Vernieuwing van het culturele aanbod

Een actuele kijk op vernieuwing

In onze sectoradviezen hebben we aangetoond dat het culturele veld zich veel verder uitstrekt dan het cultuuraanbod waartoe de overheid zich van oudsher beperkt in zijn cultuurbeleid. Terwijl allerlei disciplines en genres zich allang hebben opgewerkt uit de marge en zich, zo goed en zo kwaad als het ging zonder ondersteuning, hebben geprofessionaliseerd, bestaat het rijksgesubsidieerde aanbod nog altijd hoofdzakelijk uit de meer traditionele kunstvormen en genres. Laat ons vooropstellen dat we die kunstvormen (en hun voortdurende ontwikkeling) willen blijven koesteren en ondersteunen. Maar het is daarnaast ook noodzakelijk om kunstenaars en creatieven uit andere, vaak jongere disciplines de ondersteuning te bieden die hen in de gelegenheid stelt hun professionaliteit, hun artistieke/creatieve eigenheid en hun zichtbaarheid te vergroten – en daarmee het niveau en de pluriformiteit van het culturele leven in Nederland nog verder te verhogen.

Gedurende de gehele twintigste eeuw was vernieuwing een leidend begrip in de ontwikkeling van de kunsten. De term ‘avant-garde’ bijvoorbeeld typeert hoe kunstenaars een positie innemen in de voorhoede om artistieke stijlen en procedés te vernieuwen. Het was de ‘schok van het nieuwe’ (Robert Hughes) die de ontwikkeling van de moderne kunst in de twintigste eeuw heeft voortgestuwd. Ook in het Nederlandse subsidiebeleid vormt de term ‘vernieuwing’ al decennialang een belangrijk uitgangspunt. Het werd voornamelijk gebruikt als maatstaf, en daarmee als voornaam beoordelingscriterium, voor de artistieke kwaliteit van gesubsidieerde kunsten. Meestal werd vernieuwing beschouwd in samenhang met vakmanschap en zeggingskracht. Dit moedigde kunstinstellingen en kunstenaars aan om zich binnen het gesubsidieerde cultuurbestel steeds te blijven ontwikkelen.

Deze benadering van vernieuwing stimuleerde echter niet dat het gesubsidieerde stelsel werd verrijkt met nieuwe kunstvormen en genres. Vernieuwing werd immers enkel getoetst binnen disciplines en genres die al een solide positie in het Nederlandse subsidiesysteem innamen: denk aan nieuwe interpretaties van toneel- en operarepertoire, vernieuwingen binnen het idioom van de moderne dans, vernieuwingen binnen de poëzie en de artistieke film. Hoewel het volstrekt legitiem is om zulke vormen van vernieuwing te beschouwen als vruchtbare bronnen voor de ontwikkeling van de cultuur, bleef hiermee een flink deel van de cultuurpraktijk buiten het vizier van de overheid.

Het toegenomen besef dat zich buiten de grenzen van het cultuurbeleid inmiddels nieuwe kunstvormen en genres hebben ontwikkeld die volwaardig onderdeel uitmaken van het culturele leven, leidt ertoe dat we ons begrip van vernieuwing dienen te verruimen. In lijn met onze vier doelstellingen van cultuurbeleid is overheidsaandacht immers geboden voor talent in elk genre en in elke discipline (doelstelling 1), voor een cultureel aanbod dat in zijn totaliteit elke Nederlander kan aanspreken (doelstelling 2), voor een pluriform cultuuraanbod waarin niet alleen het bestaande wordt gekoesterd maar ook het nieuwe wordt omarmd (doelstelling 3) en voor het creëren van een veilige haven waar cultuur kan reflecteren op de samenleving in een rijke meerstemmigheid (doelstelling 4). Dat betekent dat niet alleen de artistieke inhoud van gesubsidieerde cultuur bij voortduring dient te worden vernieuwd, maar ook het stelsel zelf, net als onze kijk op welke cultuur overheidsondersteuning behoeft.


Drie dimensies van vernieuwing

Dientengevolge dient het cultuurbeleid naar onze opvatting de volgende drie dimensies van vernieuwing te stimuleren:

1. Vernieuwing van (de omgang met) de culturele canon en erfgoed

Deze vorm van vernieuwing stond van oudsher centraal in het cultuurbeleid. Om vandaag van waarde te zijn is het nodig dat kunstenaars en cultuurinstellingen een hedendaagse kijk bieden op de culturele canon en dat zij erfgoed presenteren in actuele contexten. Denk aan nieuwe, hedendaagse interpretaties van operarepertoire, het verschaffen van een nieuwe context rond ons koloniale verleden, of eigentijdse presentatievormen van canonieke kunst in musea, bijvoorbeeld door erfgoed niet alleen vanuit de dominante westerse canon te presenteren maar vanuit een veelvoud aan culturele perspectieven. Of denk aan vernieuwing binnen postacademische begeleidingsprogramma’s door de visie op het kunstenaarschap te actualiseren en internationale institutionele samenwerking te intensiveren. Wat wij tot de canon en tot ons erfgoed rekenen, is bovendien onderhevig aan verandering. Canon en erfgoed zijn rekbare begrippen. De canon wordt bij voortduring uitgedaagd, opgerekt en verbreed. Dat gebeurt bijvoorbeeld als symfonieorkesten die Bach en Beethoven spelen ook Jacob Ter Veldhuis of Calliope Tsoupaki in de vingers hebben, of wanneer nieuwe vormen als urban arts of graffitikunst worden gepresenteerd in hedendaagse-kunstinstellingen.

2. Vernieuwing van kunstvormen, genres en artistieke procedés

Iedere (jonge) kunstenaar staat op de schouders van de reuzen van haar of zijn discipline of genre, maar vindt tegelijkertijd opnieuw het wiel uit. Cultuur verandert op het moment dat ze ontstaat. Steeds nieuwe generaties kunstenaars laten nieuwe stemmen klinken, creëren nieuwe vormen en leggen nieuwe verbindingen, waardoor hun werk een bijdrage levert aan de vernieuwing van hun eigen discipline. Het aantal genres binnen de muziek of binnen de beeldende kunst, en het aantal interdisciplinaire genres dat daaraan gerelateerd is, is bijna niet meer te tellen. Het is belangrijk al die verschillende stemmen in het culturele leven te horen en te faciliteren, opdat zij zich vrijuit verder kunnen ontwikkelen.

3. Vernieuwing van organisatievormen en werkwijzen

Behalve dat ze zich artistiek vernieuwen, zijn culturele instellingen ook bij voortduring bezig met het innoveren van hun organisatie en hun werkwijze. Een culturele instelling kan op innovatieve wijze andere publieksgroepen bereiken, vernieuwende educatieve programma’s of marketingconcepten ontwikkelen, andere financieringsbronnen aanboren of nieuwe methoden ontwikkelen om archieven te digitaliseren en te ontsluiten. Zulke innovaties kunnen overigens heel goed verband houden met inhoudelijke vernieuwingen: het verbreden van de canon of het inrichten van meerstemmige tentoonstellingen spreekt vaak nieuwe publieksgroepen aan. En culturele instellingen kunnen partnerschappen met maatschappelijke organisaties ontwikkelen die voor een andere financiële ondersteuning zorgen maar tevens tot een nieuwe artistieke inhoud leiden. Evenzo kan het onderwerp van een kunstwerk (een theatervoorstelling, een tentoonstelling) inspireren tot het vinden van een vernieuwende locatie, wat vervolgens weer nieuwe publieksgroepen met zich kan meebrengen.

Vernieuwing van het landelijke cultuurbestel

De hierboven geschetste dimensies van vernieuwing maken de cultuur relevant voor eigentijdse kunstenaars, voor het publiek van vandaag en voor de hedendaagse samenleving. Om deze vernieuwing binnen het culturele leven te stimuleren en daarmee de relevantie van het culturele leven in onze maatschappij te vergroten, is het daarnaast noodzakelijk dat het rijksgesubsidieerde cultuurbestel zichzelf vernieuwt. Het stelsel moet zich dusdanig flexibiliseren dat het toegankelijk wordt voor nieuwe ontwikkelingen die zich in het culturele leven bij voortduring voordoen. Het stelsel moet open, gelaagd en beweeglijk zijn, klaar om nieuwe instellingen en genres op te nemen.

In het huidige culturele klimaat betekent dit, dat het bestel naast kunstvormen als toneel, dans, muziek, opera, schilderkunst of artistieke film ook ruimte moet bieden voor inter- en multidisciplinaire kunstvormen, augmented en virtual reality, pop-, jazz- en wereldmuziek, dance, urban arts, circustheater, musical, spoken word, strips, graphic novels, mode, et cetera. 1 Dit zijn kunstvormen die vaak al decennialang bestaan (soms al een eeuw), die volop in ontwikkeling zijn en het culturele leven op vele niveaus hebben beïnvloed, maar die nog op weinig ondersteuning door overheden en fondsen kunnen rekenen. Net als in de traditionelere kunstvormen tekenen zich hier vaak een commerciële bovenlaag af en een semiprofessioneel, veelal on(der)betaald circuit, naast een rijke humuslaag van vrijetijdsbeoefenaars. In deze genres ontbreekt echter tot dusverre het ontwikkelklimaat dat het gesubsidieerde stelsel kan bieden, waar de artistieke rijping van het genre centraal kan staan en kunstenaars en ontwerpers zich verder kunnen professionaliseren.

Steeds vaker zien we daarnaast dat kunstenaars en creatieven uit verschillende culturele en maatschappelijke domeinen met elkaar samenwerken aan culturele uitingen die zich niet meer onder noemers als ‘podiumkunst’, ‘beeldende kunst’ of ‘participatie’ laten scharen; soms valt ook het onderscheid tussen professionele kunstenaars en amateurkunstenaars weg. Ook voor deze ontwikkelingen dient het landelijke cultuurbestel zich te openen.

Hoe nu verder?

Om een gelijk speelveld te creëren voor alle kunstvormen, disciplines en genres in Nederland en om kwaliteit over de hele linie te bevorderen, moet het landelijke cultuurbestel worden uitgebreid met culturele genres die daarin nog niet of onvoldoende vertegenwoordigd zijn.

Dit vraagt ten eerste om flexibeler subsidiecategorieën en -regelingen. Het Rijk dient verantwoordelijkheid te nemen voor een aantal instellingen of platforms (ketenvoorzieningen) die van wezenlijk belang zijn voor de ontwikkeling van een genre of van talent binnen dat genre, door deze voorzieningen veel ruimte te geven in de Culturele basisinfrastructuur (BIS). We zien hier vooral een rol voor ontwikkelinstellingen (zoals productiehuizen voor talent- en/of genreontwikkeling, ‘talenthubs’ en ontwerplabs), presentatie-instellingen en festivals met een producerende functie en/of een debat- en platformfunctie voor hun genre of discipline. Ook enkele producerende instellingen komen in aanmerking.

Hoewel de raad in zijn sectoradviezen diverse disciplines en genres heeft aangewezen die op basis van hun waarde voor het culturele leven in aanmerking komen voor (meer) ondersteuning door de overheid, willen we de tot het stelsel toe te laten genres niet op voorhand inperken, maar ons bij de definitieve samenstelling van de BIS laten leiden door voorstellen van culturele instellingen vanuit de stedelijke cultuurregio’s. Door een dergelijke opwaartse beweging kan ook het onverwachte een plek vinden in het landelijke cultuurbestel.

Ten tweede vinden we het noodzakelijk om bestaande categorieën binnen de BIS, met name binnen de podiumkunsten, breder te omschrijven. In plaats van aparte artikelen binnen de subsidieregeling voor theatergezelschap, dansgezelschap en operagezelschap, stellen we een overkoepelende categorie ‘scenische podiumkunsten’ voor, waardoor ook mengvormen en interdisciplinaire vormen ruimte in het stelsel krijgen.

Ten derde moeten we de flexibilisering van het stelsel en de verbreding van het aanbod ook zoeken in een aanpassing van de subsidiesystematiek. Er is een nieuwe wijze van aanvragen, beoordelen en verantwoorden nodig. Zo is het belangrijk drempels te verlagen voor nieuwe toetreders, regelingen ruimer open te stellen voor kunstenaars die buiten de gebaande paden werken, en formats af te stemmen op de specifieke productie- en presentatiewijzen binnen de verschillende disciplines en genres.

Daarnaast vestigen we de aandacht op de noodzaak om de commissiebeoordeling en -monitoring bij overheden en fondsen te laten plaatsvinden door commissies die divers zijn samengesteld in termen van culturele herkomst, opleidingsniveau, expertise, ervaring, leeftijd, gender, positie in het kunstenveld, et cetera. Door een gemêleerder groep experts te betrekken vindt oordeelsvorming en beleidsadvisering plaats vanuit een bredere set aan smaakvoorkeuren, culturele kennis en ervaring, wat zal leiden tot een gevarieerder gesubsidieerd aanbod door een bredere vertegenwoordiging van makers en voor een ruimere afspiegeling van de Nederlandse bevolking.

Cultuurfondsen

De zes landelijke cultuurfondsen hebben de afgelopen jaren al verschillende manieren gevonden om minder traditionele genres ondersteuning te bieden. De raad constateert tot zijn genoegen dat genres als popmuziek, urban arts, dance, spoken word en virtual reality-kunst – genres die in de BIS veelal nog ontbreken – al in enige mate door de fondsen worden ondersteund. De minister heeft hun de afgelopen jaren de mogelijkheid geboden hierin extra te investeren. Ook werken de fondsen al actief samen bij het ondersteunen van kunstenaars en creatieven die verschillende disciplines combineren of die werken op de grens tussen amateur- en professionele kunst. De programma’s ‘Matchmakers in cultuur’ (Fonds Podiumkunsten en Fonds voor Cultuurparticipatie), ‘De Verbeelding’ (Mondriaan Fonds en Nederlands Filmfonds) en ‘Immerse\Interact’ (Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en Nederlands Filmfonds) zijn hier aansprekende voorbeelden van. Ook stelden de fondsen een gezamenlijk aanspreekpunt in om initiatiefnemers van interdisciplinaire projecten beter van dienst te kunnen zijn. De raad juicht deze ontwikkelingen toe en ziet ook voor de toekomst een belangrijke taak voor de cultuurfondsen in het verbreden van het culturele aanbod en het verlagen van drempels voor nieuwe toetreders.

In deel 3 van dit advies werken we deze aanbevelingen concreet uit.

We gebruiken in dit advies ‘urban arts’ als verzamelterm voor urban arts, performance, dance en music.

Vernieuwing van het culturele aanbod Meer ruimte voor ontwikkeling, creatie en verdieping Een inclusief beleid, een groter bereik Een gezonde culturele arbeidsmarkt