbij de nadruk ligt op verhoging van de productieactiviteit in Nederland en de versterking van de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse filmsector.

Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie heeft jaarlijks zo’n 15 miljoen euro te besteden, waarvan een kleine miljoen beschikbaar is voor innovatieve producties waaronder games. Het grootste deel van het budget ontvangt het fonds van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Dat geld wordt aangevuld met budget vanuit de ministeries van Binnenlandse Zaken en Infrastructuur & Waterstaat.

Op gemeentelijk niveau wordt de Nederlandse av-sector ook gestimuleerd, voornamelijk met subsidies voor filmfestivals en filmtheaters. Er zijn 119 filmtheaters in Nederland, terwijl er 154 commerciële bioscopen zijn.

Binnen de culturele basisinfrastructuur ontvangen daarnaast verschillende organisaties een langjarige rijkssubsidie op basis van een functie die is omschreven in de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Organisaties in de BIS moeten iedere vier jaar opnieuw een aanvraag indienen. Daarbij gaat het om: het International Film Festival Rotterdam, het International Documentary Festival Amsterdam, het Nederlands Filmfestival, Cinekid en EYE. Voor de filmfestivals stelt het Rijk jaarlijks 3,48 miljoen euro ter beschikking. Deze organisaties vertonen niet alleen av-producties, maar vervullen ook allerlei andere taken, onder andere op het gebied van innovatie, talentontwikkeling en promotie. Voor EYE stelt het ministerie van OCW jaarlijks 3 miljoen euro beschikbaar via de BIS en 3,3 miljoen euro op basis van de erfgoedwet. Daarnaast is vorig jaar voor een periode van vier jaar een miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor het digitaal beheer en behoud van de collectie. Het andere audiovisuele archief van Nederland, het Instituut voor Beeld en Geluid, ontvangt 22,6 miljoen euro per jaar uit de mediabegroting.

 

BIS-instellingen Film en Media, 2016
(in miljoenen euro’s)

bron: OCW, jaarverslagen van de instellingen

 

BTW-regime
Het ministerie van Financiën heeft per 1 januari 2015 de printprijsregeling en integratieheffing afgeschaft. De printprijsregeling hield in dat onder meer externe producenten van tv-programma’s en speelfilms geen 21 procent btw hoefden af te dragen over de ontvangen vergoeding of over de totale voortbrengingskosten. In plaats daarvan betaalden zij – voor de afschaffing – uitsluitend btw over een vastgesteld bedrag (de ‘printprijs’) van 0,34 euro per meter film of videoband. Daardoor was een minimaal bedrag aan btw verschuldigd.

De integratieheffing beoogde het verschil in btw-afdracht op te heffen tussen een door een ondernemer zelf vervaardigd goed en een soortgelijk product als de ondernemer dat kant-en-klaar van een andere ondernemer zou kopen. Via de integratieheffing werd alsnog omzetbelasting geheven over een door de ondernemer zelf vervaardigd goed.

Gelijktijdig met de afschaffing van voornoemde regelingen heeft het toenmalige kabinet besloten tot het verstrekken van een permanente compensatieregeling aan de publieke omroep. Als reden werd gegeven dat voor de ontvanger (opdrachtgever) van de productie, die niet of niet of nauwelijks btw aftrekgerechtigd is – zoals in dit specifieke geval de publieke omroep – het afschaffen van deze regeling een verhoogde btw-kostenpost tot gevolg heeft.

De publieke omroep wordt als gevolg hiervan jaarlijks structureel gecompenseerd voor een bedrag van ongeveer 105 miljoen euro, waarvan 85 miljoen euro voor de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en ongeveer 20 miljoen euro  voor de regionale publieke omroep.

Binnen het publieke omroepbestel fungeren de (individuele) omroepen, zoals eerder gemeld, niet alleen als zendgemachtigde maar ook als producent. In 2016 werd ongeveer 70% van het totale programmabudget van de publieke omroep besteed aan televisieproducties die door de omroepen zelf vervaardigd waren. De omroepen – in hun hoedanigheid als producent – zijn geen btw verschuldigd over de component eigen personeel, en evenmin over technische faciliteiten (zoals editing suites, studio’s e.d.) voor zover die in eigendom zijn. Producerende omroepen (zogenaamde ‘in-besteders’) zijn hierdoor geen btw-afdracht verschuldigd over deze componenten, met als resultaat dat zij in de praktijk bij eenzelfde productieopdracht 10-15 procent goedkoper kunnen werken dan buitenproducenten. Ten aanzien van prijsstelling is er dus geen sprake van een level playing field: de buitenproducent zal zijn meerwaarde moeten bewijzen op basis van creativiteit en formatontwikkeling. Een ander gevolg van de afschaffing van de voornoemde regelingen is dat de zogenaamde derde financier van programma’s eveneens duurder uit is dan voorheen. Partijen zoals goede doelen en loterijen betaalden in het verleden uitsluitend btw over de (technische) drager, terwijl men nu btw betaalt over het volledige productiebudget; dat heeft een prijstoename van 21 procent als gevolg.

Bij de behandeling van het besluit in de Tweede Kamer (onderdeel van de begroting 2015), heeft de staatssecretaris toegezegd dat, ingeval deze maatregel zou leiden tot oneerlijke concurrentie, deze geëvalueerd zal worden. Met het oog op het openstellen van het omroepbestel is een gelijk speelveld van belang. Volgens de raad is er inderdaad sprake van een ongelijk speelveld; hij vraagt dan ook om een zo spoedig mogelijke evaluatie van de maatregel. Met een gelijk speelveld tussen omroep en buitenproducent kunnen extra opbrengsten worden geherinvesteerd in de av-sector. De raad verwijst hiervoor naar eerdere adviezen, zoals met name De tijd staat open uit 2014, het advies over het concessiebeleidsplan 2016 – 2020 NPO en het advies over NPO Plus.

In de regio

In acht Nederlandse provincies en steden zijn zogeheten lokale of regionale Film Commissions opgericht. Deze stimuleren het maken van filmopnamen in de regio of dragen daaraan bij, en werken samen met de Netherlands Film Commission, die als liaison opereert tussen buitenlandse producenten en de Nederlandse creatieve industrie. Om de regio in het spotlicht te plaatsen is het wenselijk dat er meer ruimte komt in de regio om producties ook financieel te stimuleren. Dit gebeurt bijvoorbeeld al in Limburg. Door dit verder uit te bouwen kan Nederland in den brede zichtbaarder worden en direct of indirect de regionale economie steunen. Het Filmfonds stelt in lijn met veel andere landen voor dat de regionale Film Commissions gekoppeld worden aan een lokaal of regionaal filmfonds om de slagkracht te vergroten. De raad ondersteunt dit voorstel. Bijdragen worden dan geleverd als de regio zichtbaar is in de productie en/of er gebruikgemaakt wordt van lokale mensen of faciliteiten. Daarnaast kunnen lokale en regionale fondsen een impuls geven aan lokale en regionale talentontwikkeling. 16

Bevorderen van circulariteit

Als wij de economische situatie in de audiovisuele sector overzien, valt op dat de opbrengsten in de audiovisuele sector voor een groot deel vloeien naar eindexploitanten: bioscopen, telecommaatschappijen, kabelaars, betaalplatforms en de superplatforms.

Daarnaast is er sprake van een veranderend verdienmodel door de verschuiving van het kijkgedrag: van lineair tv-kijken, naar non-lineair, onder meer via vod. De eerste kijkwijze van free-to-air televisie is afhankelijk van advertentie-inkomsten; de tweede van abonnees of kopers/huurders van individuele producties.

Het goede nieuws hierbij is dat de Nederlanders bereid zijn te betalen voor content, zeker als het reclamevrij is. Dat is een ontwikkeling die bijvoorbeeld ook in de krantensector heeft plaatsgevonden en waarbij de advertentie-inkomsten fors zijn teruggelopen, maar waar inkomsten uit abonnementen en losse verkoop nog steeds zorgen voor een gezond businessmodel. Daarnaast heeft er een snelle consolidatie plaatsgevonden bij de kranten waardoor een schaalvoordeel is gecreëerd. Mede hierdoor is de sector als geheel nog steeds winstgevend.

Er is echter een groot verschil tussen gedrukte media en de nieuwe av-aanbieders. De eerste zijn vrijwel volledig op Nederlandse en Nederlandstalige productie gestoeld, terwijl de av-aanbieders grotendeels internationale producten beschikbaar stellen en slechts in beperkte mate Nederlands en Nederlandstalig zijn. Zij investeren dus nauwelijks in Nederlandstalige producten. Dat heeft, zoals eerder geschetst, grote economische en maatschappelijke gevolgen.

Het kan ten koste gaan van een gezonde nationale audiovisuele sector, maar ook van Nederlandstalige producties of producties die vanuit een Nederlands perspectief worden gemaakt, die Nederlandse publieke waarden uitdragen.

De raad vindt dat buitenlandse platforms te weinig rekening houden met de maatschappelijke ‘setting’ van Nederland. Hij pleit daarom voor een oplossing waarbij lokale en internationale partijen samen verantwoordelijkheid nemen – in dit geval: het beschermen en stimuleren van lokale ‘ecosystemen’, waarbinnen lokale producenten bijdragen aan het delen van lokale waarden.

Zo’n oplossing kan zijn dat het door internationale platforms op lokale markten verdiende geld deels terugvloeit naar de productiesector in die markt. Alle partijen, zowel de lokale als de internationale partijen die hiermee een financiële bijdrage leveren aan de productiesector, kunnen daarvan ook weer profiteren door deel te nemen in nieuwe producties die worden gecreëerd. De raad acht het wenselijk om in de Nederlandse av-sector een dergelijke circulariteit te creëren door middel van een audiovisueel fonds.

De raad wees al in zijn Agenda Cultuur ten aanzien van de filmsector op het belang van circulariteit in de keten van productie, distributie en exploitatie. Net als in het buitenland zullen ook de partijen die betrokken zijn bij de exploitatie van films – van bioscoopexploitanten tot kabelmaatschappijen en telecombedrijven, maar vooral de snelgroeiende betaalkanalen en de superplatforms – moeten bijdragen aan ontwikkeling en productie. Gezamenlijke financiering zorgt voor een gemeenschappelijk belang om (film) producties optimaal te exploiteren, en zal daarmee ten goede komen aan de professionaliteit van de sector in zijn geheel. 17 Dit stelt ook het Filmfonds in zijn beleidsplannen voor 2013 – 2016 en 2017 – 2020. Door de disbalans in de verdeling van inkomsten uit exploitatie, die grotendeels bij de eindexploitanten terechtkomen terwijl die op hun beurt nauwelijks bijdragen in de financiering van nieuwe producties, komt de productiesector steeds verder in de verdrukking. Deze situatie is verergerd door het instorten van de dvd-markt, het verlies aan inkomsten door piraterij en de komst van de nieuwe betaalplatforms met voornamelijk internationale content en de superplatforms die de advertentiemarkt beheersen. De verenigingen van producenten (FPN, DPN, ApN, IPN, OTP), regisseurs (DDG) en scenaristen (Netwerk Scenarioschrijvers) vragen om een wettelijk kader op basis waarvan afspraken met alle eindexploitanten kunnen worden gemaakt die leiden tot structurele bijdragen aan de financiering van Nederlandse producties. 18 Daarbij bepleiten zij ook het verplichten van transparantie op het gebied van datagebruik. Het gaat dan om data over opbrengsten en publieksbereik. Ten slotte bepleiten ze het reserveren van geld voor een actieve promotie.

De grote uitdaging voor de sector is het vergroten van circulariteit, waarbij ook de nieuwe betaalplatforms worden betrokken, zoals Netflix en de superplatforms. Alleen door het opzetten van een systeem waarin binnen de sector verdiend geld opnieuw ten goede komt aan de sector en kan worden geherinvesteerd in producties, kunnen publieke waarden via Nederlandse content gewaarborgd worden. Dit vraagt om zowel quota voor Nederlandse content als heffingen op de diverse platforms.

Heffingen

In de Richtlijn audiovisuele mediadiensten wordt geregeld dat ook ondemandkanalen (‘mediadiensten op aanvraag’) ‘de vervaardiging en verspreiding van Europese producties promoten om aldus een actieve bijdrage te leveren aan de bevordering van de culturele verscheidenheid’. 19 Naast deze algemene regel mag iedere Europese lidstaat specifiekere en striktere regels instellen.

Momenteel ligt er een voorstel voor een update van de Richtlijn waarin de lidstaten de mogelijkheid krijgen om financiële bijdragen van ondemandkanalen te eisen die in een ander land zijn gevestigd, maar die met hun producten gericht zijn op het publiek in de betreffende lidstaat.

Over de hele wereld zijn er landen die, onder meer vanwege de macht van de superplatforms, nadenken over hoe ze deze bedrijven niet alleen maar laten ‘halen’, maar ook kunnen laten ‘brengen’. Dat is ook niet gek: overal ter wereld hebben nationale media te maken met advertentieopbrengsten die vooral naar Google en Facebook gaan. En vrijwel overal kijkt men steeds meer naar Netflix, Amazon Prime en andere Amerikaanse platforms, terwijl het juist voor nationale media moeilijker worden om kijkers vast te houden.

Internationale voorbeelden
Eindexploitanten investeren doorgaans niet direct in audiovisuele producties, maar ontvangen wel een substantieel deel van de opbrengsten. Daarom kennen verschillende landen in de EU een zogenaamde heffing aan de bron waarmee ook de exploitatieketen bijdraagt in filmproductie. Voorbeelden van deze landen zijn Duitsland, Frankrijk, Polen, Noorwegen, Estland en Zweden. Met hun intrede op de mediamarkt zijn deze maatregelen ook voor de digitale platforms gaan gelden. De opbrengsten hieruit komen direct ten goede aan de av-sector. Waar het Nederlandse av-landschap wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan organisaties, zijn in verschillende landen veel taken en bevoegdheden ondergebracht in één publieke organisatie. Ook in andere landen komen inkomsten uit heffingen ten goede aan het budget van nationale filmfondsen, in aanvulling op de middelen die de overheid beschikbaar stelt.

Ook buiten Europa zijn voorbeelden te vinden van overheden die de financiële circulariteit in hun audiovisuele sector willen stimuleren. Zo gelden in Brazilië, Argentinië en Colombia inmiddels ook speciale heffingen voor online platforms. De Canadese regering koos onlangs voor een alternatieve financieringsbron, door het maken van een afspraak met Netflix om de volgende vijf jaar 340 miljoen euro in originele Canadese content te investeren.

Net als in enkele andere Europese landen, geldt de heffing in Frankrijk voor zowel betaalde als gratis onlineservices zoals YouTube. Die is initieel vastgesteld op 2 procent van de opbrengsten uit de verkoop en verhuur van videomateriaal, van bioscoopkaartjes of andere av-producten en de advertentieopbrengsten van platforms die content beschikbaar stellen.

De heffing wordt geïnd door een directoraat-generaal onder het ministerie van Economische Zaken, dat het overmaakt naar het Centre National du Cinéma et de l’Image Animée (CNC). Het CNC ondersteunt de Franse av-sector. 20 Het is verantwoordelijk voor de promotie van de nationale film, televisie en multimedia en digitale producties. Het doet dit via de fondsen die het beheert. De twee voornaamste doelen van het CNC zijn: de aanwezigheid verzekeren van Franse en Europese av-projecten in Frankrijk en daarbuiten en een bijdrage leveren aan de diversiteit en vernieuwing van de creaties. Het CNC promoot niet alleen, maar ondersteunt ook de ontwikkeling, productie, distributie en vertoning van films. Daarnaast financiert deze instelling filmtheaters, filmeducatie voor kinderen en het heeft een taak op het gebied van filmarchivering. Dezelfde taken verricht het CNC ook voor televisieproducties en nieuwe media. Het financiert daarnaast technologische organisaties en innovatie en draagt bij aan de financiering die gericht is op ondersteuning van de regionale film- en televisieproductie. Het CNC wordt gefinancierd uit de heffingen op bioscoopkaartjes, televisiediensten en die op video en video on demand.

In 2016 heeft de heffing op bioscoopkaartjes in Frankrijk 151,6 miljoen euro opgeleverd, de belasting op televisiediensten 509,4 miljoen euro en de belasting op video/dvd-exploitatie 17,7 miljoen euro. Deze bedragen gingen niet naar de staatskas maar vloeiden via het CNC direct terug naar de landelijke en regionale av-branche.

In Duitsland is de heffing bepaald op basis van de netto-omzet die wordt behaald, in relatie tot de exploitatie van bioscoopfilms, als deze opbrengsten de 500 duizend euro overschrijden. Bij een netto-omzet van minder dan 20 miljoen euro bedraagt de heffing 1,8 procent; bij meer dan 20 miljoen bedraagt die 2,5 procent.

De bedragen worden geïnd door de Filmförderungsanstalt (FFA) en komen ten goede aan de filmproductie, de marketing, het script, de distributie en andere filmgerelateerde activiteiten. In 2016 hebben vod-serviceproviders en de dvd-industrie in Duitsland 13,2 miljoen euro bijgedragen.

Ook bij een zeer grote partij als de BBC bestaan zorgen over de almaar sterker wordende positie van Netflix en Amazon. Uit onderzoek blijkt dat de Britse staatsomroep verhoudingsgewijs steeds minder kan investeren in kwaliteitsproducties. Hierdoor kunnen partijen die dat wel doen, de marktmacht verder naar zich toe trekken. 21 Daardoor komt de zichtbaarheid van de eigen nationale zenders en producties verder onder druk te staan. Om die druk weg te nemen kunnen quota en investeringen door en voor de sector een oplossing zijn. Daarover wordt ook in Engeland serieus gesproken.

Financiële circulariteit is de essentiële groeimotor voor de audiovisuele sector – en deze hapert op dit moment. Eindexploitanten investeren doorgaans niet direct in filmproducties maar ontvangen wel een vaak substantieel deel van de opbrengsten. Daarom kennen verschillende landen in de EU een zogenaamde heffing aan de bron waarmee ook de exploitatieketen bijdraagt in filmproductie. 22

Om de circulariteit te bevorderen stellen wij, in lijn met bewegingen in andere landen, voor om over te gaan tot het instellen van heffingen die de sector als geheel ten goede komen. Wij adviseren om deze heffingen in te stellen voor alle eindexploitanten van zowel betaalde als gratis offline en online services. In de meeste landen, die een heffing hanteren, is het marktaandeel voor de nationale film relatief hoog. 23

Analoog aan andere Europese landen stellen wij een heffing voor die ligt tussen 2 procent en 5 procent van de omzet. Bij de bepaling van het exacte percentage moet rekening gehouden worden met de kwetsbaarheid of culturele betekenis van sommige eindexploitanten –bijvoorbeeld filmtheaters. Een gestaffelde heffing, zoals dat in Duitsland het geval is, kan daarvoor worden gebruikt.

De raad adviseert de heffing te laten vallen op:

  • De opbrengsten uit de verkoop/verhuur/abonnementen van audiovisueel materiaal.
  • De opbrengsten uit de toegang tot cinematografisch/audiovisueel materiaal (bioscopen en filmtheaters).
  • De opbrengsten uit aansluitingen van telecom- en kabeldistributie.
  • De advertentieopbrengsten van platforms die av-content beschikbaar stellen.

Bij het instellen van heffingen dient er vanzelfsprekend te worden gekeken naar de bestaande regelingen binnen de sector. De raad pleit voor een systeem waarbij de gehele sector betrokken is, zodat het ‘stapelen’ van regelingen wordt voorkomen. Sommige bestaande regelingen, zoals subsidiëring door het Abraham Tuschinski Fonds, kunnen dan ook opgaan in het voorgestelde systeem van sector brede heffingen.

Naar een AV Fonds

Naar de mening van de raad kan de productie van kwalitatief hoogwaardig audiovisueel materiaal het best worden gestimuleerd via een onafhankelijk fonds.

De raad stelt voor dat het huidige Filmfonds, onder begeleiding van de rijksoverheid en met steun van de gehele sector, verandert in een breed audiovisueel fonds dat zich met nadruk richt op de gehele sector, en aandacht heeft voor relevante nieuwe ontwikkelingen.

De verbreding van de opdracht van het fonds kan gedeeltelijk worden gefinancierd uit extra gelden die in het regeerakkoord voor cultuur in het vooruitzicht zijn gesteld. Maar de belangrijkste voeding moet komen uit heffingen.

Omdat heffingen vastgelegd moeten worden in wetgeving, zal de financiële circulariteit pas na invoering kunnen worden gerealiseerd. Voor de tussenliggende fase adviseren wij de overheid een overbruggingskrediet beschikbaar te stellen van jaarlijks 50 miljoen euro. Dat krediet kan te zijner tijd weer (gedeeltelijk) terugbetaald worden uit de opbrengsten van heffingen.

Wij benadrukken dat alle partijen – omroepen, producenten en ook degenen die voor heffingen zijn aangeslagen – aanvragen kunnen (laten) indienen voor Nederlandse, lineaire en non-lineaire, kwalitatief hoogwaardige culture producties, en aanspraak kunnen maken op het fonds voor financiering van deze (digitale) producties. Het fonds kan nadere criteria opstellen om te voorkomen dat enkele partijen een onevenredig groot beslag leggen op de beschikbare middelen.

Wij adviseren het nieuwe AV Fonds te laten werken met compartimenten voor verschillende genres en formats zoals speelfilm, documentaires, tv (on demand en lineaire netten), immersive technologieën en games. Op deze wijze wordt voorkomen dat een bepaald deel van de sector of bepaald productietype de meerderheid van de beschikbare middelen opeist. Met cross-overs moet binnen elk van deze compartimenten ruimhartig worden omgegaan. De raad adviseert voor alle regelingen, en naar analogie van het huidige instrumentarium van het Filmfonds, met zogenaamde achtergestelde leningen te werken. Dit is ook internationaal gebruikelijk. Op deze manier kunnen verstrekte bijdragen voor producties bij voldoende opbrengsten aan het AV Fonds worden terugbetaald, zodat het AV Fonds ook op deze wijze circulair gefinancierd wordt en de druk op overheidsmiddelen vermindert.

Het AV Fonds dient een bij de taken passende cultuur, organisatie en governance te hebben. De transformatie van het bestaande Filmfonds naar het AV Fonds zal daarom door de overheid begeleid moeten worden, waarbij wij ervoor pleiten dat vertegenwoordigers uit de gehele sector –publiek en commercieel – erbij worden betrokken, teneinde het draagvlak blijvend te verzilveren en het fonds toekomstbestendig te maken.


 

Monitor topsectoren 2017.
Centraal Bureau voor de Statistiek

De Rechtspositie van de Audiovisuele Maker binnen de Publieke Omroep.
Onderzoek in opdracht van de Raad voor Cultuur,
Hugenholtz, P.B., Instituut voor Informatierecht (IViR),
Amsterdam, juli 2015

Hugenholtz, 2015

Jaarverslag 2017.
Nederlandse Vereniging van Bioscopen en Filmtheaters

De toekomst van televisie.
Stilzitten is geen optie
ABN Amro, december 2017

Smart Media Monitor.
Multiscope, 21 december 2017

Het kleinste pakket voor één gebruiker in sd-kwaliteit kost 7,99 euro; een hd-pakket met twee gebruikers 10,99 euro en een ultra hd 4K-abonnement voor vier gebruikers 14,99 euro.

Stichting BREIN bestrijdt intellectueel eigendomsfraude namens auteurs, uitvoerende kunstenaars, uitgevers, producenten en distributeurs van muziek, film, video, boeken, games en interactieve software.

Film.nl is een samenwerkingsproject van bedrijven en instellingen uit de Nederlandse av-sector. Via deze website en app kunnen legaal films en series worden gevonden. Film.nl is o.a. mogelijk gemaakt door het Filmfonds, Abraham Tuschinski Fonds, Filmdistributeurs Nederland, Filmproducenten Nederland, NLKabel, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ministerie van Veiligheid en Justitie en ministerie van Economische Zaken.

Cijfers gebaseerd op begroting en prognose 2017.

Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW.
EY, 9 september 2017

The Shattered Mirror,
Canada, januari 2017

emerce.nl

De OTP vertegenwoordigt zo’n 75 procent van het onafhankelijke marktvolume.

Waaronder zes telefilms, twee telescoopfilms, Teledoc, Kort! en zestien speelfilms. Het zijn coproducties van onafhankelijke filmproducenten en de publieke omroep.

Uit notitie Filmfonds t.b.v. overleg OCW, Raad voor Cultuur, Cultuurfondsen: Verkenning naar de Stedelijke Regio, 19 oktober 2017.

Agenda Cultuur. 2017 –2020 en verder
Raad voor Cultuur, april 2015

Brief aan de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, t.b.v. de Cultuurbegroting,
9 november 2017

Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad.

cnc.fr

‘BBC minder eigen producties door macht Netflix en Amazon’
emerce.nl

Zoals bijvoorbeeld in Duitsland, Frankrijk, Polen, Noorwegen en Zweden.

Peacefulfish, European Perspective of Levy Schemes for Film Support Policy.
in opdracht van het Filmfonds,
oktober 2011

De audiovisuele sector vanuit
economisch perspectief