Inleiding
Dit advies ‘Cultuur dichtbij, dicht bij cultuur’, dat de Raad voor Cultuur op verzoek van minister Ingrid van Engelshoven van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft opgesteld, bestaat uit drie gedeeltes.
In deel 1 van dit advies gaan we kort in op de aanleidingen die volgens de raad nopen tot een grondige herziening van het cultuurbestel. Onze verkenning Cultuur voor stad, land en regio en onze recente analyses van de culturele sector leggen, naast een aantal knelpunten, eveneens een groot aantal kansen bloot. Zo zien we dat het landelijke cultuurbestel weliswaar nog een te beperkt deel van de culturele sector omvat (en daarmee van het potentiële publiek), maar constateren we bovenal dat in het geheel genomen het culturele aanbod van zeer hoge kwaliteit is – zowel binnen als buiten het gesubsidieerde stelsel – en dat cultuurbreed nieuwe kunstenaars en creatieven klaarstaan om het culturele leven met hun verbeelding te verrijken. Al die ontwikkelingen vragen om een veel guller openstelling van het beleid voor de brede waaier aan cultuur, kunstenaars en creatieven die Nederland rijk is, met naar verwachting positieve gevolgen voor het publieksbereik. Ook vinden we dat de overheid een actievere rol moet spelen in het bevorderen van de gezondheid van de culturele arbeidsmarkt. Op dit moment baren de arbeidsomstandigheden van werkenden in de culturele sector ons zorgen.
Daarnaast menen we dat de culturele sector gebaat is bij meer samenwerking tussen het Rijk, provincies, gemeenten en cultuurfondsen bij het vormgeven van cultuurbeleid, om subsidieregelingen beter op elkaar af te stemmen, de complexiteit en de lastendruk voor culturele instellingen te verkleinen en om samen toe te werken naar een gezamenlijk bepaalde stip op de horizon. Op basis van de vijftien binnengekomen cultuurprofielen van stedelijke cultuurregio’s doen we enkele voorstellen om een dergelijk nieuwe werkwijze in de komende kunstenplanperiode in gang te zetten.
In deel 2 van dit advies bespreken we vier prioriteiten voor een nieuw cultuurbeleid:
- Het landelijke cultuurbeleid moet alle culturele disciplines en genres includeren. Dat betekent dat het gesubsidieerde cultuuraanbod moet worden vernieuwd en verbreed.
- Behalve voor productie en collectievorming dient het Rijk ook verantwoordelijkheid te nemen voor genre- en talentontwikkeling, creatie en verdieping van kunstenaars en creatieven.
- Het landelijk gesubsidieerde cultuuraanbod moet een betere afspiegeling van de bevolking bereiken en cultuureducatie en -participatie moeten hoger op de nationale agenda komen te staan.
- Het landelijke cultuurbeleid moet bevorderen dat de culturele arbeidsmarkt gezonder wordt en de betaling van werkenden in de sector op peil wordt gebracht.
In deel 3 van dit advies presenteren we op grond van de besproken doelstellingen en prioriteiten ons voorstel voor een nieuw cultuurbestel. Dit nieuwe stelsel erkent de kwaliteit van de vele verschillende kunstenaars en creatieven die in de culturele sector werkzaam zijn. Het zet zich in om alle kansrijke disciplines en genres te versterken. Het spreekt daarmee een breed publiek aan, dat een afspiegeling vormt van de maatschappij. Het draagt bij aan talent- en genreontwikkeling in de culturele sector, in alle kunstdisciplines en -genres die Nederland rijk is. Het houdt rekening met de noodzaak tot fair practice in de culturele sector: eerlijke betaling en goede randvoorwaarden, een gezonde arbeidsmarkt. Het waarborgt het beheer en behoud van erfgoedcollecties, en biedt optimale omstandigheden om die collecties aan publiek te tonen. En het biedt bovendien voldoende ruimte aan ondersteunende functies, ter vermeerdering van kennis, debat en reflectie en ter behoud van erfgoed. Op deze manier kan het Rijk in samenwerking met stedelijke cultuurregio’s bijdragen aan enkele wezenlijke facetten van het culturele leven.
Een financiële uitwerking van de voorstellen voor de huidige kabinetsperiode en voor de langere termijn is in de Investeringsagenda bijgevoegd.
We sluiten het advies af met een verdiepend deel 4 waarin we enkele overwegingen en aanbevelingen opnemen met betrekking tot de invulling van de (sectorale en bovensectorale) ondersteuningsstructuur in het stelsel en de omgang met musea en erfgoed. In dit gedeelte gaan we ook in op een (museale) voorziening voor het slavernijverleden en op de omgang met immaterieel erfgoed en ambachten.