Een effectieve ondersteuningsstructuur

Het culturele leven kan niet optimaal functioneren zonder dat een aantal ondersteunende taken worden uitgevoerd. Zulke taken leveren indirect een onmisbare bijdrage aan de verwezenlijking van de vier doelstellingen van cultuurbeleid, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat het cultuur-educatieve aanbod scholen bereikt, of dat er kritische reflectie plaatsvindt op artistieke ontwikkelingen in de kunsten. Het geheel van initiatieven en instellingen dat ervoor zorgt dat zulke taken voor de cultuursector worden uitgevoerd, noemen wij de ‘ondersteuningsstructuur’. De minister heeft in 2017 aan adviesbureau Berenschot gevraagd om deze ondersteuningsstructuur in kaart te brengen. 1 Mede op grond hiervan heeft de minister een beleidskader met aandachtspunten geformuleerd en de raad gevraagd hierop te reflecteren.

De minister gaat hierbij uit van een maatwerkgerichte aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met verschillende sectoren. Verschillende functies zijn neergelegd bij een aantal bovensectorale instellingen per beleidsthema (internationalisering, digitalisering enzovoort), bij een aantal sectorale ondersteunende instellingen en bij de zes rijkscultuurfondsen. Al deze instellingen worden door het Rijk ondersteund. Daarnaast nemen ook andere overheden ondersteunende taken voor hun rekening (bijvoorbeeld op het gebied van educatie en participatie), alsmede sectorale initiatieven (zoals de brancheorganisaties) en private instellingen.

De raad ondersteunt die maatwerkgerichte aanpak. Als de ondersteuningsstructuur opnieuw zou worden ingericht, zouden er wellicht andere keuzes worden gemaakt en functies op een andere manier zijn belegd. De huidige structuur is het gevolg van een groot aantal opeenvolgende (soms strijdige) keuzes voor de inrichting van het bestel en aanpassingen op grond van nieuwe beleidsspeerpunten en bezuinigingen.

Maar binnen de huidige structuur is het mogelijk om per sector (podiumkunsten, beeldende kunst enzovoort) én per thema tot een solide invulling van de ondersteunende functies te komen. De raad vindt het wel belangrijk dat er binnen de structuur een heldere afbakening van functies is: enerzijds functies die instellingen ter ondersteuning van de sector vervullen, en anderzijds taken die in het primaire belang van de instelling zelf zijn.

De minister heeft de volgende vijf ondersteunende functies onderscheiden:

  • Beleidsgerichte informatie en onderzoek.
  • Beheer, behoud en ontsluiting van erfgoedcollecties.
  • Debat en reflectie.
  • Collectieve vertegenwoordiging en promotie van de Nederlandse cultuur.
  • Deskundigheidsbevordering.

Deze vijf functies geven volgens de raad inderdaad goed inzicht in de verschillende ondersteunende verantwoordelijkheden binnen de sector. Op dit moment zijn we van mening dat een paar van deze functies niet of onvoldoende structureel belegd zijn. Daarvoor moet het Rijk verantwoordelijkheid nemen. Dit zijn:

  1. Beheer, behoud en ontsluiting van erfgoed in de podiumkunsten en ontwerpsector. 2
  2. Debat en reflectie.
  3. Beleidsgerichte informatie en onderzoek op het gebied van publieksdata.

In dit advies doen we een voorstel voor een solide vervulling van deze functies. De minister stelt dat zij niet kiest voor de oprichting van nieuwe instituties. De raad is echter van mening dat deze functies niet in alle gevallen vanzelfsprekend door bestaande rijksgesubsidieerde instellingen kunnen worden vervuld.

Daarnaast constateren we dat bij een aantal andere functies op specifieke thema’s enige onduidelijkheid bestaat wie hier de regie voert. Met betrekking tot sommige thema’s kunnen functies op een andere manier worden belegd of juist versterkt. We gaan daar in dit advies per thema op in.

Binnen de huidige ondersteuningsstructuur vervullen de zes cultuurfondsen ook een aantal taken, waartoe ze op dit moment geen expliciete opdracht hebben gekregen. De raad ondersteunt de keuze van de minister om de fondsen zulke taken in het vervolg structureel te laten uitvoeren. Hiervoor is het wel van essentieel belang dat er duidelijke afspraken gemaakt worden met sectorale en bovensectorale instellingen over de taakverdeling. Indien nodig moeten de fondsen voor deze ondersteunende taken structureel worden gefinancierd. We bespreken hieronder waar relevant ook de functies die structureel bij de fondsen belegd moeten worden.

Beheer, behoud en ontsluiting van erfgoed en debat en reflectie in de podiumkunsten

Beheer, behoud en ontsluiting

Sinds de opheffing van de twee sectorinstituten voor de podiumkunsten, Theater Instituut Nederland (TIN) en Muziekcentrum Nederland (MCN), is een aantal functies op het gebied van de ondersteuning van de podiumkunsten niet goed belegd. Het betreft in de eerste plaats de zorg voor het podiumkunstenerfgoed. Het behoud, beheer en de ontsluiting van de collecties waarvoor voorheen de genoemde sectorinstituten verantwoordelijkheid droegen, zijn door de stichtingen die eigenaar zijn van de collecties in bruikleen ondergebracht bij Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam en bij diverse andere muziekorganisaties, archieven en bibliotheken. 3 De financiering om deze behoud- en beheertaken te bekostigen was echter tijdelijk, en is al afgelopen (voor het MCN) of zal op termijn aflopen (voor TIN in 2021).

De raad is van mening dat de rijksoverheid een rol heeft in de structurele financiële ondersteuning voor het beheer, behoud en de ontsluiting van de erfgoedcollecties van het voormalige TIN en MCN en de partijen die hun rol hebben opgevolgd. Daarbij benadrukt de raad het belang van blijvende archivering, en van het archiveren van nieuwere genres als urban muziek en dance. Deze collecties boekstaven de geschiedenis van de podiumkunsten in Nederland. Juist omdat de podiumkunsten zulke vluchtige kunstvormen zijn – iedere uitvoering of opvoering is uniek, na de laatste voorstelling of het laatste concert is het eigenlijke kunstwerk verdampt – is het van wezenlijk belang dat het materiaal dat ten grondslag heeft gelegen aan podiumkunstenproducties, zoals bladmuziek, foto’s van optredens, tekstboeken, kostuums, maquettes van decors, beeld- en geluidsopnamen, productiedocumenten en recensies, goed bewaard blijft en in elke nieuwe tijd met nieuwe vragen in het achterhoofd kan worden ontsloten. Daarbij gaat het niet alleen om lukraak bewaren. Archiveren is een vak. Het bewaren, archiveren, beheren en ontsluiten van muzikaal en theatraal erfgoed vergt een eigen expertise. Wat bewaren we? Hoe bewaren we dat? Hoe interpreteren we dat wat we bewaren? Hoe zorgen we dat het nu en in de toekomst voor nieuwe interpretaties vatbaar is? Hoe ontsluiten we ons archief op zo’n manier dat het geen rustplaats wordt voor uitgespeelde stukken, maar een levende bron van inspiratie, kennis en kunde, waar historie, heden en toekomst elkaar kunnen aanraken? De vorming en ontsluiting van archieven biedt nieuwe generaties een handreiking naar het verleden.

De raad adviseert daarom de functie van het beheer en behoud van erfgoed in de podiumkunsten structureel te ondersteunen uit de landelijke cultuurbegroting. De raad ziet een onderscheid in de initiatieven in de scenische podiumkunsten en de concertante podiumkunsten (de muzieksector) en in de wijze waarop het erfgoed in die twee deelsectoren is belegd. Hij adviseert de inrichting van een overkoepelende beheerstichting waarin beheer, behoud en ontsluiting van beide deelsectoren wordt belegd. Binnen die stichting kunnen beide deelsectoren kiezen voor het best passende traject.

Op het gebied van de scenische podiumkunsten kan deze functie het beste belegd worden bij de huidige beheerder, namelijk Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. De raad kan zich voorstellen dat de beheer- en behoudtaken van deze collectie op den duur deel zouden kunnen uitmaken van de Erfgoedwet.

Bij de concertante podiumkunsten is het nog zoeken hoe de verschillende muziekcollecties het beste binnen de overkoepelende beheerstichting beheerd, behouden en ontsloten kunnen worden. De muziekarchieven liggen momenteel verspreid over een groot aantal organisaties. Een kansrijk initiatief voor het verzamelen, beheren en ontsluiten van de muziekarchieven vindt de raad het plan van Muziekweb (audio) en SOM (bladmuziek) om een Muziekarchief Nederland op te richten, waarin de bladmuziek en de audio-opnamen van de grootste collecties van Nederland opgenomen worden. Hierbij worden de volgende collecties betrokken: Stichting Omroep Muziek, Muziekweb, Nederlands Muziek Instituut, Openbare Bibliotheken (via de Koninklijke Bibliotheek), Musidesk, de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam (waaronder het Theater Instituut Nederland, het Nederlands Jazz Archief, Donemus, Gaudeamus en het Toonkunstarchief), het Poparchief en het Instituut voor Beeld en Geluid. Om de beschikbaarheid te vergroten wordt een deel van de bladmuziekcollecties van SOM, Bijzondere Collecties en Musidesk gedigitaliseerd. De initiatiefnemers willen de komende jaren toewerken naar één zoekindex die geactualiseerd blijft worden en waarbij bestaande en nieuwe archieven zich kunnen aansluiten. De raad merkt daarbij op dat er ook muziekgenres zijn waar op dit moment (nog) geen collectievorming heeft plaatsgevonden, zoals de dance en de urban muziek. Dit zijn genres die in het toekomstige collectie- en ontsluitingsbeleid extra aandacht behoeven, omdat de raad de vorming en presentatie van archieven als een belangrijke voorwaarde beschouwt voor bewustwording, identiteitsvorming en erkenning.

De minister stelt als uitgangspunt dat elke organisatie zorgvuldig moet omgaan met de collectie en dat het veld zelf kaders moet opstellen die bepalen wat van belang is voor behoud en beheer. De raad deelt de opvatting dat elke podiumkunstinstelling zorgvuldig moet omgaan met haar eigen archief door materialen en data nauwkeurig bij te houden, te selecteren, te bewaren of af te stoten. De beheerders van de podiumkunstencollecties in de genoemde overkoepelende beheerstichting dienen als opdracht te krijgen om op dit vlak de deskundigheid binnen de instellingen te bevorderen. Daarvoor zouden ook – zoals de minister voorstelt – kaders opgesteld kunnen worden zoals de musea die hanteren. 4 Op het vlak van digitalisering van de archieven, collecties en de aanwas hiervan met nieuwe materialen moet de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed leidend zijn, die de zichtbaarheid, bruikbaarheid en houdbaarheid van digitaal erfgoed bevordert.

Voor de aanwas en selectie van de collectie van scenische podiumkunsten waar het Rijk direct verantwoordelijkheid voor neemt, speelt de beheerder van de collecties een coördinerende rol. Hij dient een goede keuze te maken uit de honderden podiumkunstenproducties die jaarlijks tot stand komen, en te bepalen welke materialen voor het nageslacht bewaard moeten blijven. Hiervoor hanteert Bijzondere Collecties al een goede methode: ieder seizoen wordt de zogenaamde Theater Collectie Selectie bepaald, die bestaat uit honderd producties op het gebied van de scenische podiumkunsten die representatief zijn voor het aanbod van dat jaar. Hiervan worden relevante materialen zoals scènefoto’s, programmaboekje en videoregistratie in de collectie opgenomen.

De producerende instellingen dienen daartoe ruimhartig medewerking te verlenen aan de collectievorming van Bijzondere Collecties. De raad stelt voor dat in de subsidievoorwaarden van rijksgesubsidieerde en fondsgesubsidieerde instellingen wordt opgenomen dat zij hun materialen ter beschikking stellen ten behoeve van de collectievorming. Zodoende kunnen de materialen voor de producties van de jaarlijkse Theater Collectie Selectie zo compleet mogelijk door Bijzondere Collecties worden gearchiveerd.

De raad pleit ervoor dat in de sector eveneens bewustwording plaatsvindt over aanwas, selectie en afstoting van de concertante collectie waar het Rijk verantwoordelijkheid voor neemt. Dit dient een belangrijk aandachtspunt te zijn in de plannen over het beheer en behoud van muziekerfgoed.

De raad ziet voor zich dat op termijn het concertante en scenische erfgoed aan elkaar wordt gekoppeld, waardoor ontsluiting van alle podiumkunsten voor de gebruiker op één plek te vinden is. Deze koppeling kan van grote toegevoegde waarde zijn voor onderzoek of het creëren van nieuw werk.

Debat en reflectie

Op het gebied van de podiumkunsten ziet de raad een kans om mogelijkheden voor debat en reflectie te verbinden aan de ondersteuning van beheer en behoud van het erfgoed, zoals we dat in de vorige paragraaf hebben geschetst.

De raad ziet namelijk potentie in de mogelijkheid om de collecties op het gebied van podiumkunsten toegankelijk te maken binnen de context van debat en reflectie. Over het algemeen worden erfgoedcollecties beheerd door instellingen die ook publiekstaken hebben voor de presentatie van vaste en tijdelijke tentoonstellingen. Dat geldt vanzelfsprekend voor musea, maar bijvoorbeeld ook voor de sectorinstituten Eye (waar de presentatie in de eerste plaats bestaat uit filmvertoningen) en Het Nieuwe Instituut. De beheerders van de podiumkunstencollecties hebben die presentatiemogelijkheden slechts in zeer bescheiden mate. De raad kan zich voorstellen dat vanuit een overkoepelende regiefunctie, in handen van een kleine beheerstichting zoals we in het voorgaande bepleitten, de collecties nieuwe actualiteit kunnen krijgen door ze te verbinden aan activiteiten op het gebied van debat en reflectie, waar daarnaast ook een onderzoekstaak aan verbonden kan worden. Een beheerstichting zou een netwerk kunnen onderhouden waarin relevante partijen op het gebied van beheer, behoud, debat, reflectie en onderzoek met elkaar verbonden worden. Die partijen zijn betrokken bij de ontwikkeling van programma’s waarin verleden, heden en toekomst van de podiumkunsten in samenhang tot stand kunnen komen. Ook producerende instellingen kunnen een grote rol spelen bij de presentatie van het erfgoed en verdienen een plek in het netwerk.

De raad benadrukt dat alle podiumkunsten genoeg aandacht moeten krijgen in zo’n nieuwe constellatie en dat er specifiek oog is voor nieuwere genres en interdisciplinaire ontwikkelingen. Daarvoor is het belangrijk om relevante partijen uit de verschillende disciplines in het netwerk te betrekken.

Een nieuwe ondersteuningsfunctie: publieksdata

De raad adviseert om in de huidige ondersteuningsstructuur de functie ‘beleidsgerichte informatie en onderzoek’ uit te breiden met een nieuwe component, namelijk het verzamelen, analyseren en delen van publieksdata ten behoeve van publieksbereik en marketing. Zulke data kunnen leiden tot meer inzicht in de profielen en voorkeuren, die culturele instellingen kunnen inzetten voor hun marketing. We adviseren de minister op korte termijn een verkenner aan te stellen die onderzoekt hoe een dergelijke landelijke taak ingevuld moet worden, zodat een kwartiermaker snel daarna aan de slag kan. Hiervoor zou al een startbudget gereserveerd moeten worden. De raad hecht sterk aan snelheid, omdat hij in verschillende regio’s en in verschillende sectoren initiatieven ziet ontstaan. Versnippering dreigt, net als vele opnieuw uitgevonden wielen.

Uit de sectoradviezen en de regioprofielen blijkt namelijk dat het belangrijk is voor de cultuursector om het huidige publiek en het potentiële publiek beter in kaart te brengen. Wanneer culturele instellingen beter op de hoogte zijn van het profiel van hun huidige bezoekers en potentiële bezoekers, kunnen zij gerichter marketingacties ondernemen. Omdat het publiek zich niet beperkt tot afzonderlijke cultuurvormen – mensen bezoeken de ene week een cabaretvoorstelling, de andere week een popconcert of een tentoonstelling – kunnen instellingen veel profijt hebben van de kennis van instellingen uit andere sectoren. De raad vindt het daarom belangrijk dat instellingen zulke kennis met elkaar delen om elkaar te versterken. Daarnaast kunnen instellingen die aanpassingen in hun inhoudelijke programma verrichten of bewust (binnen hun eigen inhoudelijke kernwaarde) andere publieksgroepen in huis willen krijgen, gebruik maken van de profielen van dat nieuwe, potentiële publiek.

Ten slotte is het ook waardevol voor onderzoek en statistiek op het gebied van cultureel bereik, voor de legitimering van cultuur en voor het aantrekken van andere geldstromen om goed in beeld te kunnen brengen hoe de publieksgroepen van een instelling of, op een ander niveau, een stad of provincie, zijn samengesteld.

In het Verenigd Koninkrijk is voor deze doelen in 2014 de Audience Agency opgericht, een landelijke bovensectorale organisatie die financieel wordt ondersteund door de Arts Council England. Zij faciliteert culturele instellingen (gesubsidieerd én ongesubsidieerd) om publieksdata te verzamelen, te delen en te benutten. De instellingen verzamelen op grond van de online-kaartverkoop vooraf (vooral bij podia) en met een survey-app bij kaartverkoop ter plekke (vooral bij musea) postcodes en huisnummers van hun publiek, dat vervolgens door een publiekssegmentatiesysteem leidt tot inzicht in de profielen van dit publiek. Instellingen krijgen gratis inzicht in ruwe gegevens, en kunnen betalen voor meer specifieke data.

Dit systeem heeft in Nederland inmiddels navolging gekregen: Rotterdam Festivals biedt Rotterdamse instellingen een dergelijke dienst aan en gebruikt ook een publiekssegmentatiesysteem waar de gemeentelijke gesubsidieerde instellingen verplicht bij zijn aangesloten.

Een voorziening voor het verzamelen, analyseren en delen van publieksdata komt direct ten goede aan het publieksbereik binnen stedelijke cultuurregio’s, omdat publieksvraagstukken met name op lokaal niveau kunnen worden opgelost. 5 Uit de regioprofielen blijkt ook dat in het land veel behoefte is aan publieksdata. Een aantal stedelijke cultuurregio’s hebben expliciet de wens en ambitie uitgesproken om te investeren in publieksonderzoek. De voorziening kan vanuit een landelijk datasysteem vooral een versterking betekenen op het niveau van stedelijke cultuurregio’s.

Een verkenner kan de mogelijkheden onderzoeken hoe een landelijke functie voor het verzamelen, analyseren en delen van publieksdata het beste invulling kan krijgen. De raad ziet dat een dergelijke voorziening raakvlakken heeft met een aantal bestaande bovensectorale instellingen: op het gebied van de kennisinfrastructuur, op het gebied van digitalisering en op het gebied van professionalisering. Toch vindt de raad het niet wenselijk om een dergelijke voorziening op voorhand bij een van de bestaande bovensectorale ondersteunende instellingen onder te brengen. Het betreft hier de uitvoering van een functie die zeer specifieke expertise vereist ten behoeve van een doel dat allerminst samenvalt met die van de huidige instellingen.

Het is voor een dergelijke verkenning belangrijk om te leren van de ervaringen met de Audience Agency en Rotterdam Festivals. En ook moet worden nagegaan in hoeverre zo’n voorziening gebruik kan maken van sectorale initiatieven op het gebied van publieksonderzoek, zoals het DIP (Digitale Infrastructuur Podiumkunsten), Maccsbox (bioscoopbranche), We Are Public en de Podiumkaart. Daarbij moet die verkenner vanzelfsprekend onderzoeken hoe zo’n voorziening de privacy van publiek kan waarborgen, en hoe kan woorden voorkomen dat het delen van data wordt gefrustreerd door de concurrentiepositie van deelnemende instellingen.

Digitalisering

Digitalisering is een algemeen maatschappelijk thema dat op vrijwel alle vlakken aan de orde is. In de cultuursector is dat niet anders. Aspecten van de culturele productie zijn in disciplines in meer of mindere mate gedigitaliseerd; in administratieve processen en zaken als marketing en communicatie speelt digitalisering een grote rol en ook voor de archivering is digitalisering cruciaal. Digitaal Erfgoed Nederland (DEN) is het kennisinstituut in de BIS dat instellingen ondersteunt bij digitaliseringsopgaven. Van de genoemde functies binnen de ondersteuningsstructuur richt de instelling zich vooral op deskundigheidsbevordering ten behoeve van beheer, behoud en ontsluiting en in het verlengde hiervan informatievoorziening en onderzoek. De functie van DEN is verbonden met de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. De instelling speelt ook op Europees niveau een rol en houdt de consequenties van Europese regelgeving in het oog. De raad vindt het belangrijk dat de culturele sector hier vertegenwoordigd wordt door een bovensectorale instelling met het profiel van DEN.

Op advies van de raad heeft DEN de opdracht gekregen om de kennis op het gebied van digitalisering in de erfgoedsector ook beschikbaar te maken voor cultuur-producerende instellingen en om kennisuitwisseling tot stand te brengen tussen de erfgoedsector en cultuurproducerende instellingen. De laatstgenoemde instellingen produceren het erfgoed van de toekomst, maar in dit deel van de sector is tot nu toe weinig aandacht en geen budget voor het behoud, beheer en de ontsluiting. Er is dan ook een achterstand bij de digitale archivering en de ontsluiting van bronnenmateriaal in dat deel van de culturele sector, wat leidt tot het aanleggen van noodverbanden, zoals dat de afgelopen jaren het geval is bij de vormgevingsarchieven of de podiumkunstenarchieven.

DEN heeft de functie-uitbreiding gekregen, zonder dat hiervoor extra geld is toegekend. De raad vindt het echter onwenselijk wanneer het uitvoeren van de nieuwe taken ten koste zou gaan van rol die DEN vervult in de erfgoedsector. DEN mag zich in de ogen van de raad niet vervreemden van de erfgoedsector. De instelling heeft in dit deel van de sector immers goede relaties opgebouwd en staat hier bekend vanwege de up to date technologische kennis. Daarom adviseert de raad extra structurele financiële middelen vrij te maken voor de uitbreiding van het personeelsbestand met dergelijke expertise, zodat DEN haar functie in de volle breedte kan vervullen.

Daarbij is het van groot belang dat het bewustzijn op het gebied van culturele archieven wordt vergroot en er toolkits of richtlijnen voor worden ontwikkeld. Dit vraagt om een bovensectorale instelling die in staat is om een vruchtbare kruisbestuiving te laten ontstaan tussen erfgoed- en cultuur-producerende instellingen en die intensief samenwerkt met partijen die betrokken zijn bij beheer, behoud en ontsluiting van het erfgoed in alle sectoren. De soms beperkte toegankelijkheid van digitale collecties vanwege rechtenkwesties is in dit kader ook een probleem dat opgelost zou moeten worden.

Kennisinfrastructuur

De Boekmanstichting vervult binnen de Basisinfrastructuur de functie van kenniscentrum op het gebied van cultuurbeleid. Binnen de vijf genoemde ondersteunende functies is haar kerntaak beleidsgerichte informatievoorziening en onderzoek, en in het verlengde hiervan liggen functies als debat en reflectie. Een van haar taken is het verzamelen en ontsluiten van informatie over nationaal en internationaal cultuurbeleid, onder andere een ‘grijze collectie’ van publicaties zonder ISBN. Sinds 2013 publiceert de Boekmanstichting één keer per twee jaar de Cultuurindex, waarin statistieken over de commerciële en non-profit cultuursector worden verzameld. Boekmanstichting is voor de productie hiervan afhankelijk van verschillende dataverzamelaars. Belangrijke partners voor wat betreft de dataverzamelingen zijn het CBS, SCP, brancheorganisaties en gemeentelijke diensten. De cultuurfondsen verzamelen ook gegevens en laten onderzoek uitvoeren. Het ministerie van OCW is eveneens een bron. Het ministerie verzorgde tot 2018 jaarlijks ‘Cultuur in beeld’, waarin kwantitatieve gegevens van de cultuursector werden gepresenteerd, naast meer kwalitatieve, thematische trends. Mede op basis van het advies van de raad is ervoor gepleit om een onafhankelijke instelling te benaderen voor de productie van de periodieke monitor van de sector. OCW heeft vervolgens het SCP gevraagd om deze opdracht op te pakken, hetgeen in 2018 geresulteerd is in de publicatie ‘Het Culturele Leven’.

Het SCP heeft echter besloten niet langer de cultuursector te monitoren. Daardoor dreigt er een lacune te ontstaan. De raad vindt dit zorgelijk. We constateren dat er grote behoefte is aan het bijeenbrengen en duiden van de kwantitatieve gegevens over het functioneren van de cultuursector. Die komen het beste tot hun recht in een onafhankelijke monitor waarin deze kwantitatieve gegevens worden gepresenteerd: de lange lijnen (trends, waarvoor dus langlopende onderzoeken in stand gehouden moeten worden) en de opvallende actuele ontwikkelingen (die eventueel in de toekomst nader onderzocht of gevolgd kunnen worden). De raad dringt daarnaast ook specifiek aan op het verzamelen, analyseren en delen van publieksdata; daaraan besteedden we reeds aandacht.

Een onafhankelijke monitor kan in de ogen van de raad het beste tot stand gebracht worden door een onafhankelijk kennisinstituut dat de potentie heeft om ook buiten de sector gekend te worden als hét kennisinstituut voor de culturele sector. 6 Een dergelijke ondersteunende kennisinstelling stelt zich onafhankelijk op, neemt een neutrale positie in en opereert in een groot netwerk met andere kennispartners, als universiteiten en hogescholen, overheden, culturele instellingen en dataverzamelaars. Het is van groot belang dat voor langlopend onderzoek langlopende relaties worden onderhouden.

De raad is van mening dat de Boekmanstichting het beste in staat is om uit te groeien tot dat gewenste kennisinstituut voor cultuur. De Boekmanstichting krijgt dan de rol om vanuit een neutrale positie dé initiator en aanjager te zijn van de kennisagenda op het gebied van cultuurbeleid. Hierbij is de instelling het knooppunt van een netwerk waar vele partijen deel van uit maken: ten eerste de verzamelaars van relevante informatie, zoals het ministerie van OCW, de cultuurfondsen, CBS en SCP, de brancheorganisaties en andere relevante instellingen; ten tweede onderzoekers op het gebied van cultuurbeleid die werkzaam zijn op universiteiten en hogescholen.

De Boekmanstichting krijgt als het kennisinstituut voor cultuurbeleid overzicht in de productie van data en speelt de centrale rol in het coördineren van de data-verzameling. Het is haar taak om ervoor te zorgen dat de verschillende leveranciers hun data zo veel mogelijk op elkaar afstemmen, zodat er gewerkt wordt met dezelfde definities en datasets elkaar zo min mogelijk overlappen. Ook kan de instelling vanuit haar regierol overzien welke lacunes in de kennisverzameling er zijn, en hoe die opgevuld kunnen worden.

De Boekmanstichting kan die informatie ontsluiten in een databank via de website en daarnaast periodiek een rapport publiceren, waarin idealiter het beste van De Cultuurindex en het beste van ‘Cultuur in beeld/Het Culturele leven’ met elkaar wordt verenigd. In het verlengde van de gezamenlijke kennisagenda en de rapportages is het belangrijk dat Boekman een platform voor debat en reflectie biedt op het gebied van cultuurbeleid.

De Boekmanstichting kan een dergelijke taak alleen naar behoren uitvoeren, wanneer zij daartoe voldoende geëquipeerd is. Daarom adviseert de raad dat de instelling structureel extra subsidie wordt toegekend – een deel van dit bedrag bestaat uit het budget voor de onderzoeksfunctie die nu is belegd bij het LKCA (zie ook de paragraaf over ondersteuning cultuureducatie en -participatie).

Naast de Boekmanstichting in de functie zoals we die hierboven hebben beschreven, blijven het CBS en de SCP belangrijke bronnen van kennis voor het rijkscultuurbeleid. Het SCP produceert belangrijke publicaties, onder andere op basis van het ‘Vrijetijdsonderzoek’ (VTO), het belangrijkste periodieke onderzoek naar de cultuur- (en sport)participatie onder de bevolking. Daarin wordt het gebruik van cultuur belicht en worden belangrijke trends gesignaleerd en geduid. Het CBS levert kwantitatieve gegevens uit lopend en incidenteel onderzoek: cultuurstatistieken met betrekking tot kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen, overheidsuitgaven aan cultuur, de ‘satellietrekening cultuur en media’ en maatwerk.

Er is geen wettelijke basis voor het verzamelen van data over de culturele sector. Om die reden is de sector afhankelijk van een uittreksel van metingen in andere domeinen, zoals sport, vrijetijdsbesteding, toerisme. Het is voor de monitoring van de sector belangrijk dat er een meer bestendige basis komt voor de dataverzamelingen van de lange termijn. De rol van het SCP en CBS is essentieel. De raad bepleit dan ook dat er langetermijnafspraken gemaakt worden met deze instellingen om de kwaliteit van de dataverzameling te kunnen waarborgen.

Omdat het SCP zoals gezegd heeft besloten om sectoren als Sport en Cultuur niet langer te monitoren, voorziet de raad een overbruggingsprobleem tot 2021. De werkzaamheden met betrekking tot de productie van data en de onderlinge afstemming in de sectoren ten behoeve van de monitor kunnen niet stil komen te vallen om pas in 2021 weer te worden gestart. Daarom stelt de raad voor een tijdelijke voorziening te treffen en de periode tot 2021 op te vatten als een aanloopfase waarin de Boekmanstichting met haar kennispartners, de overheden en de sector werken aan een nieuwe methodiek en presentatie van de monitor.

Cultuureducatie en cultuurparticipatie

Ondersteunende taken op het gebied van cultuureducatie en -participatie zijn belegd bij vele partijen op stedelijk, gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau. Eerder is al geconstateerd dat dit een diffuus veld is, met verschillende typen instellingen en programma’s die door verschillende overheden worden gefinancierd. 7

Op landelijk niveau worden cultuureducatie en -participatie ten eerste gefaciliteerd door het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP), dat programma’s en instellingen op het gebied van educatie en participatie financiert. Ten tweede is er sinds 2013 in de culturele Basisinfrastructuur een plek voor een instelling met als kernactiviteit het verrichten van ondersteunende activiteiten op het terrein van amateurkunst en cultuureducatie met als kerntaken:

  • Professionalisering van de educatiefunctie in de culturele sector.
  • Landelijke informatie- en netwerkfunctie voor zowel amateurkunst als cultuureducatie.
  • Onderzoek en monitoring voor zowel amateurkunst als cultuureducatie.

De functie in de BIS is belegd bij het Landelijke Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA). Dit kennisinstituut is in 2013 ontstaan uit een fusie van Cultuurnetwerk en Kunstfactor. Het vult zijn taken in met beschouwen (kennis verzamelen en onderzoek (laten) doen), verbinden (kennis delen en professionals verbinden) en aanjagen (kennis duiden en nieuwe initiatieven ontplooien). De kennisgebieden zijn cultuureducatie, cultuurbeleid en cultuurparticipatie.

De raad hecht veel waarde aan cultuureducatie en -participatie en is van mening dat een instelling voor het ondersteunen van deze activiteiten thuishoort in de ondersteuningsstructuur van de culturele BIS. Hij ziet voor de ondersteuning twee hoofdactiviteiten die niet noodzakelijkerwijs bij dezelfde instellingen hoeven te worden belegd. Het gaat ten eerste om het ontsluiten, duiden en verder brengen van kennis en expertise, het aanjagen van nieuwe initiatieven en deskundigheidsbevordering. En ten tweede het initiëren van en participeren in onderzoek dat van belang is voor de sector en aanverwante sectoren.

Met betrekking tot de eerste hoofdactiviteit denkt de raad aan een kenniscentrum/kennismakelaar die in het gefragmenteerde veld opereert op het kruispunt van landelijk gespreide instellingen en partijen. De instelling staat in nauw contact met lokale en provinciale partijen. Deze partijen hebben namelijk het beste zicht op de daadwerkelijke initiatieven en programma’s en weten wat de noden en wensen in het veld zijn; sommige lokale en provinciale instellingen verzamelen eveneens kennis. Informatiebehoeften worden gezamenlijk scherp gearticuleerd.

Het landelijk kenniscentrum hoeft niet zozeer alle kennis en expertise in huis te hebben, maar weet genoeg deskundigheid aan zich te binden om zijn taken te verrichten en nieuwe ontwikkelingen te kunnen stimuleren en te agenderen. Het vervult een spilfunctie en ondersteunt het netwerk tussen het landelijk kenniscentrum en provinciale en regionale expertisecentra. Hiervoor staat het in nauw contact met de verschillende partijen. Het landelijk kenniscentrum opereert meer vanuit een helicopterview. Op nationaal niveau wordt de kennis van verschillende partijen bij elkaar gebracht en ontsloten. Het kenniscentrum is nauw verbonden met de organisaties die zich bezighouden met de actualisering van het curriculum van basis- en voortgezet onderwijs. Een dergelijke rol en positie van een landelijk, binnen de BIS gesubsidieerd kenniscentrum sluit aan bij de ontwikkeling om in het nationale cultuurbeleid meer rekening te houden met stedelijke cultuurregio’s.

Daarbij moet ook kritisch worden gekeken naar de rol die het FCP op dit gebied speelt en eventuele overlap tussen beide instellingen. In de huidige situatie is het soms niet duidelijk bij welke organisatie aangeklopt moeten worden voor bepaalde informatie. Het veld heeft behoefte aan duidelijk herkenbare loketten en kenniscentra.

De tweede kernactiviteit voor de ondersteuning van cultuureducatie en -participatie is onderzoek. Bij het LKCA is een structurele taak belegd op het gebied van onderzoek naar cultuureducatie en -participatie. De raad onderkent dat onderzoek bijdraagt aan de kennisbasis van het LKCA. Maar hij ziet ook dat de onderzoeksfunctie in de ondersteuningsstructuur versnipperd is. Deze onderzoeksfunctie – inclusief de bijhorende financiering ervan – zou in de ogen van de raad het beste ondergebracht kunnen worden bij het kenniscentrum voor cultuurbeleid. Die instelling krijgt dan de opdracht een integrale onderzoeksagenda op te stellen waar onderzoek naar cultuureducatie en -participatie onderdeel van uitmaakt.

De raad stelt voor om gedurende de komende subsidieperiode 2021 – 2024 een transitie te maken naar een nieuwe invulling van de BIS-functie ‘kennisinstituut voor cultuureducatie en -participatie’. De eerste helft van de subsidieperiode staat in het teken van onderzoek naar de beste manier waarop deze instelling voor cultuureducatie en -participatie in de toekomst zijn rol binnen een landelijk gespreid netwerk kan spelen, welke maatvoering daarbij landelijk en regionaal past en welke rol FCP hierbinnen speelt. Daarnaast moet worden verkend hoe de onderzoeksfunctie meer gebundeld kan worden belegd bij het kenniscentrum voor cultuurbeleid. In de tweede helft van de subsidieperiode moet de nieuwe ondersteuningsstructuur op het gebied van kennis vorm krijgen. Deze transitie moet volgens de raad plaatsvinden binnen de financiële kaders die voor deze specifieke taken zijn belegd. De financiële middelen voor het onderzoek zouden echter al met ingang van 2021 naar het kenniscentrum voor cultuurbeleid overgeheveld moeten worden. Vanaf 2023 is de herziene taakverdeling en het bijbehorend subsidiebedrag voor de ondersteunende instelling voor cultuureducatie en -participatie dan in totaliteit geëffectueerd.

Internationale activiteiten

Een keer per vier jaar wordt het Internationaal cultuurbeleid (ICB) onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ministers van OCW, BZ en BHOS vastgesteld. Met het ICB wordt een langetermijnstrategie uitgezet waarbinnen de (diplomatieke) relaties met andere landen door middel van kunst en cultuur worden versterkt. Het ICB heeft drie hoofddoelstellingen. De eerste doelstelling moet een sterke cultuursector waarborgen die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking en die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd. De twee andere doelstellingen verbinden cultuur met het buitenlandbeleid van BZ.

Binnen het ICB heeft DutchCulture een beleidsbepalende en -agenderende rol in de uitvoering van het beleid. DutchCulture beheert de programmamiddelen voor discipline-overstijgende activiteiten die vallen binnen de strategieën van het ICB. Daarnaast is de instelling wegwijzer en informant. Behalve de cultuurfondsen zijn ook de ondersteunende instellingen HNI en Eye, het NA, RCE, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, het Prins Claus Fonds, en de ambassades en consulaten betrokken.

Het ICB wordt iedere vier jaar opnieuw vastgesteld, maar loopt niet goed in de pas met de vierjarencyclus die voor het cultuurbestel geldt. De raad pleit er daarom voor dat de datum van publicatie van de komende beleidsbrief van het internationaal cultuurbeleid wordt afgestemd op de volgende BIS-periode. Herijking van het beleid en aanpassing van het instrumentarium kunnen dan tijdig door betrokken partijen in hun plannen worden meegenomen.

Internationaal cultuurbeleid en internationalisering liggen in elkaars verlengde en zijn complementair. De genoemde programmamiddelen zijn 500.000 euro per jaar en zijn onderdeel van het totale budget van circa 20 miljoen euro voor het internationaal cultuurbeleid van BZ. Binnen het internationaal cultuurbeleid is de samenwerking afhankelijk van de aanvragen die de cultuurfondsen krijgen en van aanvragen bij de verschillende ambassades. Per land spelen er verschillende, lokale, vragen. Er vindt ook vraagsturing vanuit BZ plaats. Vanuit BZ zijn thema’s als culturele diplomatie, buitenlandbeleid en mensenrechten van belang. Die combinatie geeft meerwaarde aan het ICB en onderscheidt het van internationalisering.

Sectorale kennis over internationale activiteiten is vooral aanwezig bij de fondsen en sectorinstituten, zij hebben een goed beeld van wat er gepresenteerd en geproduceerd wordt. Met productie- en instellingsregelingen subsidiëren zij activiteiten die kansrijk zijn op een internationaal platform.

Het internationaal cultuurbeleid geeft idealiter extra context en betekenis aan individuele internationale activiteiten. De complexiteit van het internationale culturele werkveld heeft ertoe geleid dat beleid en de beleidsuitvoering op het gebied van internationale activiteiten zijn ondergebracht bij een aantal verschillende partijen. De raad heeft moeten constateren dat dit in de afgelopen periode tot veel wrijving heeft geleid. Maar juist omdat het speelveld zo complex is, blijft afstemming vanuit een heldere rolafbakening noodzakelijk.

De raad is daarom van mening dat de efficiency wordt bevorderd als DutchCulture zich blijft concentreren op zijn beleidsbepalende en -agenderende taken. Deze rol vraagt om sterke positionering binnen DutchCulture, waarbij de hoofdlijnen worden bewaakt en er daarnaast ruimte is voor ieders kennis en expertise. De raad hecht er bovenal aan dat alle betrokken partijen zich met respect voor hun eigen en elkaars rol inzetten voor het overkoepelende doel: het creëren van een aantrekkelijk internationaal klimaat voor onze makers en instellingen. Voor de financiële verantwoording van de programmamiddelen voor discipline-overstijgende activiteiten blijft DutchCulture eindverantwoordelijk.

De raad ziet meerwaarde in het bewerkstelligen van synergie door binnen het ICB aan te sluiten bij bovensectorale thema’s van het nationale beleid, zoals talentontwikkeling en publieksbereik en thema’s op het gebied van censuur of cultuureducatie van kinderen. In thematische vraagstukken kan Nederland een innovatieve bijdrage leveren en excellentie tonen en kan er meer samenwerking op Europees niveau ontstaan.

Daarnaast moet er buiten de afspraken van het internationaal cultuurbeleid ruimte blijven bij de fondsen voor maatwerk en initiatieven uit het veld om internationalisering te stimuleren en te ondersteunen. Bij die instellingen zit immers de meeste kennis over internationalisering per discipline. Buitengaats 3.0 is een hulpmiddel voor makers en instellingen om een beeld te geven van de praktijk van internationalisering.

Internationalisering in stedelijke cultuurregio’s

De raad constateert dat internationalisering en internationale culturele samenwerking voor veel makers en instellingen onderdeel uitmaakt van de dagelijkse praktijk. Ook voor stedelijke cultuurregio’s is het een belangrijk aandachtspunt. In enkele profielen zien we de aandacht voor het belang van internationalisering expliciet genoemd. De raad is wel van mening dat in de regioprofielen de ambities voor internationale profilering nog sterker kunnen worden beschreven om kansen beter te benutten.

De raad ziet dat feestelijke internationale vieringen vaak gunstig bijdragen aan samenwerking in Nederland en aan internationale verbinding. Zo heeft Leeuwarden Culturele Hoofdstad in 2018 een grote impuls gegeven aan de internationalisering van het Friese culturele leven. In hetzelfde jaar stimuleerde het Europees jaar van het Cultureel erfgoed de onderlinge samenwerking in Nederland om zich internationaler te profileren. Het Erfgoedplatform van Kunsten ’92 gevormd door erfgoedorganisaties, stedelijke en provinciale organisaties, DutchCulture en OCW zorgde in Nederland voor de verbinding. De raad ziet dat bundeling van krachten en sturing belangrijk zijn om kleinere en nog onervaren instellingen te stimuleren tot samenwerking. Ook de mogelijke toekenning van de werelderfgoed status aan Nederlandse en grensoverschrijdende erfgoederen – Koloniën van Weldadigheid, Uitbreiding Nieuwe Hollandse Waterlinie en Limes – bieden een belangrijke gelegenheid voor nieuwe samenwerkingsverbanden binnen- en buiten Nederland.

Het is raadzaam dat stedelijke cultuurregio’s bij zulke internationale ambities gebruikmaken van bestaande infrastructuren en samenwerkingsverbanden zoals de EU en Unesco. Bij het Erfgoedjaar speelde een programma met tien prioriteiten waaronder Cultuureducatie. Hiervoor hebben de EU en Unesco een programma ontwikkeld. De Nederlandse Unesco Commissie is onder andere coördinator van het Unesco scholennetwerk met 50 deelnemende scholen in Nederland ten opzichte van 10.000 scholen wereldwijd. Met thema’s als wereldburgerschap en diversiteit van cultuuruitingen kan Nederland het eigen culturele landschap veelzijdiger maken. Het programma Gedeeld Cultureel Erfgoed zet in op kennisuitwisseling en de versterking van het erfgoedveld in zowel Nederland als de partnerlanden en er is het verband van Unesco Creative Cities waarvan Utrecht als city of literature deel uitmaakt. Ook het EU-programma Creative Europe, waar vanaf 2021 opnieuw aanvragen voor gedaan kunnen worden, biedt door thema’s als vergroten van participatie aan cultuur in Europa, grensoverschrijdende samenwerking en bijdrage aan banen en groei via de culturele en creatieve sectoren mogelijkheden aan te sluiten bij landelijk en regionaal cultuurbeleid. De raad constateert wel dat aanvraagprocedures met meerdere nationale en internationale partners veel tijd en energie kosten. Hier is vereenvoudiging van procedures op EU-niveau een aandachtspunt. De Creative Europe Desk van DutchCulture kan sterker inzetten op het uitwisselen van ervaringen binnen Nederland.

Ondernemerschap

De ondersteunende functie op het gebied van ondernemerschap is hoofdzakelijk belegd bij Cultuur + Ondernemen, een instelling die buiten de BIS door het ministerie van OCW wordt gesubsidieerd om diverse taken uit te voeren op dit terrein. De instelling doet vooral aan informatievoorziening en deskundigheidsbevordering op het gebied van financiering, ondernemerschap en governance. Daarnaast wordt C+O vaak ingezet door de overheden om specifieke taken uit te voeren in het kader van sociaal-economisch beleid voor de culturele sector.

De raad heeft in zijn recent verschenen advies Financiering van cultuur het belang van ondersteuning op het gebied van ondernemerschap benadrukt. We hebben dat vooral bezien vanuit de grotere context van professionalisering, waartoe onder andere behoort:

  • Vaardigheden om eigen inkomsten te kunnen vergroten (product-markt-combinaties kennen, terugverdien-potentieel kennen, auteursrechten inzetten).
  • Vaardigheden om een professioneel netwerk op te bouwen en relaties te onderhouden in de financieringssfeer (private fondsen, filantropen).
  • Kennisoverdracht en ontsluiting van informatie over financieringsbronnen, financieringsinstrumenten, etc.
  • Kennisoverdracht en ontsluiting van informatie over besturen (governance), het toepassen van de Fair Practice Code, zorg dragen voor een gezonde bedrijfsvoering.

Ondersteuning op deze thema’s is nodig om de positie van culturele makers te versterken op de arbeidsmarkt, om gezonde bedrijfsvoering te kunnen helpen ontwikkelen en om hulp en kennis te bieden bij de financieringsstrategieën in de sector. Ook kan de deskundigheid versterkt worden om buitenlandse financieringsbronnen aan te boren. Daar loopt de Nederlandse sector bij achter. Aan ondersteunende diensten op het gebied van professionalisering blijkt structureel behoefte te zijn. De raad voorziet niet dat de functie eindig is en stelt dan ook een structurele verankering voor van de ondersteunende functie op het gebied van ‘professionalisering en ondernemerschap’ in de basisinfrastructuur (met inzet van bestaande middelen). Het is daarbij van belang dat de functie wordt omschreven in de bredere context van ‘professionalisering’ waarbij ook actief wordt bijgedragen aan de dataverzameling en monitoring van de ‘professionele gezondheid’ van de sector.

Ondersteunende instellingen in de letterensector

Er zijn op dit moment twee ondersteunende BIS-instellingen in de letterensector die zich richten op leesbevordering, namelijk Stichting Lezen en De Schrijverscentrale. 8 De raad adviseert dat deze rijksgefinancierde infrastructuur rondom leesbevordering, waar ook het Letterenfonds deel van uitmaakt, op een aantal manieren wordt versterkt.

Ten eerste is de raad van mening dat De Schoolschrijver een essentiële functie vervult op het gebied van leesbevordering. De Schoolschrijver is actief op het gebied van lettereneducatie voor kinderen in het primair onderwijs, en richt zich op leerkrachten, ouders, bibliotheken en Pabo’s om kennis te delen.

De Schoolschrijver onderscheidt zich ten opzichte van de andere organisaties op het gebied van leesbevordering. De Schoolschrijver betrekt zowel leerkrachten als ouders bij de programma’s en zorgt zodoende voor structurele verbetering van het leesklimaat van het kind.

De Schoolschrijver verbindt het onderwijs met de letteren, onder andere door educatieve programma’s te ontwikkelen met een centrale rol voor kinderboekenauteurs en die aansluiten bij behoeften van het onderwijs. Daarnaast zet De Schoolschrijver online programma’s en technologische innovatie in om leerlingen te motiveren voor lezen en schrijven.

OCW ondersteunt De Schoolschrijver projectmatig met een innovatiesubsidie van 135.000 euro. De raad is van mening dat de bestaande infrastructuur van leesbevorderingsactiviteiten sterker wordt als De Schoolschrijver structurele subsidie krijgt. Dan kunnen meer kinderen, zowel in het basis- als voortgezet onderwijs, met de diverse programma’s worden bereikt. Om het potentieel bereik van de programma’s en activiteiten volledig te benutten heeft de organisatie structureel meer middelen nodig. De raad adviseert hiervoor structureel 0,5 miljoen euro vrij te maken.​

Ten tweede adviseert de raad De Schrijverscentrale te compenseren voor het bedrag dat deze instelling niet langer van bibliotheekserviceverlener NBD|Biblion ontvangt. Het verlies van deze financiële bijdrage brengt de uitvoering van – succesvolle – kernactiviteiten in gevaar.

Beide aanbevelingen zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat deze organisaties hun kwaliteit kunnen behouden en succesvolle leesbevorderingsactiviteiten kunnen uitbreiden naar het voortgezet onderwijs en het mbo. De infrastructuur én het netwerk van organisaties die zich richten op leesbevordering wordt erdoor verstevigd – dit is van belang gezien de negatieve ontwikkeling van leesplezier en leesmotivatie onder jongeren, die de raad constateerde in zijn recente advies De daad bij het woord over letteren en bibliotheken. Er ontstaat dan ook meer samenhang tussen de activiteiten en taken van de verschillende organisaties die alle vanuit een eigen takenpakket hetzelfde doel nastreven: leesbevordering en het vergroten van de geletterdheid.

De minister vraagt of verdere integratie van taken van het Nederlands Letterenfonds en de drie ondersteunende instellingen noodzakelijk is. De raad acht een dergelijke integratie niet wenselijk. Er is nu sprake van een sterk netwerk van partijen, met eigen taken die over het algemeen goed worden uitgevoerd.

De raad is wel van mening dat er betere afstemming kan plaatsvinden tussen de instellingen die zich bezighouden met leesbevordering. Dit zou kunnen leiden tot een meer geïntegreerde aanpak van het thema leesbevordering. Om dit te bewerkstelligen, pleit de raad ervoor dat het Letterenfonds enerzijds en De Schrijverscentrale en Stichting Lezen anderzijds – idealiter aangevuld met De Schoolschrijver – hun plannen meer in samenhang opstellen.

Daarnaast grijpt de raad terug op de aanbeveling in het sectoradvies De daad bij het woord om een periodiek ‘Leesoverleg’ in te richten. Hierin kunnen beleidsmakers en organisaties in de letteren-, onderwijs- en cultuursector met elkaar afstemmen over het beleid omtrent leesbevordering. De ‘Leescoalitie’ vormt hiervoor een mooie basis, maar die zou uitgebreid moeten worden met vertegenwoordigers van fondsen, het onderwijs, de wetenschap en andere stakeholders zodat het hele letterenveld wordt bestreken, conform het gemeenschappelijke ‘Boekenoverleg’ in Vlaanderen. Een vertegenwoordiger namens het Rijk zou dit overleg moeten voorzitten.

Voor verdere te nemen stappen, onder andere ter versteviging van de infrastructuur op het gebied van de leesbevordering, verwijst de raad naar het advies dat hij samen met de Onderwijsraad over dit onderwerp voorbereidt. Dit advies wordt naar verwachting in mei aan de minister aangeboden.

‘Ondersteuningsstructuur Cultuur’
Berenschot, 2017

Beheer, behoud en ontsluiting in de ontwerpsector bespreken we in het hoofdstuk ‘Nieuwe omgang met musea en erfgoed’.

In het advies over de muzieksector lieten we zien dat de meeste muziekarchieven terechtkwamen bij Bijzondere Collecties, het Haags Gemeentearchief, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, de Openbare Bibliotheek Amsterdam en de Stichting Omroep Muziek.
De balans, de behoefte
Raad voor Cultuur, 2017

Zulke kaders omtrent regulering van collecties in de museumsector zijn ‘Op de museale weegschaal’ en de ‘Leidraad Afstoting Museale Objecten’.

‘Study on Audience development’,
Europese Commissie, 2017

De raad denkt hierbij aan een soortgelijk instituut als het Mulier Instituut, dat als doel heeft bij te dragen aan goed onderbouwd beleid, gericht op de bevordering van sport, sportief bewegen en versterking van de sportsector.

Cultuur in de kanteling
LKCA, 2015

Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten is ook een ondersteunende BIS-instelling in de letterensector, maar die blijft hier buiten beschouwing omdat zij zich niet richt op leesbevordering.

Een effectieve ondersteuningsstructuur Nieuwe omgang met musea en erfgoed