Meer ruimte voor ontwikkeling, creatie en verdieping

Een actuele kijk op ontwikkeling, creatie en verdieping

In onze sectoradviezen hebben we laten zien dat het huidige cultuurbestel onvoldoende ruimte biedt voor zaken als talentontwikkeling, professionalisering, creatie en vakinhoudelijke verdieping (discours, debat, onderzoek). Daarvoor is het stelsel te sterk gericht op de productie van nieuw aanbod, en te weinig op de ontwikkeling van disciplines en genres, kunstenaars en creatieven, nieuw repertoire of nieuwe ideeën over het vak. In de huidige BIS zijn slechts drie productiehuizen voor talentontwikkeling in de podiumkunsten opgenomen, naast zes presentatie-instellingen en vijf postacademische instellingen voor beeldende kunst. Daarnaast wordt een beperkt aantal festivals voor podiumkunsten (vier) en film (vier) ondersteund, waarvan de meeste goede talentontwikkelprogramma’s hebben. Producerende instellingen in de BIS wordt eveneens gevraagd om talent te begeleiden, maar zij kunnen hier in de praktijk vaak onvoldoende middelen en tijd voor vrijmaken – enkele grotere instellingen daargelaten, die hier vaak extra middelen voor werven.

Er zijn verder door het land heen vele kansrijke plekken voor talentontwikkeling, zoals productiehuizen, talentennetwerken (‘talenthubs’), ontwerplabs, grotere en kleinere presentatie-instellingen, programma’s bij podia, concoursen en broedplaatsen. Zij vinden financiering bij landelijke cultuurfondsen, gemeenten en bij particuliere fondsen. Maar sinds het wegvallen in 2013 van landelijke en vaak ook gemeentelijke financiering voor veel productiehuizen staat dit landschap er wankel voor.

Veel initiatieven zijn weinig duurzaam en een centrale coördinatie ontbreekt. Daardoor zijn er bijvoorbeeld talloze trajecten die zich richten op de jonge, net afgestudeerde kunstenaar, maar is er voor de doorstroming van die kunstenaar naar het veld veel minder oog. Vooral mid-career kunstenaars, en dan met name diegenen die onafhankelijk opereren, vallen tussen wal en schip. Talentontwikkeltrajecten richten zich bovendien vooral op de traditioneler genres, en op de kunstvakgeschoolde kunstenaar. Kunstenaars die via een andere route het veld betreden, als autodidact of vanuit andere maatschappelijke domeinen, hebben het veel moeilijker een plek te verwerven in het culturele veld. Daarnaast zijn veel talentenprogramma’s gericht op regisseurs, terwijl er veel minder mogelijkheden zijn voor makers die zich willen bekwamen in het schrijven van nieuw repertoire (scripts, scenario’s, libretto’s, composities).

Er is een integrale benadering vanuit Rijk, cultuurfondsen en stedelijke cultuurregio’s nodig om de vele kansrijke initiatieven op elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat instroom en uitstroom van talent beter met elkaar in evenwicht worden gebracht.

Een beter beleid voor genre- en talentontwikkeling, creatie en verdieping is noodzakelijk voor de verwezenlijking van de eerste doelstelling van cultuurbeleid, die stelt dat talent in alle disciplines en genres optimaal in staat moet worden gesteld zich te ontplooien. Maar ook de andere doelstellingen zijn hiermee gediend. Cultuur kan zich hierdoor blijvend vernieuwen, het aanbod wint aan pluriformiteit, en nieuwe genres met grote publiekspotentie krijgen de kans door te stromen naar het gesubsidieerde circuit.

Talentontwikkeling bij de publieke omroep
Ook de publieke omroep houdt zich bezig met talentontwikkeling. Hier bestaan enkele redelijk succesvolle trajecten, maar deze zijn dermate geïnstitutionaliseerd en gestandaardiseerd dat dit ten koste gaat van vernieuwing en originaliteit, terwijl talentontwikkeling juist gaat over artistieke eigenheid.

Broedplaats voor filmmakers
In de filmsector wordt momenteel de broedplaats Moving Arts Centre Amsterdam (Maca) opgericht. Een dergelijke onafhankelijke plek waar makers zonder productiedruk hun talenten kunnen ontwikkelen en kennis kunnen uitwisselen over het vak kan een aanwinst voor de sector zijn. In dit mede door Eye geïnitieerde plan zou de financiering van Maca voor een deel komen vanuit de talentontwikkelingsgelden van de filmfestivals uit de BIS. Van dit laatste is de raad geen voorstander. Er dient geld beschikbaar te blijven voor de eigen talentontwikkelingsprogramma’s van de festivals, ook voor die festivals buiten de BIS.

Gebrek aan nieuwe Nederlandse muziek
Speciale zorgen maken we ons over de ontwikkeling van hedendaagse muziek. Zo bestaat slechts 5 procent van de programma’s van symfonieorkesten in de BIS uit werk van Nederlandse componisten, waarvan naar schatting slechts 1 of 2 procent van nog levende Nederlandse componisten. De raad pleit ervoor muziekinstellingen in de BIS de opdracht te geven een bepaald percentage nieuw Nederlands werk uit te voeren, en verder een aantal ontwikkelinstellingen en/of festivals tot de BIS toe te laten die zich bezighouden met nieuwe en hedendaagse muziek.

Vormen van ontwikkeling, creatie en verdieping

Wanneer we het in het culturele leven hebben over ontwikkeling, komt al snel de term ‘talentontwikkeling’ boven. Hoewel het ontwikkelen van talent voor kunstenaars en creatieven essentieel is, suggereert de term soms ten onrechte dat het alleen maar gaat om het faciliteren van pas afgestudeerde kunstenaars wier talent nog ongepolijst is. De term staat echter voor een veel bredere behoefte onder kunstenaars aan werkplekken of -trajecten waar ontwikkeling, vergroting en verdieping van vaardigheden en professionalisering centraal staan, naast oeuvreontwikkeling, creatie en vakinhoudelijke verdieping. Dit soort plekken en trajecten is nodig voor beginnende kunstenaars (opgeleid aan het kunstvakonderwijs of autodidact), midcareer kunstenaars die nieuwe facetten van het kunstenaarschap willen verkennen, onafhankelijke kunstenaars die niet verbonden zijn aan een vaste culturele instelling, kunstenaars die een andere richting willen inslaan (bijvoorbeeld gepensioneerde dansers die zich willen ontwikkelen tot choreograaf) et cetera. De ontwikkel- en onderzoekstrajecten die deze makers afleggen, dragen niet enkel bij aan hun eigen kunstenaarsloopbaan, maar evengoed aan de verdere ontwikkeling van de kunstvorm.

Waar we in het vervolg dus schrijven ‘ontwikkeling’, bedoelen we in wezen ‘talent- en genreontwikkeling, creatie, professionalisering en vakinhoudelijke verdieping’, ofwel al die facetten van het culturele leven die bijdragen aan de ontwikkeling van de kunstenaar in zijn tijd, en daarmee aan de totstandkoming van een eigentijdse kunst. Om die reden introduceren we in dit stelseladvies de term ‘ontwikkelinstellingen’ als brede term voor productiehuizen, ‘talenthubs’, ontwerplabs en andere plekken die zich met bovengenoemde ontwikkelingen bezighouden.

Ruimte voor ontwikkeling in het landelijke cultuurbestel

Voor veel kunstvormen zijn productiehuizen, werkplaatsen, talentennetwerken (‘talenthubs’) of labs geschikte plekken voor getalenteerde kunstenaars en creatieven om zich verder te ontwikkelen. In de beeldende kunst – in de ruimste zin van het woord – zijn presentatie-instellingen en postacademische instellingen van grote betekenis. Daarnaast dragen in onze ogen ook festivals in belangrijke (en toenemende) mate bij aan de ontwikkeling en doorstroming van kunstenaars en creatieven, genres en nieuw repertoire. In de podiumkunsten en de muziek maar ook in de film, letteren, mode of e-cultuur fungeren festivals vaak als belangrijke platforms voor debat en reflectie en voor talent- en genreontwikkeling. Daarbij dragen ze door hun aard – een meestal hoge concentratie aan activiteiten in een relatief kort tijdsbestek, zichtbaar in stad of regio – in flinke mate bij aan het opbouwen van publiek voor de gepresenteerde kunstenaars. De raad ziet ruimte voor dit soort instellingen in de BIS om het klimaat voor genre- en talentontwikkeling, creatie en verdieping te verduurzamen en te versterken.

De rol van de omroepen in de audiovisuele sector
Voor de zichtbaarheid van Nederlandse films, dramaseries, documentaires en animaties spelen filmtheaters en festivals een grote rol. Het Rijk kan de sector hierbij steunen door quota in te stellen voor de vertoning van producties van Nederlandse bodem in bioscopen, filmtheaters en op on-demandplatforms, wat zowel aan de makers, als aan het publiek ten goede komt.

De raad ziet ook een grote rol weggelegd voor de NPO, de grootste publiek gefinancierde mediaorganisatie van Nederland. De NPO beschikt niet over drama- en filmbeleid en zou naar de opvatting van de raad een grotere verantwoordelijkheid voor talentontwikkeling en kwaliteitsbevordering moeten nemen. Met de komst van NPO Start heeft de NPO het filmconvenant opgezegd en het uitzenden van drama op NPO2 stopgezet, waardoor er geen drama meer wordt uitgezonden op een publieke zender. Nederlands publiek heeft hierdoor onvoldoende toegang tot Nederlands kwaliteitsaanbod. Ook het feit dat de NPO vaak exclusiviteit op vertoningen eist komt de zichtbaarheid en de beschikbaarheid van Nederlandse film en drama niet ten goede. De minister dient te overwegen de NPO een drama- en filmbeleid op te leggen, waarin helder staat hoe en op grond waarvan wordt geselecteerd.

Ook zijn makers sterk afhankelijk van de omroepen, doordat deze de publieke financiering van audiovisuele producties via het CoBO-fonds beheren. De raad pleit ervoor het geld van dit fonds, dat uit de mediabegroting komt, over te hevelen naar het Nederlands Filmfonds. Dit verkleint de afhankelijkheid van de omroepen en zorgt voor een verduidelijking van de financiering. Dit past ook bij de aanbeveling uit ons advies Zicht op zoveel meer over de audiovisuele sector om het Nederlands Filmfonds verder uit te bouwen tot een groot audiovisueel fonds waarbij de hele sector is betrokken.

Voor een beter werkend systeem vindt de raad het eveneens nodig dat het Rijk de scheiding tussen het media- en filmbeleid opheft en vanuit één visie beleid ontwikkelt. De raad verwacht dat dit veel knelpunten in de samenwerking tussen alle betrokken partijen zal wegnemen.

Hoe nu verder?

De raad bepleit meer ruimte in het landelijke cultuurbestel voor ontwikkeling en ziet daarnaast kansen voor een betere coördinatie en afstemming binnen stedelijke cultuurregio’s en – op landelijk niveau – door de zes cultuurfondsen.

De raad herhaalt hier zijn advies om een aantal ontwikkelinstellingen, presentatie-instellingen en festivals vanuit de stedelijke cultuurregio’s op te nemen in de BIS wanneer ze van landelijke betekenis zijn. Op deze manier kunnen deze instellingen zich verder professionaliseren en bouwen aan verbindingen met relevante partners in de eigen stedelijke cultuurregio.

Daarnaast stellen we voor de talentontwikkeltaak van producerende instellingen in de BIS effectiever in te richten. In het huidige stelsel moet elke BIS-instelling (met uitzondering van jeugdtheatergezelschappen) zich inspannen voor talentontwikkeling. Er zijn daardoor bij enkele grotere BIS-instellingen duurzame, kwalitatieve initiatieven ontstaan (deels ook met additioneel geworven gelden), maar veel kleinere instellingen komen er binnen hun budget en binnen hun overige prioriteiten onvoldoende aan toe. In het vernieuwde stelsel kunnen instellingen expliciet in hun plannen opnemen wat ze aan talent- en genreontwikkeling (inclusief repertoirevernieuwing) willen doen, en kunnen ze daarvoor worden uitgerust met een extra subsidie naast hun basisbedrag.

Uit de cultuurprofielen van veel stedelijke cultuurregio’s blijkt dat ze proeftuinen willen organiseren rond talentontwikkeling, of dat ze bestaande ‘talenthubs’ of productiehuizen willen opnemen in hun structurele cultuurbeleid. 1 De raad juicht deze aandacht voor talentontwikkeling toe. Vervolgens kunnen stedelijke cultuurregio’s een waardevolle rol spelen bij de coördinatie en verbinding van initiatieven in uiteenlopende kunstdisciplines en -genres in hun regio: voor hoeveel nieuw talent biedt de culturele infrastructuur in de regio werkgelegenheid? Welke ontwikkelbehoefte bestaat er vanuit de kunstenaars en vanuit het veld? Hoe kunnen die behoeftes het beste bij elkaar worden gebracht? Hoe kunnen partners als kunstvakopleidingen, cultuurhuizen, de amateursector en producerende en presenterende instellingen worden betrokken bij talentontwikkelingstrajecten? Een betere afstemming van initiatieven op de ontwikkelingsbehoeftes van kunstenaars en op de beschikbare werkgelegenheid kan in onze opvatting beginnen bij een goede inventarisatie binnen stedelijke cultuurregio’s. Stedelijke cultuurregio’s en Rijk kunnen de samenhang en focus van deze ontwikkelingen beter organiseren en er bestuurlijke afspraken over maken.

De raad ziet hierbij een rol voor de zes cultuurfondsen om op landelijk niveau een verbindende rol te vervullen binnen hun expertisegebied. Zo kunnen zij bewaken dat rijks- en gemeentelijk gesubsidieerde initiatieven en niet-gesubsidieerde initiatieven een integraal netwerk aan ontwikkelmogelijkheden gaan vormen, die niet langer los van elkaar bestaan, maar elkaar aanvullen en waar mogelijk versterken. Krachtenbundeling is nodig om leemtes te vullen en samenwerking te initiëren. Hierbij past ook de opdracht aan de fondsen om regelingen te ontwerpen die talentontwikkeling in de stedelijke cultuurregio’s stimuleren, bijvoorbeeld via knooppunten van opleidingen, lokale fondsen, festivals, ontwikkelinstellingen, regionale omroepen en media.

Cultuurfondsen

De raad ziet op het vlak van ontwikkeling een onverminderd grote rol voor de zes cultuurfondsen. Zij dragen al met diverse trajecten, subsidies en beursregelingen bij aan talentontwikkeling. Succesvolle voorbeelden zijn de Meester-Gezelregeling van het Mondriaan Fonds, trajecten als ‘Ateliers’ en ‘Talentontwikkeling in internationale context’ van het Nederlands Filmfonds en de subsidie ‘nieuwe makers’ van het Fonds Podiumkunsten. Deze regelingen verdienen voortzetting en, waar dat uit evaluaties blijkt, aanscherping.

Ook blijft de raad een rol voor de cultuurfondsen zien met betrekking tot de meerjarige ondersteuning van ontwikkel- en presentatie-instellingen en festivals. Een deel van deze instellingen wordt als ketenvoorziening opgenomen in de BIS, maar er is daarnaast een groot aantal initiatieven dat door hun werking beter kan worden ondersteund door een fonds. Zo kunnen presentatie-instellingen bij het Mondriaan Fonds zich bijvoorbeeld meer toespitsen op een of enkele aspecten van de kunstpraktijk, met een minder uitvoerig en toegespitst takenpakket dan de presentatie-instellingen in de BIS. Hetzelfde geldt voor productiehuizen bij het Fonds Podiumkunsten.

In deel 3 van dit advies werken we deze aanbevelingen concreet uit.

Voorbeelden zijn de proeftuinen Jeugdtheater en Poppunt Gelderland in Arnhem-Nijmegen, proeftuin Campus Coolhaven in Rotterdam, de proeftuinen Talentontwikkeling klassieke muziek, Talentontwikkeling pop en Talentontwikkeling theater in Stedendriehoek, de proeftuin Platform creatieve technologie in Twente, de proeftuin Taalspeelplaats Fries in We The North en de proeftuin Dans in Stedelijke Cultuurregio Zuid. Voorbeelden van talenthubs zijn PLAN en Proud of the South in Brabantstad, Via Zuid in Stedelijke Cultuurregio Zuid (Limburg), Standplaats Utrecht met Het Huis Utrecht, en Station Noord in We the North.

Vernieuwing van het culturele aanbod Meer ruimte voor ontwikkeling, creatie en verdieping Een inclusief beleid, een groter bereik Een gezonde culturele arbeidsmarkt