Investeringsagenda

De raad constateert dat het kabinet de waarde van cultuur expliciet benoemt en er ook in investeert. Dit komt tot uitdrukking in 80 miljoen euro die vanaf 2020 structureel extra beschikbaar is voor cultuur. Het nieuwe stelsel dat de raad in dit advies voorstelt, vindt hier zijn uitwerking in een advies over benodigde investeringen. Daarmee doet de raad onder andere een voorstel voor besteding van de nog te beleggen beschikbare middelen in de huidige kabinetsperiode en de daaropvolgende stelselperiode. De vrij beschikbare 28 miljoen euro geeft ruimte voor investeringen in het stelsel. De raad ziet mogelijkheden voor investeringen in de verbreding en vernieuwing van het aanbod, een sterkere verbinding met een divers publiek en een verbeterde samenhang tussen lokaal, regionaal en nationaal beleid. We achten voor een aantal reeds gesubsidieerde instellingen investeringen noodzakelijk om de meest dringende knelpunten weg te nemen. De raad pleit eveneens voor extra investeringen voor de aanpak van de problematiek van de arbeidsmarktagenda en de audiovisuele sector. Het vrij te investeren bedrag voor de periode 2021 – 2024 is niet voldoende om alle knelpunten nu en in de toekomst weg te nemen. Wel is het mogelijk een impuls te geven aan de vitaliteit van het stelsel en de verbinding daarvan met nieuw publiek en met de stedelijke cultuurregio’s.

Investeringsbehoefte

In zijn recente sectoradviezen constateerde de raad dat Nederland nog altijd een bruisend cultureel leven kent. De bezuinigingen van het kabinet-Rutte I galmen nog wel na. Allereerst bij de makers die uit passie en gedrevenheid, vaak tegen slechte betaling, jaar in, jaar uit op de toppen van hun kunnen zijn blijven presteren. Ook op het fundament is ingeteerd, zoals op archiefvorming, datahuishouding, en debat en reflectie. En het publiek verdient een veelkleurig, kwalitatief hoogstaand aanbod, dat nu nog onvoldoende tot stand komt. De raad vindt een duurzame verbetering van de arbeidsmarktpositie van makers essentieel. De raad bepleit investeringen in de Culturele basisinfrastructuur (BIS), in verbreding en vernieuwing, en in versterking van de samenhang tussen nationaal, regionaal en lokaal beleid. Op versterking van de verbinding tussen Rijk en stedelijke cultuurregio’s is mede op initiatief van de raad enorm ingezet. Die inzet moet nu ook financieel een vervolg krijgen om te kunnen verduurzamen. Een vitale cultuursector vraagt om een substantiële investeringsagenda.

In de komende paragrafen schetst de raad welke keuzes hij adviseert voor de cultuurperiode 2021 – 2024. De raad acht het opportuun, met het oog op het brede belang van investeringen in cultuur, ook breed op de rijksbegroting te kijken en de samenhang met de begrotingen van andere overheden te benoemen. Kijkend naar de rijksbegroting ligt het volgens de raad in elk geval voor de hand om een nauwe verbinding te leggen tussen het cultuur- en het erfgoeddeel van de begroting. De knelpunten, uitdagingen en ambities op het cultuurdeel van de begroting zijn groot, de beschikbare extra middelen op de cultuurbegroting beperkt. De benodigde impuls voor het beheer van erfgoed in de cultuursector zou naar de mening van de raad dan ook niet op het cultuurdeel van de begroting mogen drukken. In zijn advies ‘Financiering van cultuur’ heeft de raad aangegeven mogelijkheden te zien om andere financieringsbronnen aan te boren, bijvoorbeeld door de Geefwet voor particulieren beter voor het voetlicht te brengen en door een heffing te introduceren in de audiovisuele sector. Ook kunnen de verhoogde belastinginkomsten die naar verwachting een gevolg zijn van de openstelling van de markt voor online kansspelen deels voor goede doelen als cultuur worden bestemd. 1

De arbeidsmarktagenda

Zoals in dit advies betoogd, acht de raad voor de arbeidsmarktagenda en de versterking van de positie van kunstenaars en creatieven allereerst de juiste mentaliteit cruciaal. Cultuuruitoefening op professioneel niveau is een vak, geen onbetaalde hobby. Fair practice moet het nieuwe normaal worden. Het gaat in de kern om goed werkgever- en opdrachtgeverschap. Dit vergt normbesef, kennis en gezamenlijke inspanningen om te komen tot afspraken over wat fair practice in iedere deelsector behelst.

Daarnaast zijn actieve kennisoverdracht en richtlijnen met betrekking tot honoraria, cao’s en intellectueel eigendom vereist, opdat geen enkele opdrachtgever of werkgever zich kan verschuilen achter ‘ik wist niet precies hoe het zat’. In aanvulling hierop moeten concrete afspraken over honoraria, arbeidsvoorwaarden en omgaan met intellectueel eigendom worden gemaakt. De overheden hebben een voorbeeldfunctie te vervullen en zullen zich hieraan dus moeten conformeren. Voor meerjarig gesubsidieerde instellingen geldt dit eveneens. De raad adviseert om ‘pas toe of leg uit’ van de Fair Practice Code als stevige voorwaarde te verankeren voor subsidietoekenning. Ook bepleit de raad om te verkennen of hieraan de voorwaarde kan worden verbonden dat instellingen die subsidie krijgen zich committeren aan een sociale dialoog waarin de sector gezamenlijk verder werkt aan de arbeidsmarktagenda. De overheid zou deelname aan een dergelijk sociaal arrangement ook aantrekkelijk kunnen maken door incidentele middelen van het Rijk via een scholingsfonds alleen ter beschikking te stellen aan actieve deelnemers aan dit sociaal arrangement. De raad denkt voor een dergelijk scholingsfonds aan een incidenteel bedrag van 15 miljoen euro in 2020.

De keuze te adviseren om fair practice zo stevig te verankeren, is voor de raad geen gemakkelijke. Indien het kabinet geen mogelijkheid ziet de in het regeerakkoord overeengekomen 80 miljoen euro te verhogen is het, ook als instellingen erin slagen om extra inkomsten te generen uit alternatieve financieringsbronnen of slimme prijsdifferentiatie weten te realiseren, onvermijdelijk dat het aanbod hierdoor afneemt. De raad acht het echter noodzakelijk dat de cultuursector fair practice omarmt, omdat er simpelweg geen duurzaam cultuurbestel kan bestaan zonder de kunstenaars en creatieven op een fatsoenlijke manier voor hun inspanning en creatie te waarderen en te belonen.

De raad adviseert om voor de cultuurperiode 2021 – 2024 minimaal 15 miljoen euro extra te reserveren vanuit het Rijk voor gerichte inzet op versterking van de arbeidsvoorwaarden. Daartoe zal zowel bij de BIS als bij de fondsen moeten worden bezien waar ruimte bestaat om binnen de bestaande budgetten normbedragen te verhogen. In dit kader pleit de raad ervoor dat de budgetten voor de zogenaamde b-lijsten bij de fondsen tegen het licht worden gehouden. Dit kan naar de mening van de raad 10 miljoen euro dekking opleveren. Aangevuld met 5 miljoen euro vanuit de nog beschikbare rijksmiddelen kan daarmee een totaalbedrag van circa 15 miljoen euro per jaar worden vrijgemaakt om de arbeidsmarktagenda te ondersteunen. Ook bepleit de raad om kritisch naar de prestatie-eisen in kwantitatieve zin, zoals het aantal speelbeurten, te kijken. Met een dergelijke mix is het naar de mening van de raad mogelijk een eerste stap richting kunstenaars en creatieven te zetten, zeker als die gecombineerd wordt met een stevig proces om te komen tot normbedragen waar die er nog niet zijn. De raad beseft dat daarmee niet alle wensen op het vlak van de arbeidsmarkt in deze periode kunnen worden gehonoreerd. Dat is een proces van lange adem. De raad is er daarbij wel van overtuigd dat omarming van fair practice en inzet op een ambitieuze gezamenlijke vervolgagenda noodzakelijk is om in een volgende kabinetsperiode hierop te kunnen voortbouwen. Op dat moment is er meer zicht op de extra kosten en kan de beslissing over de benodigde dekking politiek worden genomen. De monitoring en ondersteuning van de samenwerking op dit terrein via de Regiegroep Arbeidsmarkt verdient continuering.

Noodzakelijke versterkingen

Vanuit het kabinet is een groot deel van de structureel beschikbare impuls van 80 miljoen euro reeds ingezet voor noodzakelijke versterking van de cultuursector, bijvoorbeeld voor cultuur- en filmeducatie, cultuurparticipatie en bibliotheken. De raad constateert nog een aantal lacunes. Zo is het beheer van cultureel erfgoed in de cultuursector niet op orde. De raad adviseert om voor het erfgoed in de podiumkunsten, voor verweesde ontwerpcollecties en voor het nationale fotoarchief middelen vrij te maken op de erfgoedbegroting. De raad beseft dat dit deels een agenda voor de langere termijn betreft. Voor de meest acute knelpunten adviseert de raad om 1 miljoen euro te reserveren. Tevens adviseert de raad om 1 miljoen euro vrij te maken voor een impuls voor debat en reflectie in de sector. Daarnaast pleit de raad voor kwetsbare kleine musea voor uitbreiding van een bestaande regeling bij het Mondriaan Fonds (met 2 miljoen euro per jaar).

Ook acht de raad het noodzakelijk dat de te krappe bedragen voor een aantal instellingen in de BIS worden verhoogd. De raad schat op basis van de sectoradviezen in dat voor de hoogstnoodzakelijke reparaties een bedrag van 4 miljoen euro per jaar minimaal noodzakelijk is om Opera Zuid en de Nederlandse Reisopera, Het Balletorkest, de jeugdtheatergezelschappen, het Fotomuseum, de filmfestivals en De Schrijvercentrale enig vlees op de botten te verschaffen. Deze versterking is nodig om deze organisaties hun verantwoordelijkheid in de BIS te kunnen laten nemen en de daarbij behorende taken te vervullen.

Verder bepleit de raad dat een klein deel van de beschikbare vrije middelen op het cultuurdeel van de begroting wordt ingezet voor de ondersteunende instellingen, om te waarborgen dat basale data over de sector beter beschikbaar zijn en blijven en om het proces rond digitalisering van het erfgoed in de cultuursector beter te kunnen begeleiden (0,5 miljoen euro). In aanvulling hierop adviseert de raad om de verbinding tussen het onderwijs en de letteren te versterken door structureel 0,5 miljoen euro per jaar te reserveren voor De Schoolschrijver. Dit versterkt de ondersteuningsstructuur op het vlak van de letteren.

Ten slotte vindt de raad een verkenning noodzakelijk naar de manier waarop de verschillende initiatieven om meer publiek te bereiken door koppeling van data en datagebruik landelijk te benutten zijn. De raad heeft hierbij het voorbeeld van de Audience Agency in het Verenigd Koninkrijk voor ogen. De raad constateert dat verschillende spelers in het veld nu afzonderlijk van elkaar al veel investeren in de koppeling van data. Vanuit het Rijk wil de raad een minimumbedrag van 0,5 miljoen euro per jaar reserveren. Dit is niet afdoende om een organisatie als de Audience Agency daadwerkelijk op te tuigen, maar het maakt het wel mogelijk om invulling te geven aan de verkennings- en kwartiermakersfase.

Investering in verbreding en vernieuwing

Verbreding en vernieuwing van aanbod en publiek zijn cruciaal om de doelstellingen van het cultuurbeleid te realiseren. Hiervoor zijn extra investeringen nodig. Deels is dat mogelijk met beperkte extra middelen door nu nog niet in de BIS vertegenwoordigde genres daarin wel een plek te geven (met medeneming van hun bestaande subsidiebedrag uit de cultuurfondsen). Dit geeft uitdrukking aan het feit dat de culturele basis breder is dan de canonieke en doet recht aan de richting publiek noodzakelijke verbreding en vernieuwing. Met betrekking tot de muziek denkt de raad bijvoorbeeld, in lijn met het sectoradvies ‘De balans, de behoefte’, aan niet-symfonische klassieke muziek, hedendaagse/nieuwe muziek, popmuziek, jazz en dance. Ook is extra aandacht voor jeugdpodiumkunsten, zoals jeugddans, geboden. De raad zou voor dergelijke verbreding en vernieuwing 3 miljoen euro per jaar vrij willen maken in de komende cultuurperiode.

Op dit moment worden vanuit de BIS 3 productiehuizen gefinancierd, louter op het terrein van de podiumkunsten. De raad bepleit dat er ruimte komt voor maximaal 15 ontwikkelinstellingen in de BIS, waar talent zich kan ontwikkelen en genres zich kunnen verdiepen. Hierbij moet zonder meer worden gedacht aan de musical en urban arts, film en e-culture/technologie. Ook is een link denkbaar naar regionale, betekenisvolle initiatieven waarin immaterieel erfgoed een rol speelt. Dit gaat naar schatting van de raad om een extra bedrag van 4 miljoen euro per jaar, boven op de bedragen die via fondsen en vanuit de BIS nu al naar dergelijke voorzieningen gaan. De raad ziet hierbij nadrukkelijk ook de link naar de stedelijke cultuurregio’s en het profiel dat zij kiezen. Ontwikkelinstellingen in een bepaald genre zullen naar verwachting van de raad vooral daar ontstaan waar de lokale worteling van het genre al sterk is. Regionale spreiding van de ontwikkelinstellingen is naast hun kwaliteit een belangrijk beoordelingscriterium. De opzet is om gemeenten en provincies vanuit de stedelijke cultuurregio’s mee te laten investeren in deze ontwikkelinstellingen, zodat de samenhang tussen beleid vanuit het Rijk en vanuit regio en provincies ook financieel tot uiting komt. Cofinanciering is een vereiste. De hoogte van de cofinanciering staat voor de raad niet vast en vraagt om maatwerk bij de beoordeling van de initiatieven.

Tevens vindt de raad het belangrijk om de ruimte voor festivals in de BIS uit te breiden, ook met nieuwe disciplines en genres. Festivals trekken een breed publiek en bieden een bijzondere, toegankelijke en gezamenlijk gedeelde cultuurervaring aan grote groepen mensen. Uitgaande van maximaal 15 festivals en hun bestaande financiering via de fondsen zou de raad hiervoor 2 miljoen euro extra per jaar vanuit het Rijk willen reserveren. Cofinanciering vanuit gemeente en/of provincie is ook hierbij een vereiste.

Voor een betere aansluiting tussen vraag en aanbod in de podiumkunsten zou de raad graag zien dat de afnameregeling bij het Fonds Podiumkunsten binnen het bestaande budget verder wordt verhoogd, opdat het gesubsidieerde aanbod het aantal speelbeurten krijgt dat het verdient. Tevens bepleit de raad een incidentele impuls voor een revolverend fonds, waarmee risicovolle cultuurprojecten, die wel terugverdienpotentieel hebben, van de grond kunnen komen. Gedacht wordt aan een minimaal startbedrag van 5 miljoen euro vanuit het Rijk voor 2020. Dit revolverend fonds moet zo worden opgezet dat het zich niet beperkt tot een deelsector en het een cultuurbrede werking krijgt. Ook is van belang dat private partijen als loterijen en filantropen van meet af aan worden betrokken, zodat de financiering van het fonds publiek-privaat gestoeld kan worden. De uiteindelijke omvang kan een hoger peil bereiken via de extra particuliere bijdrage. Een jaarlijkse publieke aanvulling van 1 miljoen euro geeft het fonds de mogelijkheid tot het nemen van risico’s in de soms moeilijk in te schatten markt van succes en falen met culturele producties.

Versterking van samenhang met de regio

Voor de versterking van de samenhang tussen het landelijke en regionale beleid pleit de raad voor een cultuurbreed programmafonds, gericht op nieuwe maatschappelijke verbindingen, dat wordt gematcht vanuit één of meer overheden binnen de stedelijke cultuurregio’s (4 miljoen euro vanuit rijksmiddelen). Daarmee is sprake van een verdubbeling van het bedrag dat nu beschikbaar is voor de proeftuinen die stedelijke cultuurregio’s ontwikkelen. De raad hecht eraan dat bij de nadere uitwerking van dit programmafonds de samenhang wordt bewaakt met de extra middelen die het Fonds Cultuurparticipatie heeft gekregen voor het stimuleren van cultuureducatie en amateurkunst (structureel 7,8 miljoen euro extra per jaar).

Hiernaast acht de raad het van belang om ruimte te maken voor aanvragen die het belang van musea voor hun stedelijke cultuurregio tot uiting brengen. Met een investering vanuit het Rijk van 3,5 miljoen euro per jaar verwacht de raad betekenisvolle steun te geven aan gemeentelijke en provinciale musea die van nationaal belang zijn en niet vanuit de Erfgoedwet worden gefinancierd. Daarnaast wil de raad het mogelijk maken, uitgaande van cofinanciering vanuit gemeente en/of provincie, dat er in plaats van de huidige 6 presentatie-instellingen in de BIS ruimte komt voor maximaal 15 van deze instellingen. Dit onderschrijft het belang van beeldende kunst en ontwerp en vergroot de zichtbaarheid hiervan beter gespreid in het land. De meerkosten hiervan ten opzichte van de huidige situatie bedragen circa 2 miljoen euro per jaar voor het rijk.

Investeringsagenda 2021 – 2024

In de BIS gaat jaarlijks ruim 400 miljoen euro om. Daarvan gaat afgerond 188 miljoen euro naar de podiumkunsten, 68 miljoen euro naar musea, 33 miljoen euro naar beeldende kunst, 62 miljoen euro naar film, 14 miljoen euro naar letteren, 19 miljoen euro naar de creatieve industrie, 21 miljoen euro naar amateurkunst en cultuureducatie en 2 miljoen euro naar bovensectorale instellingen. Musea worden daarnaast ook vanuit de Erfgoedwet gefinancierd. Hier gaat het om een bedrag van 121 miljoen euro.

Van de in deze kabinetsperiode extra beschikbare 80 miljoen euro is structureel 20 miljoen euro per jaar gereserveerd voor investeringen buiten de BIS en circa 60 miljoen euro voor extra investeringen via de BIS. 2 Ongeveer de helft van deze extra middelen voor de BIS is al belegd op thema’s die ook in dit stelseladvies zijn benoemd, zoals vernieuwing en talentontwikkeling. Dit is in belangrijke mate gebeurd via de rijkscultuurfondsen, die ruim 25 miljoen euro extra hebben gekregen. De raad is positief over de versterking van de cultuurfondsen. Onderstaande tabellen vatten de investeringen voor de cultuurperiode 2021 – 2024 samen. Dit betreft dus de bedragen die de raad voorstelt in te zetten naast de regulier beschikbare middelen op de cultuurbegroting én naast de middelen uit de impuls van 80 miljoen euro van dit kabinet die via de OCW-begroting reeds zijn belegd. 3

Incidentele investering 2020

De raad adviseert om vanuit het Rijk in 2020 incidenteel 15 miljoen euro te investeren in een scholingsfonds en 5 miljoen euro voor de opzet van een revolverend fonds.

Incidenteel bedrag 2020
(in miljoenen euro’s)
Scholingsfonds 15
Startbedrag revolverend fonds 5

 

Structurele investeringen 2021 – 2024

Structureel bepleit de raad investeringen voor de cultuurperiode 2021 – 2024 die optellen tot 34 miljoen euro. Onderstaande tabel vat de investeringsvoorstellen samen.

Structureel bedrag per jaar 2021 – 2024 (in miljoenen euro’s)
Arbeidsmarktagenda 5
Versterking arbeidsmarktpositie kunstenaars en creatieven 15
Alternatieve inzet middelen rijkscultuurfondsen (‘b-lijsten’) -/- 10
Noodzakelijke versterkingen 9,5
Beheer en behoud in de podiumkunsten 1
Debat en reflectie, onder andere via de fondsen 1
Impuls voor regeling voor kwetsbare musea bij het Mondriaan Fonds 2
Hoogstnoodzakelijke reparaties te krappe bedragen bestaande BIS-instellingen 4
Impuls databeheer en digitalisering ondersteunende instellingen 0,5
Versterking verbinding onderwijs en letteren via De Schoolschrijver 0,5
Verkenner en kwartiermaker landelijke functie voor verzamelen, analyseren en delen van publieksdata 0,5
Investeringen in verbreding en vernieuwing 10
Verbrede vertegenwoordiging verschillende genres via producerende instellingen in de BIS 3
Verbrede vertegenwoordiging verschillende genres via festivalsin de BIS 2
Verbrede vertegenwoordiging van ontwikkelinstellingen voor talent- en genreontwikkeling in de BIS 4
Revolverend fonds 1
Versterking samenhang met de regio 9,5
Cultureel programmafonds gericht op maatschappelijke verbindingen 4
Versterking van gemeentelijke en provinciale musea via de BIS 3,5
Ruimere vertegenwoordiging van presentatie- instellingen in de BIS 2
Totaal 34

 

Investering in de audiovisuele sector

De audiovisuele sector neemt een bijzondere plaats in binnen het rijksgesubsidieerde cultuurbestel. De ontwikkeling en productie van kwalitatief hoogwaardige films, series, documentaires en animaties, inclusief specifiek op kinderen gerichte producties verdient versterking. Deze zal met een impuls moeten worden verstevigd om te kunnen blijven meespelen op het wereldtoneel en de publieke waarden van Nederlands aanbod te borgen. Ook zijn investeringen nodig voor de verbinding van aanbod met afname. Hiertoe dienen de (inter)nationale promotie, marketing en distributie te worden versterkt en daarmee de zichtbaarheid te worden vergroot. Gezien de ontwikkelingen, de alsmaar groeiende kracht van internationale partijen, heeft de raad in zijn sectoradvies ‘Zicht op zo veel meer’ voor de audiovisuele sector geadviseerd heffingen in te voeren. Dit pleidooi herhaalt hij hier. De verwachting is dat, afhankelijk van het percentage en de staffels, de heffingen een substantieel bedrag van tussen de 20 en 30 miljoen euro kunnen opbrengen. Het geld uit de heffingen is voornamelijk bedoeld voor de Nederlandse audiovisuele sector, zodat zij een kwaliteitsslag kan maken en zodoende kan concurreren, dan wel kan aansluiten bij internationale kwaliteitsproducties en ontwikkelingen.

Gezien het belang van kwalitatief sterke en toegankelijke Nederlandstalige film- en mediaproducties pleit de raad ervoor om, indien een heffing niet snel genoeg van de grond komt, op zoek te gaan naar andere manieren om deze versterkingen voor de audiovisuele sector te financieren. De raad adviseert daarbij in elk geval uit te gaan van noodzakelijke investering voor een kwaliteitsimpuls en voor verruiming en verbreding van de ‘Film Production Incentive’ ten behoeve van de versterking van de internationale concurrentiepositie en het vestigingsklimaat (tezamen 9,5 miljoen euro). Onderstaande tabel geeft dat weer.

Structureel bedrag per jaar
(in miljoenen euro’s)
Audiovisuele sector 0
Kwaliteitsimpuls productie hoogwaardige film en mediaproducties 4
Verruiming en verbreding ‘Film Production Incentive’ 5,5
Verwachte opbrengst heffing -/- 25
Overige maatregelen ter versterking audiovisuele sector 15,5

 

Investeringsagenda voor de toekomst

Op basis van de inzichten uit de sectoradviezen is de raad van mening dat, naast de investering van het huidige kabinet van 80 miljoen euro, een substantiële additionele investering nodig is. Dit om tot een volwaardig inclusief stelsel voor alle kunstenaars en inwoners van Nederland te komen. Een dergelijke investering is volgens de raad ook alleszins verdedigbaar vanuit maatschappelijk perspectief. Allereerst vanwege de intrinsieke waarde die kunst en cultuur vertegenwoordigt. Maar zeker ook vanwege de bindende potentie van cultuur in een samenleving waar de scheidslijnen steeds groter worden en de economische waarde van creativiteit en verbeelding steeds belangrijker wordt. Investeringen in kunst en cultuur zorgen voor worteling in de samenleving en de vaardigheden die we nodig hebben om ons staande te houden. Op de rijksbegroting is het nog altijd een uitermate bescheiden post.

Op het vlak van educatie hecht de raad sterk aan steviger verankering van cultuur in het onderwijscurriculum. De impuls die hiervan vervolgens in de vorm van kwalitatief rijkere cultuureducatie uitgaat naar leerlingen en studenten wordt vervolgens logischerwijs vanuit de onderwijsbegroting gedekt. Dit maakt dan immers een onlosmakelijk onderdeel uit van het curriculum en kan niet worden gezien als iets wat ‘erbij’ komt en vanuit de cultuurbegroting moet worden ‘bijgeplust’. Hier zijn mogelijk twee vliegen in één klap te slaan: de inzet van vakleerkrachten kan de werkdruk van docenten immers verlichten. Voor de aanpak van werkdruk zijn al middelen uitgetrokken op de onderwijsbegroting.

De raad vindt het van groot belang dat de arbeidsmarktagenda een stevig vervolg krijgt. De voorgestelde impuls van 15 miljoen euro naast al gereserveerde middelen biedt de mogelijkheid een stap te zetten. Maar de raad is ervan overtuigd dat aanzienlijk meer middelen nodig zijn voor een duurzaam vitale sector, waarin makers de waardering krijgen die ze verdienen. Kunsten ’92 laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de verwachte meerkosten van de invoering van fair practice in verschillende deelsectoren. De raad wacht dit onderzoek met belangstelling af en kiest er bewust voor om vooruitlopend op dit onderzoek niet zelf een taxatie van de verwachte meerkosten van fair practice te maken. Wel hecht de raad eraan te benadrukken dat hij op termijn een aanzienlijke kostenpost verwacht, zeker als in alle deelsectoren realistische cao’s zijn opgesteld, normtarieven zijn bepaald voor de vele zzp’ers en ook naar de secundaire arbeidsvoorwaarden wordt gekeken. De raad stelt voor dat ten aanzien van hieruit voortkomende financiële claims in een komende kabinetsperiode de politieke keuzen worden gemaakt.

In aanvulling op bovengenoemde noodzakelijke versterkingen zijn in een volgende periode – in lijn met de sectoradviezen van de raad – ook substantiële middelen nodig voor zaken als collectiebeheer en een veel steviger inzet op een sectorbrede digitaliseringsstrategie en – aanpak. Ook moeten we toe naar de situatie dat het aankoopfonds altijd met incidentele middelen kan worden aangevuld nadat een grote aankoop vanuit het nationaal belang is gedaan, zodat het fonds armslag houdt en effectief en daadkrachtig kan blijven functioneren. De raad acht dat binnen de nu beschikbare vrije ruimte op de cultuurbegroting niet realiseerbaar.

De noodzakelijke impuls voor verbreding en vernieuwing kan naar de mening van de raad niet alleen uit rijksmiddelen voortvloeien. Dit vergt allereerst een nauw samenspel met gemeenten en provincies. Veel vernieuwing komt immers in eerste instantie lokaal tot stand. In lijn met het recente advies ‘Financiering van cultuur’ ziet de raad ook mogelijkheden voor vergrote inzet van en samenwerking met andere financieringsbronnen. De raad ziet voor zich dat het revolverend fonds, waarmee de komende periode een eerste stap wordt gezet, uitgroeit tot een grootschalig fonds waarmee de financieringsmix voor cultuur wordt uitgebreid en projecten die nu niet tot stand komen in de toekomst wel tot wasdom komen. Om dit te realiseren is zowel commitment van private partijen nodig als commitment vanuit het Rijk. De raad bepleit in dit kader een creatieve en vooruitziende aanpak om het fonds te voeden, naar analogie met de totstandkoming van het restauratiefonds. De raad heeft hiertoe al enige suggesties gedaan in zijn advies over financiering.

Ten aanzien van de versterkte samenhang tussen rijk en regio voorziet de raad ook de nodige ontwikkelingen in de komende periode. De raad verwacht dat vanuit de stedelijke cultuurregio’s en de provincies stevig zal worden ingezet op cultuur en dat hierbij bruggen zullen worden geslagen tussen het traditionele cultuurdomein en het meer economische en sociale domein. Een sterke cultuursector levert immers een onmisbare bijdrage aan leefbaarheid en vestigingsklimaat. De raad zou deze ontwikkeling ook op landelijk niveau graag sterker dan nu terugzien en ziet een toekomstperspectief voor zich waarin het veel meer een automatisme is dat de dwarsverbanden tussen cultuur en andere domeinen over de grenzen van departementen en bestuurslagen heen worden erkend en dat daar ook in financiële zin naar wordt gehandeld.

Gezien het grote aantal onzekerheden is de raad niet in staat nu een concreet bedrag te formuleren waarmee deze toekomstige ambitie meer precies wordt gekwantificeerd. Dat is nu ook niet de vraag aan de raad. Dit betreft immers een stelseladvies gericht op de inzet van dit kabinet voor de periode 2021 – 2024. De raad is graag bereid hierover op een later moment nader te adviseren.

Financiering van cultuur
Raad voor Cultuur, 2019

Dit betreft investeringen in scholenbezoek aan musea, scholenbezoek aan het parlement, cultuurparticipatie buiten het BIS-kader, bibliotheken, projectsubsidies voor internationaal cultuurbeleid, een fonds voor popmuziek en de culturele arbeidsmarkt.

Van de 80 miljoen euro extra voor cultuur vanuit dit kabinet is 28 miljoen euro nog niet bestemd. Het andere deel van deze 80 miljoen extra is belegd.
Rijksbegroting 2019. VIII Onderwijs Cultuur en Wetenschap
,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018 – 2019

Voorstel voor een nieuw
landelijk cultuurbestel
Kwaliteitszorg Investeringsagenda