Nieuwe omgang met musea en erfgoed

Hieronder bespreken we een aantal capita selecta binnen de erfgoed- en museumsector. We bespreken in de eerste plaats enkele kwesties naar aanleiding van vragen die de minister heeft gesteld. Daarnaast vragen we aandacht voor een aantal andere zaken op het gebied van erfgoed en musea.

Musea binnen de Erfgoedwet

De musea die een rijkscollectie beheren nemen een aparte plek in binnen het rijksgesubsidieerde stelsel. Met ingang van 2016 zijn de behoud- en beheertaken en de huisvesting opgenomen in de Erfgoedwet (EGW). Deze taken worden sindsdien niet langer gefinancierd in het kader van de basisinfrastructuur en de kosten ervan zijn langjarig vastgesteld. Alleen de publiekstaken (presentatie, educatie en dergelijke) van deze musea worden nog vanuit het BIS-budget voor vier jaar gefinancierd vanuit de geëigende subsidiesystematiek: de instelling dient een plan in waar de Raad voor Cultuur een advies over uitbrengt. Op grond van dat advies besluit de minister of ze de publiekstaken van de instelling in het kader van de BIS subsidieert. Met ingang van de subsidieperiode 2017 – 2020 worden de musea met een rijkscollectie op deze wijze gefinancierd.

In de aanloop naar de huidige subsidieperiode bestond er echter geen overeenstemming tussen het ministerie en de musea over de toedeling van budgetten voor enerzijds de collectietaken in het kader van de EGW en anderzijds de taken in het kader van de BIS.

In het najaar van 2018 is er naar aanleiding van een motie in de Eerste Kamer een werkgroep ingesteld bestaande uit een vertegenwoordiging van OCW en de Museumvereniging over een nieuwe verdeling. Deze werkgroep heeft gekeken wat in de ogen van de musea (binnen het huidige budget) de reële kosten zijn die zij voor de behoud- en beheertaken maken.

Op grond van de conclusies van de werkgroep is de verdeling van de kosten voor behoud en beheer enerzijds en voor de publiekstaken anderzijds flink verschoven. Terwijl het totale budget voor de publiekstaken op dit moment 37 procent van het totale bedrag beslaat, zou het op grond van de berekeningen van de werkgroep nog 20 procent van het budget voor musea bestrijken. De kosten voor beheer en behoud van de collectie zouden navenant stijgen van 18 procent naar 35 procent. 1 Dit betekent dat het bedrag dat vanuit de basisinfrastructuur toebedeeld wordt aan musea slinkt van 69,9 miljoen euro naar 37,4 miljoen euro.

De mate waarin de middelen van de BIS naar de EGW verschuiven verschilt van museum tot museum. Er zijn musea waarbij er een substantiële (bij sommige musea zelfs complete!) overheveling van de kosten naar de EGW plaatsvindt, daarentegen blijft met name bij kleinere musea een groot percentage van de kosten gereserveerd voor presentatietaken.

De raad vindt het van eminent belang dat musea in staat worden gesteld om hun behoud- en beheertaken optimaal uit te voeren en dat de overheid, die eigenaar is, zijn financiële verantwoordelijkheid neemt. Daarom is de raad verheugd dat deze taken tegenwoordig langjarig zijn ondergebracht onder EGW. Maar de raad is van mening dat de verschuiving van de middelen in het kader van de EGW en de BIS dwingt tot een nieuwe visie op de financiering van musea. Want als de nieuwe verdeling van de werkgroep wordt doorgevoerd, zal dat leiden tot ongewenste neveneffecten: een gebrek aan inhoudelijk toezicht op het functioneren van een aantal musea, en daarmee een ongelijkwaardige positie van sommige musea ten opzichte van andere musea. Immers: een aantal musea zal niet langer voor publiekstaken een aparte aanvraag hoeven indienen. Daarmee is er geen gelijk speelveld meer voor de rijksgesubsidieerde musea.

Daarom stelt de raad voor om:

  • De publiekstaken onder te brengen bij de EGW.
  • De raad een wettelijke taak te geven op het gebied van toezicht en kwaliteitszorg ten behoeve van de musea met een rijkscollectie.
  • Een apart budget voor innovatieve plannen te creëren op het gebied van publieks- en educatieve activiteiten.

Gezien de nieuwe verdeling van budgetten tussen behoud- en beheertaken enerzijds en publiekstaken anderzijds, vindt de raad het het beste wanneer alle taken onder hetzelfde regime vallen, namelijk in het kader van de Erfgoedwet. In dat geval kunnen alle taken vanuit een integrale beleidsvisie binnen de EGW worden benaderd en uitgewerkt, en wordt voorkomen dat er een ongelijk speelveld wordt gecreëerd voor EGW-musea, waarbij sommige musea wel, en andere niet apart hoeven aan te vragen voor presentatietaken.

De samenvoeging van collectie- en publiekstaken is echter alleen gewenst indien de kwaliteit van het functioneren van deze taken vanuit een integrale blik wordt gemonitord, iets waarvoor musea zelf ook pleiten. Beide taken van een museum hebben een sterke inhoudelijke én maatschappelijke component. Toezicht van de collectietaken is op dit moment alleen een taak van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (voorheen: Erfgoedinspectie), maar die houdt zich niet intensief bezig met de inhoudelijke en maatschappelijke aspecten van collectiebeleid. Deze dienst houdt toezicht op het adequaat uitvoeren van taken op het gebied van onder andere toegankelijkheid, behoud, collectieregistratie en veiligheidszorg. Maar andere aspecten van het collectiebeleid, zoals keuzes omtrent verwerving, restauratie en afstoting van de collectie, zijn sterk afhankelijk van de inhoudelijke en maatschappelijke visie die een museum heeft.

Zulke beleidskeuzes zijn ook nauw verweven met het beleid op het gebied van presentatie en educatie. Keuzes omtrent aankoop, restauratie en afstoting van stukken hangen immers nauw samen met de visie die een museum heeft op de actualiteit en relevantie van de collectie. Wanneer de publiekstaken van een museum onderdeel uitmaken van de EGW, dan kunnen deze collectie- én publiekstaken vanuit een integrale visie worden gemonitord en beoordeeld.

Als mogelijk kwaliteitszorginstrument denkt de raad aan een model van visitatie, waarbij de raad periodiek het functioneren van de musea doorlicht. Zo’n visitatie zou een keer per vier jaar in samenwerking met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed kunnen plaatsvinden. De raad kan in een visitatierapport aan de minister verslag doen van zijn indrukken over het functioneren van de musea op het gebied van de inhoudelijke en maatschappelijke aspecten van de collectie- en publiekstaken. Op grond van een negatief rapport over een museum kan de minister besluiten maatregelen te nemen.

De raad stelt voor dat, los van de vaste budgetten voor collectie en presentatie, een apart bedrag wordt gereserveerd (bijvoorbeeld 10 procent van het totale bedrag voor presentatiekosten) voor innovatieve presentatie-en educatieplannen. Musea met een rijkscollectie zouden hiervoor één keer per vier jaar een apart plan kunnen indienen dat door de raad wordt beoordeeld. Zodoende kunnen musea op grond van een aanvullend plan extra rijksfinanciering verwerven voor een programma dat van toegevoegde waarde is voor het hele museale bestel. Met name de kleinere musea kunnen op basis hiervan een substantiële financiële impuls krijgen, omdat zij over het algemeen relatief veel kosten voor presentatie en educatie maken. Beoordeling van deze plannen kan plaatsvinden tijdens de BIS-subsidie-adviesronde.

Wanneer besloten wordt om ook de publiekstaken op te nemen in de EGW, dan zijn er een paar zaken die extra aandacht behoeven.

Ten eerste kan de minister dan voortaan minder gemakkelijk (op voorspraak van de raad) besluiten om de publiekstaken van musea met een rijkscollectie niet langer financieel te ondersteunen. Deze taken zijn dan immers in de wet vastgelegd en gekoppeld aan het feit dat het museum een rijkscollectie beheert. Daarom vereist de beoordelingsronde die voorafgaat aan toetreding van musea tot de erfgoedwet extra zorgvuldigheid.

Ten tweede verdienen Eye en Het Nieuwe Instituut, waarvan de collectietaken ook onder de EGW vallen, een aparte behandeling. Die instellingen verrichten behalve taken op het gebied van presentatie van de collectie ook taken als ondersteunende instelling van de filmsector respectievelijk de ontwerpsector. Van deze twee instellingen zullen dus, naast de publiekstaken die rechtstreeks verband houden met de collectie, nog apart ondersteuningstaken onderscheiden moeten worden die in het kader van de BIS worden gesubsidieerd.

Rijksfinanciering van gemeentelijke en provinciale musea

De raad heeft in het sectoradvies In wankel evenwicht bepleit dat ook niet-EGW-musea de mogelijkheid krijgen om rijkssubsidie te verwerven. Er zijn immers veel musea die geen rijkscollectie beheren, omdat hun collectie eigendom is van een gemeente of provincie, maar die wel van (inter)nationaal belang zijn. Bijvoorbeeld vanwege hun unieke collectie, omdat ze excellente tentoonstellingen organiseren die publiek uit binnen- en buitenland trekken en omdat ze een belangrijke educatieve en maatschappelijke rol spelen binnen hun eigen regio. In de ogen van de raad zouden zulke gemeentelijke en provinciale musea rijkssubsidie moeten kunnen ontvangen: niet om bij te springen in de exploitatie of beheer en behoud van de collecties, maar voor een aanvullende financiering van de publiekstaken die het (inter)nationale karakter van zulke musea bestendigt en een extra impuls geeft. Te denken valt aan activiteiten op het gebied van tentoonstellingen, educatie, het bereiken van nieuw publiek en maatschappelijke activiteiten.

Daarnaast vindt de raad het belangrijk dat met name de musea die zich concentreren op moderne en hedendaagse kunst en crossovers in de beeldende kunst hiervoor in aanmerking komen. Er zijn immers slechts weinig EGW-musea die zich op dat deel van de beeldende kunst richten. Met het oog op de verbreding van de canon die het rijk voorstaat, vindt de raad het belangrijk dat het rijk hier ook zijn verantwoordelijkheid neemt.

De raad is van mening dat verspreid over het hele land musea gevestigd moeten zijn die door middel van extra rijksfinanciering hun landelijke rol optimaal kunnen spelen. De raad pleit er daarom voor in iedere stedelijke cultuurregio maximaal 3 musea te ondersteunen met een bedrag van 0,25 miljoen euro per museum – met een maximum van 15 musea. Hiermee wordt ook een betere spreiding bereikt van de direct met deze musea verbonden educatieve taken. Musea kunnen hiervoor – op voorspraak van de stedelijke cultuurregio – een vierjarig plan indienen dat de raad in het kader van de BIS-subsidieronde ter beoordeling wordt voorgelegd.

De raad ziet daarnaast de nood bij kleine en (in mindere mate) middelgrote musea. 2 Deze instellingen kunnen bijdragen voor meerjarige programma’s aanvragen bij het Mondriaan Fonds, maar het budget voor deze regeling schiet op dit moment tekort om alle kwalitatief hoogstaande plannen te honoreren. Daarom pleit de raad ervoor dat het Mondriaan Fonds een bedrag van 2 miljoen kan toevoegen aan het budget van een of meer regelingen die vooral ten goede komen aan kleine en middelgrote musea.

Wetenschapsmusea en science centra

Wetenschapsmusea en science centra hebben een belangrijke betekenis voor de samenleving. In de eerste plaats zijn het instellingen die een voorname rol spelen in de overdracht van wetenschap naar een breed publiek. Ze kunnen op een laagdrempelige manier de processen en resultaten van wetenschappelijk onderzoek tonen. Zo breed als het object van de wetenschap is, zo breed zijn ook domeinen waarin deze instellingen opereren: variërend van biodiversiteit en ruimtevaart tot medische wetenschappen.

In die rol kunnen ze de verbondenheid tussen wetenschap en cultuur aanschouwelijk maken. Beide disciplines hebben ook veel raakvlakken. Tot aan de negentiende eeuw was er geen strikte scheiding tussen deze twee domeinen. In instellingen als Teylers Museum en Felix Meritis werden kunst en wetenschap naast elkaar bedreven. Het is ook zichtbaar in de KNAW, van oorsprong het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, waar sinds 2014 opnieuw een Akademie van Kunsten aan verbonden is.

De wetenschapsmusea hebben in de tweede plaats een belangrijke taak in het beheren, behouden en presenteren van wetenschappelijk erfgoed. Hun collecties tonen de rijkdom en de ontwikkeling van de wetenschap. Wetenschapsmusea kunnen door middel van nieuwe aankopen ook de huidige wetenschappelijke ontwikkelingen voor het nageslacht tastbaar maken. Denk bijvoorbeeld aan de eerste hamburger van kweekvlees, die door Rijksmuseum Boerhaave is aangekocht.

De publieke functie van wetenschapsmusea en science centra mag, ten derde, niet over het hoofd worden gezien. Het zijn openbare instellingen die dankzij de presentaties en activiteiten een laagdrempelige en vaak interactieve mogelijkheid bieden om meer te leren over wetenschap en techniek. Wetenschap komt zo letterlijk binnen handbereik. Zodoende hebben ze ook een belangrijke educatieve functie. Voor kinderen, die deze instellingen in schoolverband en gezinsverband bezoeken en zodoende op een laagdrempelige manier kennismaken met de genoegens van een museale instelling, maar ook volwassenen kunnen in wetenschapsmusea en science centra veel leren over natuur, wetenschap en techniek.

Uit het bovenstaande blijkt dat de wetenschapsmusea en science centra een betekenis hebben die zich op het grensvlak van kunst, wetenschap en onderwijs bevindt. Voor zover het de instellingen betreft die het behoud en beheer van een collectie als kerntaak hebben (de wetenschapsmusea), is de culturele betekenis zonneklaar: zij hebben een taak op het gebied van cultureel erfgoed in de zin zoals de raad die heeft gedefinieerd: ‘uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, die in de loop van de tijd tot stand zijn gebracht door de mens of zijn ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving.’ 3 Ook de definitie van de ICOM (international council of museums) sluit hierbij aan. Zulke museale instellingen kunnen een beroep doen op bijdragen van het Mondriaan Fonds.

Voor de andere instellingen (science centra zonder collectie) is de culturele betekenis discutabeler. Ondanks de raakvlakken is het wetenschappelijke domein wezenlijk anders dan het culturele domein: de intrinsieke waarden van cultuur vallen niet één-op-één samen met de waarden van de wetenschap, waarin het systematisch vergaren van verifieerbare kennis een wezenlijke notie is. Nu zijn er weliswaar initiatieven gaande om het begrip museum te herijken, maar de raad vindt het te vroeg om daarop vooruit te lopen en nu al de deur open te zetten voor science centra die beheer en behoud van een collectie niet als kerntaak hebben. 4 We zien op dit moment dan ook geen reden om strikt vanuit de cultuurbegroting een mogelijkheid te creëren om het ontwikkelen van publieke presentaties en andere activiteiten op het gebied van wetenschap en techniek te financieren. Maar we onderkennen wel dat deze instellingen op het snijvlak van onderwijs, cultuur en wetenschap opereren. Daarom pleit de raad ervoor dat de minister die voor elk van deze drie sectoren verantwoordelijk is, zoekt naar een passende financiële ondersteuning voor wetenschapscommunicatieve programma’s van hoog kwalitatief niveau. Daarnaast bieden andere ministeries, zoals het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, thematische aanknopingspunten en maakt men al gebruik van ondersteuning vanuit deze ministeries.

Collectievorming, -registratie en -digitalisering binnen de rijkscollectie

Het beheer en behoud van collecties die eigendom zijn van het Rijk, of waar het Rijk verantwoordelijkheid voor neemt, is sinds 2016 gewaarborgd in de Erfgoedwet. De raad constateert dat deze collectie in het oog springende lacunes bevat. Vanwege de ontstaansgeschiedenis ervan bevat zij weinig moderne en hedendaagse (toegepaste) kunst, naast het RCE heeft slechts een enkel Erfgoedwet-museum veel van dergelijke kunstwerken in zijn kerncollectie.

De raad vindt het belangrijk dat de beweging van vernieuwing en verbreding ook zijn weerslag krijgt in het rijkscollectiebeleid. Daarbij zou het Rijk vooral aandacht moeten hebben voor werken en collecties die buiten het blikveld van de gemeentelijke en provinciale collecties vallen. Het aankoopbeleid van de EGW-musea en de RCE, die de beheerders van de rijkscollectie zijn, zouden hier extra op moeten inzetten. Daartoe moeten het Nationaal Aankoopfonds en het aankoopfonds van het Mondriaan Fonds structureel worden aangevuld zodat musea daadwerkelijk meer in staat worden gesteld om aankopen te doen. De raad beschouwt dit als een belangrijke investering in een toekomstig cultuurbeleid.

De minister heeft voor 2019 en 2020 extra middelen beschikbaar gesteld voor de digitale toegankelijkheid van erfgoed, archieven en collecties, onder meer via een regeling bij het Mondriaan Fonds, het FCP en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. De raad juicht die investeringen toe, maar constateert dat er op vele plekken in de cultuursector nog een grote achterstand is op het gebied van registratie en digitalisering, zoals bijvoorbeeld in archieven van het Nederlands Fotomuseum. De noodzakelijke extra middelen daarvoor becijferd en de huidige beschikbare budgetten zijn ontoereikend. De raad pleit ervoor dat het Rijk een substantieel bedrag reserveert om zulke achterstanden weg te werken, maar de raad is wel van mening dat digitalisering hierbij innovatief ingezet moet worden.

Digitalisering creëert immers verbazingwekkend potentieel om publiek en onderzoekers op zeer verschillende manieren te betrekken bij kunst en erfgoed. Er zijn private initiatieven die hieraan een impuls geven zoals Google dat beeldende kunst digitaal wil ontsluiten. We zien echter ook dat de museale en curatoriale praktijk geen gelijke tred hebben gehouden met de dynamiek in de digitale beeldcultuur. Het is dringend noodzakelijk om deze kloof te overbruggen en hedendaagse curatoriale praktijken en systemen te ontwikkelen die verder gaan dan het traditionele, intern gerichte collectiebeheer. Dit vraagt om een specifieke impuls op het gebied van digital curation. Dat zou tot uiting moeten komen in de nieuwe investeringsprogramma’s op het gebied van digitalisering.

Beheer, behoud en presentatie van erfgoed in de ontwerpdisciplines

De raad maakt zich zorgen over het beheer en behoud van de bronarchieven van de ontwerpsector. Zij vormen het geheugen van de sector en daar moet zorgvuldig mee om worden gesprongen. Op dit moment is er geen beleid dat gericht is op het waarborgen van de (bron)archieven van ontwerpers. In het verleden zijn er slechts enige ad hoc initiatieven op dit terrein geweest.

De raad hecht er veel belang aan dat zulke archieven van bekende Nederlandse ontwerpers voor de toekomstige generaties worden behouden en ontsloten. De raad juicht het dan ook toe dat de minister recentelijk Het Nieuwe Instituut opdracht heeft gegeven om een verkenning uit te voeren naar dergelijke archieven die van groot belang zijn en bedreigd worden. De resultaten van dit onderzoek kunnen een basis vormen voor beleid gericht op behoud en beheer van belangrijke ontwerparchieven.

De raad vindt dat het Rijk hier verantwoordelijkheid moet nemen. De ontwerparchieven die grote iconische en kunsthistorische waarde hebben, moeten deel gaan uitmaken van de Collectie Nederland. 5 Voor zover ze nog niet zijn opgenomen in een publieke collectie (zoals bijvoorbeeld een gemeentelijk museum) zou het Rijk er in het kader van de Erfgoedwet verantwoordelijkheid voor moeten nemen. Deze aanbeveling past ook binnen het pleidooi van de raad om de Rijkscollectie te verbreden.

De raad constateert dat er bij veel partijen behoefte is aan een permanente presentatieplek van design. In verschillende steden heeft dit geleid tot initiatieven om zo’n presentatieplek te vestigen. Er zijn ook een aantal museale instellingen die een grote designcollectie (soms ook archieven) beheren en zich daar nadrukkelijk mee profileren. Tot deze initiatieven en instellingen behoren Het Nieuwe Instituut Boijmans van Beuningen, Van Abbemuseum, Stedelijk Museum Amsterdam, Cube Kerkrade, Stedelijk Museum Den Bosch en de Universiteit van Amsterdam (voorheen NAGO), dat als doel heeft archieven van Nederlandse of in Nederland wonende grafisch ontwerpers te verwerven, te ontsluiten en te behouden. Daarnaast zijn er musea die zich volledig toeleggen op specifieke ontwerpdisciplines, zoals het Nationaal Glasmuseum, het TextielMuseum en het Keramiekmuseum Princessehof.

De raad kijkt met belangstelling naar de plannen die op dit vlak in ontwikkeling zijn. Hij kan zich voorstellen dat dit op termijn leidt tot de oprichting van een voorziening die de presentaties van collecties op het gebied van design en andere ontwerpdisciplines koppelt aan productie, onderzoek, debat, reflectie en opdrachtgeverschap.

De raad is van mening dat een dergelijk initiatief het dichtst aansluit bij wat de raad verstaat onder een presentatie-instelling. Zo’n instelling zou in de ogen van de raad de functie vervullen van een voorziening die de ontwikkeling van ontwerpdisciplines binnen de eigen stedelijke cultuurregio een landelijke uitstraling geeft.

Meerstemmig historisch democratisch bewustzijn en voorziening slavernijverleden

Kunst en erfgoed zijn bij uitstek geschikt om jong én volwassen publiek een blik te bieden op onze gedeelde geschiedenis. Ze kunnen verhalen vertellen over de wijze waarop onze samenleving is ingericht, over de herkomst van gedeelde waarden en tradities en over de verschillende zienswijzen die in de Nederlandse maatschappij bestaan. Meerstemmigheid is hierbij een sleutelterm: door collecties vanuit verschillende perspectieven te tonen, verbindingen aan te gaan met andere maatschappelijke organisaties en personen en groepen met een andere (culturele) achtergrond uit te nodigen, verbreedt én verdiept de museumsector zich. De presentatie van kunst en erfgoed moet in onze ogen vanuit die meerstemmige benadering geschieden, zodat het brede spectrum aan tradities, opvattingen en waarden dat in Nederland aanwezig is vertegenwoordigd wordt. Voorop staat dat meerdere perspectieven zichtbaar zijn en niet simpelweg het ene perspectief door het andere wordt vervangen. Het slavernijverleden is zo’n beladen onderwerp. Maar naast het slavernijverleden kent de Nederlandse geschiedenis nog meer zwarte bladzijden, zoals de Holocaust en de politionele acties in Indonesië. Op kleinere schaal, maar evenzeer pijnlijk voor bepaalde gemeenschappen, zijn bijvoorbeeld de opvang van Molukkers in Nederland of de problemen van gastarbeiders in industriële gebieden als Twente, Limburg en Noord-Brabant.

De ontwikkelingen binnen cultuuronderwijs en cultuurparticipatie bieden veel aangrijpingspunten om zulke omstreden onderwerpen op een veelstemmige wijze onder de aandacht te brengen. Curriculum.nu onderscheidt naast het onderwerp ‘kunst en cultuur’ twee andere ontwikkelgebieden die relevant zijn voor de ontwikkeling van het historisch democratisch bewustzijn: ‘burgerschap’ en ‘mens en maatschappij’. De cultuursector kan hierop inspelen met educatieve programma’s voor scholen waarin deze onderwerpen zijn uitgewerkt. Instellingen die vanwege hun profiel sterk verbonden zijn met het historisch democratisch bewustzijn hebben hier vanzelfsprekend een taak. Eerder in dit advies gingen we al in op curriculum.nu en de manieren waarop de educatieve werking van culturele instellingen kan worden versterkt. Ook andere overheden hebben op het gebied van educatie een grote verantwoordelijkheid, die mede op dit vlak manifest moet worden.

De raad ziet bij het versterken van het historisch democratisch bewustzijn een rol weggelegd voor ProDemos, het huis voor democratie en rechtsstaat. Deze instelling is actief in heel Nederland en werkt samen met gemeenten, provincies, rechtbanken en onderwijsinstellingen. Uitbreiding van zijn taken naar de drie bijzondere gemeenten Bonaire, Saba en Sint Eustatius in het Caribische deel van Nederland ligt voor de hand. ProDemos ontvangt subsidie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en een bijdrage van de Tweede Kamer. Nu er sinds 2019 op de cultuurbegroting middelen zijn gereserveerd voor ‘scholenbezoek aan het parlement’ is samenwerking met culturele instellingen en archieven in de ogen van de raad een zinnige aanvulling op het werk van ProDemos. Culturele instellingen en archieven in het hele land, inclusief Caribisch Nederland, kunnen vanuit hun perspectief invulling geven aan het belang van democratie en rechtsstaat.

(Museale) voorziening voor het slavernijverleden

De raad vindt het slavernijverleden een belangrijk maatschappelijk onderwerp van nationaal belang dat een plek verdient in het Nederlandse cultuurbestel.

De raad juicht toe dat de gemeente Amsterdam het initiatief heeft genomen om de eerste stappen te zetten naar een (museale) voorziening over dit onderwerp. De raad constateert wel dat dit initiatief nog in een prille fase verkeert. We zijn van mening dat het Rijk vanwege de nationale betekenis en uitstraling van dit onderwerp actief moet participeren in de oprichting van zo’n (museale) voorziening en haar financieel moet ondersteunen. Daarom pleit de raad ervoor dat het Rijk nauw betrokken is bij de verkenning die de gemeente Amsterdam in de loop van dit jaar gaat uitvoeren naar de wijze waarop het beste invulling gegeven kan worden aan zo’n voorziening.

De raad wil voor die verkenning meegeven dat veel Nederlandse musea collecties hebben die nauw vervlochten zijn met dit onderwerp, zoals het Rijksmuseum, het Museum voor Wereldculturen en de maritieme musea in Nederland. Het ligt voor de hand dat deze instellingen ook actief hun collecties vanuit dit perspectief tonen binnen hun eigen musea, en betrokken worden bij een initiatief dat specifiek gericht is op het slavernijverleden.

Immaterieel erfgoed

De minister heeft enige specifieke vragen gesteld op het gebied van immaterieel erfgoed.

Het immaterieel erfgoed van gemeenschappen heeft erkenning gekregen in het UNESCO-verdrag, dat Nederland heeft geratificeerd. Dit verdrag impliceert dat er op het gebied van immaterieel erfgoed beleid wordt ontwikkeld en er een Inventaris voor het Koninkrijk der Nederlanden wordt opgesteld, waartoe ook het Caribisch gebied behoort. Het proces van erkenning en behoud verloopt bottom-up: de gemeenschappen dragen de verantwoordelijkheid en de overheid faciliteert.

In Nederland geeft het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) sinds 2012 uitvoering aan de implementatie van het verdrag. KIEN heeft een Kennisagenda die bestaat uit vijf onderzoekslijnen met als doel kennis te ontwikkelen ten behoeve van een betere borging van immaterieel erfgoed. Het KIEN heeft inmiddels 242 uitingsvormen van immaterieel erfgoed geïnventariseerd.

Daarnaast zijn er een aantal taken op het gebied van immaterieel erfgoed belegd bij het Fonds Cultuurparticipatie. Dit fonds heeft per 1 april 2019 een regeling opengesteld die gericht is op immaterieel erfgoed en nieuw gebruik van ambachten. Het FCP werkt voor deze regeling samen met de andere fondsen en het KIEN. 6 Omdat deze regeling vooralsnog slechts tot 2021 loopt, pleit de raad ervoor dat het na evaluatie ervan opnieuw een regeling omtrent dit thema ontwerpt voor de periode na 2021.

De raad is van mening dat het KIEN en de regelingen van het FCP de uitvoering van het UNESCO-verdrag op rijksniveau voldoende zeker stellen. Ze zorgen voor een goede facilitering van de bottom-up-benadering binnen het immaterieel erfgoed-beleid, waardoor initiatieven vanuit de gemeenschappen zelf worden ondersteund. Wel blijft de raad aandringen op het betrekken van de zes eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk.

Immaterieel erfgoed betreft veelal regionaal en lokaal erfgoed, de verhalen en tradities die in bepaalde gemeenschappen zijn ontstaan en daar nog steeds door de lokale bevolking worden gekoesterd en doorgegeven. In een aantal van de ingediende profielen voor de stedelijke regio wordt ingezet op erfgoed. 7 Binnen stedelijke cultuurregio’s liggen kansen voor het gebruiken van regionale verhalen en tradities als inspiratiebron voor innovaties op het gebied van kunst en ontwerp.

De genoemde regeling die het FCP nu ontwikkelt, biedt de mogelijkheid om het levend houden, onderzoeken en uitdragen van zulk immaterieel erfgoed te bevorderen. De raad juicht het toe als de gemeenten en provincies ook financiële verantwoordelijkheid nemen voor het onderhoud en het levend houden van immaterieel erfgoed. Zij zouden hiertoe gestimuleerd kunnen worden door in de regeling van het FCP als voorwaarde op te nemen dat gemeenten en/of provincies meebetalen.

Daarnaast kunnen andere overheden zelf initiatieven financieren die in de eigen stad of regio bijdragen aan de borging van het immaterieel erfgoed van gemeenschappen en groepen en kennis erover verspreiden. Voorbeelden van zulke initiatieven zijn Imagine IC in Amsterdam en Verhalenhuis Belvedère in Rotterdam.

Unesco en het ministerie van OCW vragen ook aandacht voor meer stedelijke tradities in de jongerencultuur als vormen van immaterieel erfgoed. De raad vraagt zich af of er specifieke gemeenschappen zijn die zich zulke potentiële vormen van immaterieel erfgoed toe-eigenen en gaan voordragen. Het is immers een noodzakelijke voorwaarde dat een gemeenschap de verantwoordelijkheid neemt om dat erfgoed te beheren.

Het in stand houden van immaterieel erfgoed berust voor het grootste deel op de steun van vrijwilligers die hiervoor toerusting nodig hebben. De raad is van mening dat hieraan in de nieuwe regelingen van het FCP aandacht moet worden besteed. Het fonds kan capacity building en trainingen ondersteunen. Daarnaast kan KIEN de helpende hand bieden om financieel bij te dragen aan het waarborgen van het immaterieel erfgoed binnen een gemeenschap.

De aankomende Omgevingswet bedeelt bij de provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies een grote rol toe aan de participerende burger. Dit biedt kansen om (immaterieel) erfgoed in te zetten bij ruimtelijke opgaven. In ons advies Brede blik op erfgoed stelden we dat dat op dit moment nog maar weinig gebeurt. Er is een zekere gevoeligheid voor de emotionele, associatieve en affectieve kant van (immaterieel) cultureel erfgoed, maar deze ontbreekt soms bij gemeenten en ontwikkelaars. Er bestaan veel mogelijkheden om immaterieel erfgoed daadwerkelijk als inspiratiebron te gebruiken of te verbinden aan ruimtelijke opgaven. Goed opdrachtgeverschap kan daarbij helpen en ook een grotere nadruk op right to challenge die is bepleit in het Regeerakkoord kan de rol van de participerende burger vergroten. 8 Right to challenge is de laatste jaren in opkomst. Inmiddels hebben circa 75 gemeenten hiervoor richtlijnen opgesteld. De meeste gemeenten hebben echter nog geen concrete uitwerking aan hun ambitie gegeven. Voor bewoners blijkt het lastig een alternatief voorstel in te dienen voor de uitvoering van collectieve voorzieningen. Het kabinet wil de gemeenten beter toerusten en dit instrument uitbreiden en opschalen, maar ook verankeren door aanpassing van de Gemeentewet. Een sterkere verankering van right to challenge zal meer mogelijkheden bieden aan burgers en lokale verenigingen om zelf voorstellen in te dienen voor bijvoorbeeld het behoud, gebruik en toegankelijkheid van erfgoed in hun directe omgeving en initiatieven met betrekking tot hun immateriële erfgoed.

Ambachten in de ontwerpsector

De minister vraagt de raad naar de positie van ambacht in de context van de ontwerpsectoren, en of de huidige infrastructuur het ambacht voldoende ondersteunt.

Ambachtelijke kennis en vaardigheden staan in de belangstelling. Ontwerpers en makers, dat zijn in dit geval vakmensen die een specifiek ambacht beheersen, werken in elkaars verlengde. Er zijn ook zelf-producerende ontwerpers en materiaal-experimenterende ontwerpers. De experimenteerdrift wordt aangewakkerd door bijvoorbeeld de introductie van nieuwe technieken en materialen. Dit voedt de behoefte om kennis te delen. Daarnaast is er een maatschappelijke makersbeweging die ondersteund wordt met lokale FabLabs.

Aan diverse vakopleidingen kunnen ambachten worden geleerd. Ook zijn er private opleidingen zoals de Meester Coupeuropleiding.

In de huidige infrastructuur wordt via enkele instellingen veel aandacht geschonken aan eigentijdse toepassingen van ambacht. Om te beginnen zijn er gerenommeerde instellingen als het Textielmuseum in Tilburg en het Europees Keramisch Werkcentrum (EKWC) in Oisterwijk, waar kennis over bepaalde productiegeschiedenissen en materiaalkennis gekoppeld wordt aan eigentijdse opgaven en educatieve projecten. Ook in Het Nieuwe Instituut worden zogenaamde maakevents georganiseerd.

Om ontwerpers, vakmensen en publiek te verbinden is de Crafts Council in het leven geroepen. Dit is een platform met een meerledige missie, gericht op vernieuwing en experiment, onderwijs en educatie en preservatie van oude technieken ten behoeve van erfgoedbeheer. De Crafts Council richt zich op alle materialen en technieken, organiseert events en verzorgt educatief materiaal. De Council onderhoudt internationaal contact met zusterorganisaties.

In de infrastructuur is behoefte aan een verbinding tussen kennis van oude ambachten, ontwikkeling van nieuwe materialen en procedures en de uitvoeringspraktijk van ontwerp. Ambachtelijke kennis is essentieel voor het behoud (en restauratie) van erfgoed en er is een groot publiek voor. Een platform zoals de Crafts Council heeft een verbindende functie in de sector en verdient een structurele subsidie zoals die nu door het Stimuleringsfonds voor Creatieve Industrie wordt verstrekt.

Over de kosten voor huisvesting waren al eerder separaat afspraken gemaakt: die zijn gelijk gebleven en bedragen 45 procent van de totale kosten voor de musea met een rijkscollectie. Deze kosten blijven hier buiten beschouwing.

Onder kleine musea verstaat de raad (in navolging van de Museumvereniging) musea met een omzet tot 400.000 euro per jaar; middelgrote musea zijn musea met een omzet tussen 400.000 en 3,2 miljoen euro.

Agenda Cultuurbeleid.
2017 – 2020 en verder

Raad voor Cultuur, 2015

In wankel evenwicht
Raad voor Cultuur, 2018;
De ICOM heeft onlangs aangekondigd dat zij een nieuwe definitie van het begrip museum wil formuleren.
icom.museum

Hieronder verstaan we alle collecties die vanwege het maatschappelijke belang ervan met publieke middelen in stand worden gehouden.
In wankel evenwicht
Raad voor Cultuur, 2018

Met deze regeling is ook gehoor gegeven aan de motie van Kamerlid Aartsen over volkscultuur en immaterieel erfgoed.

Zie de cultuurprofielen van Twente en Zeeland

Brief Minister van BZK aan Tweede Kamer,
14 december 2018

Een effectieve ondersteuningsstructuur Nieuwe omgang met musea en erfgoed